Alle eer aan de vergevende God

20 augustus 2017

Het draait bij vergeving ten diepste niet om jou, maar om God en om zijn eindeloze goedheid.

Lezen: Matteüs 18:21-35

Tekst: Matteüs 18:21-35

Ik denk dat wij ons de vraag van Petrus wel kunnen indenken: ‘Hoe vaak moet ik mijn broeder of zuster vergeven?’ Dus dat je een definitieve streep haalt door wat hij of zij je heeft aangedaan. Complete kwijtschelding van schuld, om het met de woorden van de gelijkenis te zeggen. Wat hij of zij je heeft aangedaan telt gewoon niet meer. Wat is dat moeilijk! Dan wil je graag weten wanneer je daarmee klaar bent. Er gebeurt genoeg tussen mij en mijn naaste dat om vergeving vraagt. Wat is het uiterste dat ik moet opbrengen? Dan kan ik me daar op instellen. Is het zeven keer? Dat is best veel, maar goed dan kun je gaan aftellen: nu nog één keer, en dan hoeft het niet meer.

 

Vergeven is moeilijk

Want vergeven is moeilijk. Kleine dingen vinden we al moeilijk: een minder aardige opmerking, het niet nakomen van een afspraak. Of iemand deed bewust onaardig, om jou zeer te doen. Iemand kwetste je. Of we het nou willen of niet, we onthouden dat soort dingen. En bij grote dingen wordt het nog moeilijker: iemand maakte je kapot, je werd voor het leven beschadigd en je toekomst ging onherstelbaar aan diggelen. En je draagt de gevolgen nog steeds met je mee.

 

En dan moet jij vergeven? Hoe krijg je dat ooit voor elkaar? Vanuit de gelijkenis kun je de vraag stellen: is vergeven een moeten of is het iets dat mooi zou zijn als je het deed? Moest die dienaar van wie 10.000 talent is kwijtgescholden zijn mededienaar ook zijn schuld kwijtschelden? Laat ik het zo zeggen: had hij niet gewoon het recht om zijn geld terug te vragen? Waarom is dat zo verkeerd? Het is natuurlijk mooi wanneer jij uit dankbaarheid voor de enorme som die jou net is kwijtgescholden, je je medemens een klein bedrag kunt kwijtschelden. Maar iets dat mooi is, is nog niet verplicht. Misschien dat wij daarom ook een beetje verbaasd kunnen zijn over het feit dat de koning zijn dienaar eerst dat hele bedrag kwijtscheldt, maar het na het voorval met de andere dienaar opeens weer opvoert en hem er alsnog voor gevangen zet. Hoe eerlijk is dat? We kunnen ons er misschien iets bij voorstellen, maar is dat rechtvaardig? En als Jezus met dit verhaal iets wil zeggen over hoe God ons vergeeft en hoe wij vervolgens met onze medemens moeten omgaan, dan is dit ook gewoon heel belangrijk: kan God mijn schuld bij Hem, nadat Hij die heeft vergeven, weer terug halen als ik mijn naaste niet wil of kan vergeven?

 

Moet ik mijn naaste vergeven?

Maar juist dit laatste punt, dat de koning de kwijtgescholden schuld weer terughaalt, laat zien dat beide schulden met elkaar te maken hebben. Het is niet zo dat de eerste dienaar een lening bij de koning heeft, een consumptief krediet ofzo, en dat de tweede dienaar een zelfde soort lening heeft bij dienaar nummer 1. Allereerst is het bedrag van 10.000 talent daarvoor veel te groot. Denk aan iets in de sfeer van 9 miljard euro. Bovendien, wie leent er nou van een koning? En zegt het verhaal ook niet dat deze koning rekenschap wilde vragen van zijn dienaren? Wat is hier aan de hand? Bij die eerste dienaar moet je denken aan iemand die belastingen int voor de koning. Dat verklaart het grote bedrag: 9 miljard lenen slaat nergens op, maar wanneer hij verantwoordelijk was voor het ophalen van de belastingen uit meerdere provincies van het koninkrijk dan kun je je er iets bij voorstellen. Maar deze belastinginner is bijzonder lui geweest. Hij heeft helemaal niets gedaan, niets opgehaald van die 9 miljard. En nu staat hij voor de koning. Je begrijpt dat de koning woest is: dit slaat nergens op, gooi die vent in de cel! Niet dat de koning zijn geld dan nog krijgt, vanuit de gevangenis kan deze belastingman weinig ophalen, dit wordt een uitzichtloze gevangenschap. Hij gooit zich dan ook aan de voeten van de koning en smeekt om uitstel: ‘Heb geduld, ik zal u alles terugbetalen.’ De koning krijgt medelijden en laat hem vrij. En de koning scheldt hem het geld kwijt. Dat zijn twee verschillende dingen. Wat de dienaar vroeg is: laat me vrij en geef me de tijd om het geld alsnog op te halen. Wat de koning geeft is vrijheid en kwijtschelding. Deze man kan zomaar de deur uitlopen als vrij man en hij hoeft niet meer achter het geld aan. Is dat geen waanzinnige goedheid van de koning?

 

Maar als de dienaar buiten is treft hij iemand aan die hem 100 denarie schuldig is. Zeg 9.000 euro, één miljoenste van het bedrag dat de belastinginner af moest dragen. En hij grijpt die man bij de keel en roept: betaal! Maar ook deze man smeekt om uitstel. De belastinginner geeft hem dat niet, hij laat hem opsluiten in de gevangenis tot hij het hele bedrag heeft betaald. Is dit nou gewoon asociaal? Jou is net een enorme schuld kwijtgescholden, en alsof je totaal niet beseft wat voor geluk jij hebt gehad zet je een ander het mes op de keel. Aan de andere kant, 9.000 euro is best nog een aardig bedrag om een ander zomaar kwijt te schelden. Maar let dan eens op wat er staat in vers 31: ‘Toen de andere dienaren begrepen wat er gebeurd was, waren ze zeer ontdaan, en gingen ze naar hun heer om hem alles te vertellen.’ Lopen ze nou gewoon te klikken? En wat ‘begrepen’ ze eigenlijk? Nou dit: die 9.000 euro was een nog openstaande belastingschuld. Ook die 9.000 euro is niet zomaar een lening van de ene collega aan de andere. Nee, deze belastinginner loopt het paleis uit en komt iemand tegen uit zijn rayon, uit een van de provincies waar hij belastinginner van was. En nu denkt hij: als ik dat geld in en ik hoef het niet meer aan de koning af te dragen dan kan ik het lekker in mijn eigen zak steken: kassa! Dat is makkelijk verdiend.

 

Wat een smeerlap is deze vent. Toen het nog over het geld van de koning ging liep hij niet zo hard. Maar nu het om zijn eigen voordeel gaat is hij spijkerhard. Toen de dienaren begrepen wat er gebeurde, waren ze ontdaan: deze man is niet alleen een wanbeheerder maar vooral een smerige profiteur. Deze man verrijkt zichzelf op kosten van de koning. De koning heeft net 9 miljard aan inkomsten afgeschreven, en als deze belastinginner er nu een beetje werk van maakt kan hij miljoenen binnenslepen. Maar daarmee roept hij in het land ook een bepaald beeld van de koning op: alsof de koning zijn belastingen tot op de laatste cent binnen wil hebben. Alsof deze koning geen genade kent met mensen die het maar moeilijk op kunnen brengen. Terwijl deze koning juist gigantisch genadig is, op het waanzinnige af. Maar dan snap je wel dat de dienaren naar de koning gaan en het hele verhaal vertellen. Dit is niet een privézaak tussen twee mensen, dit gaat over het geld van de koning. Nu snap je ook waarom de koning weer over die kwijtgescholden schuld van 9 miljard begint. Eigenlijk moet je zeggen: daar begon de koning niet weer over, daar begon die belastinginner over. Hij deed alsof die schuld nog bestond. Hij begon dat bedrag toch te innen, te beginnen bij die eerste 9.000? Oké, zegt de koning, jij gaat het alsnog innen? Prima, maar dan ook het hele bedrag en af te dragen aan mij. Want het is mijn geld.

 

Wat er gebeurt als je niet vergevingsgezind bent

Zie je nu hoe het zit? God geeft jou genade, Hij scheldt je alles kwijt wat je Hem schuldig bent. Maar nu wil Hij dat jij die genade doorgeeft aan je naaste. Zodat alle eer naar Hem gaat. God zegt: geef mijn genade door en eer mij daarmee. Zorg ervoor dat ik bekend kom te staan als de vergevende God. Maak jij je daarom niet groot zodat je tussen Mij en je naaste in komt te staan. Dat is wat er gebeurt wanneer jij je naaste niet wilt vergeven. Ik heb het in een diagram gezet. Op de verticale as staat wat God mij moet vergeven. Dat is oneindig veel. Die zigzaglijn onderaan betekent dat het nog veel meer is dan je kunt tekenen. Op de horizontale as wordt uitgedrukt wat ik mijn naaste moet vergeven. Dat is vergeleken met wat God mij moet vergeven bijna niks. Denk aan de verhouding in de vergelijking: een miljoenste. Maar stel nou eens dat ik mij keihard opstel. Ik zeg: ik vergeef het je nooit! Je zult voor mij door het stof moeten, op je knieën jij. Wat gebeurt er dan? Dan maak ik mijzelf tot God voor mijn naaste, hij moet voor mij op de knieën. Maar ik ben helemaal geen God. Erger nog, door de ander voor mij op de knieën te dwingen stel ik me op boven God, want Hij dwingt mensen niet op de knieën, Hij vergeeft. Zo ontneem ik mijn naaste het zicht op God. Ik verduister voor hem of haar het zicht op God en zijn genade. En ik steel wat van God is: ik eis voor mij de eer op die God toekomt. Zie je het? Als het over Gods eer gaat zijn we soms zo lui als wat. Zodra het over onze eigen eer gaat kunnen we zomaar hardvochtig worden. Dat is erg, je niet bekommeren om Gods eer maar wel om je eigen eer. Zo zitten wij in elkaar. Zo zit ik in elkaar. En dat raakt me pijnlijk.

 

Nu kan vergeven bizar moeilijk zijn. Omdat datgene wat jou is aangedaan echt heel groot is. Misschien zat je al een beetje met dit verhaal. Of met de vijfde bede: vergeef ons onze schulden, zoals ook wij vergeven wie ons iets schuldig is. Vergeeft God mij wel als ik mijn naaste niet vergeef? Maar wacht eens even, het kan toch niet zo zijn dat je hier dubbel slachtoffer wordt? Eerst slachtoffer van datgene wat jou werd aangedaan, en daarna (omdat jij niet kunt vergeven) slachtoffer van uitblijvende vergeving van de kant van God? Kijk, wat vergeving nooit mag zijn is toedekking van het kwaad. Daders mogen ook nooit aandringen op vergeving, ze kunnen er alleen om vragen in de hoop het te krijgen. En in een oprechte vraag om vergeving zit de erkenning van het aangedane leed. Het punt is: stel ik mijzelf op tussen God en de dader? Maak ik mijzelf zo groot dat die ander het zicht op God verliest, van wie hij of zij vooral vergeving moet ontvangen. Iedereen die een mens iets aandoet heeft niet alleen vergeving van die medemens nodig maar vooral van God. God maakt zich kwaad over wat zijn schepselen wordt aangedaan. Gun jij die ander de vergeving van God? Of gun je die alleen aan jezelf? Maar krijgt God dan wel de eer die Hem toekomt als de vergevende God? Daar gaat het toch om? Alle eer moet naar de vergevende God. Het draait bij vergeving ten diepste niet om jou, maar om God en om zijn eindeloze goedheid.

 

God doet er alles aan om mij en mijn naaste te behouden

Die goedheid van God is ook de reden dat ik Hem eer verschuldigd ben. Als ik de dienaar ben die eindeloos veel schuldig is aan de koning - hoe kom ik aan die schuld? Heb ik die schuld gemaakt? Ja, door mijn zonden, dat is mijn schuld voor God. Daarnaast zijn wij God ook iets verschuldigd. Namelijk eer. Want Hij doet er alles aan om mij te behouden. En niet alleen mij maar ook mijn medemens. Je kunt nogal weerstand hebben tegen het idee dat je God iets verschuldigd bent. Want je hebt er zelf niet voor gekozen om hier op aarde te zijn, daar heeft God voor gezorgd. Maar nu je op deze aarde leeft krijg je opeens te horen dat je God moet eren. En met wie dat niet doet loopt het niet goed af. Daarom is het zo belangrijk om de goedheid van God te zien. Hij is net als de koning in het verhaal. Hij roept je bij zich en vraagt je om af te dragen wat je Hem verschuldigd bent. Jij kunt dat niet. Jij hebt God niet de eer gegeven die Hem toekomt. Maar je werpt je op je knieën en vraagt om uitstel. Wat je vervolgens van God krijgt is vrijheid en kwijtschelding. Hoe kan dat? Neemt God zijn verlies? Laat Hij het er bij zitten zoals de koning in dit verhaal? Nee, God geeft Jezus, zijn eigen goddelijke Zoon. Want God wil niet dat er ook maar één mens verloren gaat. Dat is de context van dit verhaal. Als je heel Matteüs 18 leest ontdek je dat het erover gaat dat God het uiterste doet voor mijn behoud. Hij geeft mij zijn Zoon die in mijn plaats God de eer brengt die Hem toekomt. God schrijft de eer die ik Hem verschuldigd ben niet als een verliespost in de boeken. Nee, de koning van hemel en aarde roept zijn Zoon uit een van de kamers van het paleis en wijst Hem op mij terwijl ik daar smekend voor zijn troon lig. Dan kijken ze elkaar aan en zegt de Zoon tegen zijn Vader: ik breng die 10.000 talent wel binnen, laat hem maar gaan. Vrijheid en kwijtschelding. Dat is de wonderlijke goedheid van Vader en Zoon voor de mens.

 

Daarom moet ik ook zo zuinig zijn op mijn medemens. Matteüs 18 begint bij de vraag van de leerlingen wie eigenlijk de grootste is in het koninkrijk van de hemel. Op die vraag geeft de gelijkenis antwoord. Wie anders is de grootste dan God zelf, de God die de grootste schuld vergeeft? Hem komt alle eer toe. Van de weeromstuit maakt Jezus duidelijk wat er gebeurt als je jezelf groot maakt in het koninkrijk. Dan belemmer je je broeder of zuster om daar binnen te gaan (vers 6 en 10). En dan heb je een probleem met God want hij wil niet dat jouw broeder of zuster verloren gaat (vers 14). Ook voor hem en voor haar heeft Jezus zijn leven gegeven. Laat hem of haar juist de goedheid van God ervaren doordat jij goedheid betoont. Het is niet alleen maar ‘mooi’ als jij kunt vergeven, het is het doorgeven van de vergeving die je zelf ontving (Kolossenzen 3:13). De genade die wij een medemens betonen is niets anders dan de genade die ons al betoond is.

 

Dus het gaat mis wanneer jij je medemens harteloos voor je op de knieën dwingt. Want dan zegt God: moet er iemand goddelijke eer ontvangen? Prima. Ik had je dat kwijt gescholden, maar nu je er zelf weer over begint breng je Mij alle goddelijke eer die Mij toekomt. Dan heb je een groot probleem want dat gaat je niet lukken. Geef daarom die pretentie op. Jij bent geen god. En voor je naaste is er maar één God, en dat is de koning van hemel en aarde die eindeloos goed is voor zijn mensen. Maar, dat had je zelf toch al ervaren? Of niet?

 

Stel jezelf niet tussen God en je naaste op

Wat moet je nou doen wanneer je het moeilijk vindt om iemand te vergeven? Iemand doet jou iets aan, groot of klein, of heeft jou iets aangedaan. Hoe dan ook, het greep diep in. En nu loop je ermee rond en houdt het je bezig. Wat moet je doen? Focus allereerst op God en op het wonder van zijn vergeving. Bedenk dat Hij alle eer moet krijgen als de vergevende God. Laat tot je doordringen dat het Gods uiterste goedheid is dat Hij jou wil behouden, maar ook die medemens die jou iets aandeed. Ga daar niet tussen staan door je onverzoenlijk op te stellen. Laat die ander voor God staan, die het hart aanziet en rechtvaardig oordeelt. Wanneer God hem of haar vergeeft, wordt zijn heerlijke naam dan niet geëerd? Probeer genadig te zijn voor je naaste, in je denken, je spreken en je handelen. Je wordt vergevingsgezind door naar vergeving te kijken. Omdat God het uiterste doet om mij en mijn medemens te behouden komt het goed. Zowel met mij als met die medemens. Wie kan er zonder genade? Niemand toch? Amen.