Beschikken over het leven

13 september 2020

Jezus zegt ‘Ik ben het leven.’ Wat bedoelt Hij hiermee en wat betekent dit voor jou?

Lezen: Johannes 5:19-29

Tekst: Gewone Catechismus v/a 59-62

Leven is een hart dat klopt, ogen die zien, oren die horen en een lichaam dat warm voelt als je het aanraakt. Het zijn juist die dingen die ophouden wanneer een mens sterft. Ogen breken, oren horen niet meer als je zijn of haar naam roept en al gauw die onnatuurlijke koude huid. Omgekeerd, als je zwanger bent en voor het eerst het hartje van je baby hoort is dat het moment dat je beseft, er groeit leven in mij. En als je baby geboren is: kijk, hij heeft zijn oogjes open. Leven, dat is een hart dat klopt, ogen die zien, oren die horen en een lichaam dat warm voelt als je het aanraakt.

 

Jezus heeft dit. Een hart dat klopt, al tweeduizend jaar. Ogen die zien, oren die horen, al tweeduizend jaar. Een lichaam dat al tweeduizend jaar zo’n 37 graden is. Ik begrijp daar niets van want ik dacht dat dit alleen kon op aarde, binnen onze dampkring, met eten, water en zuurstof van de aarde. Tegen die tweeduizend jaar kijk ik ook nog wat raar aan. Maar dit is wel de richting die de Bijbel ons wijst. Jezus is opgestaan uit de dood met zijn lichaam. Hij is met zijn lichaam opgevaren naar de hemel. God de Vader en God de Geest hebben geen lichaam, maar de Zoon van God is mens geworden met een hart dat klopt, met ogen en oren, met huid en haar. En terwijl ons leven tot nu toe altijd eindigt bij de dood, eindigt het leven van Jezus nooit meer. Aan Jezus zie je wat er voor jou nog komt.

 

Vanmiddag moeten we het gaan hebben over ‘Jezus, het leven’. Jezus zegt over zichzelf, Ik ben de weg, de waarheid en het leven (Johannes 14:6). De Gewone Catechismus vroeg in v/a 50: ‘Hoe maakt Jezus Christus jou gelukkig?’ Antwoord: ‘Door voor mij de weg, de waarheid en het leven te zijn.’ Collega Dreschler heeft het gehad over Jezus de weg, vorige week heb ik het gehad over Jezus de waarheid en nu moet het gaan over dat Jezus zegt ‘Ik ben het leven’. De Gewone Catechismus koppelt aan die begrippen weg, waarheid en leven, het trio priester, profeet en koning. Dat komt uit de Heidelbergse Catechismus, waar in Zondag 12 wordt gezegd: Jezus is onze hoogste profeet en leraar, onze enige hogepriester en onze eeuwige koning. Nu vind ik de koppeling tussen weg-waarheid-leven en priester-profeet-koning een beetje gezocht. Om bij ‘Jezus, het leven’ gelijk door te gaan naar Jezus’ koningschap, gaat me wat snel. Het punt in Johannes 14 is ook anders. Het gaat daar over het naar de Vader gaan. Hoe ga je als mens naar de hemelse Vader? Dit hoofdstuk begint met die mooie verzen over ‘het huis met de vele woningen’. Jezus zegt: ‘In het huis van mijn Vader zijn veel kamers; zou ik anders gezegd hebben dat ik een plaats voor jullie gereed zal maken?’ Even verderop zegt Jezus: ‘Jullie kennen de weg naar waar ik heen ga.’ Maar dan reageert Thomas: ‘Wij weten niet eens waar u naartoe gaat, Heer, hoe zouden we dan de weg daarheen kunnen weten?’ En dan reageert Jezus met: ‘Ik ben de weg, de waarheid en het leven. Niemand kan bij de Vader komen dan door mij.’ Nu vallen er wat puzzelstukjes op hun plaats. De vraag is, hoe kan een mens bij God komen? Jezus zegt: door mij. Ik ben de weg naar God. Bovendien zie je in mij de waarheid over God: de Schepper is je Vader. Dat is ook een waarheid over God (zie dit gerust als aanvulling op de preek van vorige week). Maar nu is er een probleem. Jezus kan dan wel de weg naar de Vader zijn, maar mensen zijn sterfelijk. Wat heb je eraan om als sterfelijk mens bij de Vader te komen? Dat wordt een korte vreugd. Het probleem bij het naar de Vader gaan is je sterfelijkheid; wat heb je eraan om de weg naar de Vader te kennen als je toch dood gaat?

 

Nu zie je wat Jezus bedoelt als Hij zegt: ‘Ik ben het leven.’ Jezus zegt: Ik ben de weg naar God, ik belichaam de waarheid over God, maar Ik beschik ook nog eens vrij over het leven. Hij kan leven uitdelen aan wie Hij wil. Echt leven, eeuwig leven, leven dat niet meer sterft. Dan is het probleem opgelost. Als sterfelijk mens heb je er weinig aan om naar de Vader te gaan, tenzij Jezus je eeuwig leven geeft. Als Jezus zegt ‘Ik ben het leven’, bedoelt Hij: Ik heb de vrije beschikking over het leven.

 

In Johannes 5 laat Jezus dit weten. Hij zegt daar: (25) ‘Ik verzeker u: er komt een tijd, en het is nu al zover, dat de doden de stem van Gods Zoon zullen horen en dat wie hem horen, zullen leven. (26) Zoals de Vader leven heeft in zichzelf, zo heeft ook de Zoon leven in zichzelf; dat heeft de Vader hem gegeven. (27) En omdat hij de Mensenzoon is, heeft hij hem ook gezag gegeven om het oordeel te vellen.’ Hier worden drie dingen gezegd. In vers 26 zegt Jezus dat Hij leven heeft in zichzelf. Mensen hebben de levensadem van God ontvangen, en als God die terugneemt sterf je. Maar Jezus heeft leven in zichzelf. Dat betekent ook dat Hij erover kan beschikken. Hij leeft zelf, maar Hij kan ook leven geven aan anderen. Dat laatste zit vooral in vers 27. God heeft zijn Zoon gezag gegeven om te oordelen. Dit oordeel houdt in dat een mens naar Gods koninkrijk mag, of in diepe afzondering moet verblijven. Het eerste is leven, het tweede is de dood. Jezus heeft niet alleen de vrije beschikking over het leven, maar ook de volmacht om ervan uit te delen. Hij kan zeggen: jij wel, jij niet.

 

Vers 25 laat zien hoe dit werkt: ‘er komt een tijd dat de doden de stem van Gods Zoon zullen horen; en dat wie hem horen, zullen leven.’ Het uitdelen van leven is geen kwestie van willekeur. Jezus deelt het uit aan hen die naar Hem luisteren, die zijn stem herkennen als de stem van de Zoon van God. Opvallend genoeg zegt Jezus er in vers 25 nog iets bij, ik heb dat zinnetje zojuist overgeslagen: ‘en het is nu al zover.’ Waar slaat dat op? Dit gaat over de dodenopwekkingen tijdens Jezus’ leven op aarde. Het bewijs dat Jezus vrij over het leven kan beschikken en de volmacht heeft om ervan uit te delen, wordt gevormd door de dodenopwekkingen. De dochter van Jaïrus (Lucas 8:41-55), de jongen uit Naïn (Lucas 7:11-16), Lazarus (Johannes 11:1-44). En iedere keer roept Hij. ‘Lazarus, kom naar buiten!’ ‘Meisje, sta op!’ ‘Jongeman, ik zeg je: sta op!’ Deze doden horen de stem van Gods Zoon. Zijn stem dringt door tot in hun dode lichaam en geeft hen leven.

 

Dit is mijn antwoord op vraag 59 van de Gewone Catechismus. ‘Wat houdt het in dat Jezus zichzelf ‘het leven’ noemt?’ Antwoord: Hij heeft de vrije beschikking over het leven, plus de volmacht om dat uit te delen. Dat is het evangelie van deze middag. God laat ons dit weten omdat Hij wil dat wij door te luisteren naar Jezus’ stem zullen leven. Dan gaat het over leven in eeuwigheid. Het dochtertje van Jaïrus, de jongen uit Naïn en Lazarus zijn weer gestorven. Zij waren alleen het bewijs dat Jezus leven kan uitdelen. Weet je, ik vind dat soms best lastig te geloven. Juist als je van heel dichtbij geconfronteerd wordt met de dood gaat die vraag klemmen. Omdat je zo diep met iemand verbonden bent en zoveel van iemand houdt, wordt die vraag belangrijk: waar is hij of zij nu, hoe leeft hij of zij nu? Het lichaam heb je begraven in de grond. We geloven dat zijn of haar ziel (de persoonlijkheid) in de hemel is bij God. Maar het is zo moeilijk om je daar wat bij voor te stellen. Ik schuur nu een beetje aan tegen v/a 60. Hier op aarde zie je zo weinig van Jezus’ macht. Hij is koning in de hemel, Hij regeert zijn rijk, Hij is het leven. Maar wij blijven mensen begraven. Je ziet niet dat zij verder leven bij God en Jezus, ze zijn weg. En het begraven van mensen gaat maar door. Je weet dat ooit dat moment ook voor jou komt. Hoe zal dat zijn? Ik ben nieuwsgierig naar dat leven na de dood, naar het leven in Gods koninkrijk onder het directe koningschap van Jezus. Zij die ons voorgingen beleven dat al. Ik geloof dat, maar soms is het wel moeilijk.

 

En nog iets, als Jezus de vrije beschikking heeft over het leven, waarom worden er nu dan geen doden meer opgewekt? Waarom moeten er nu nog mensen sterven met alle pijn, verdriet en gemis van dien? Opvallend is wat er gebeurt rond de opwekking van Lazarus. Als Jezus tegen Martha zegt: ‘Je broer zal uit de dood opstaan’, zegt zij: ‘ik weet dat hij bij de opstanding op de laatste dag zal opstaan.’ Wat Jezus dan doet is Martha van de verre toekomst -waarmee zij zich troost- brengen naar troost nu. Jezus zegt: ‘Ik ben de opstanding en het leven.’ Daarmee bedoelt Hij: Ik heb macht over de levenden maar ook over de doden.

 

In onze tijd maakt Jezus dat duidelijk door mensen weg te roepen uit de geestelijke dood. De geestelijke dood is dat je leeft zonder God en Jezus. De lijn naar boven is dood. Geen contact, en daardoor ziet je leven er ook anders uit. Je laat je niet inspireren door God. Wat je doet komt alleen voort uit je eigen wil en gedachten. Soms gaat dat goed, soms (vaker) gaat dat fout. Maar Jezus wil mensen met zijn Geest vernieuwen. Hij wil je opnieuw geboren laten worden. Hij wil je een ander leven geven, een leven in verbondenheid met Hem. We hebben het gehoord en gezien in de doop van Mats. In Kolossenzen 3:1-2 wordt deze geestelijke opstanding zo verwoord: ‘Als u nu met Christus uit de dood bent opgewekt, streef dan naar wat boven is, waar Christus zit aan de rechterhand van God.  Richt u op wat boven is, niet op wat op aarde is.’ Dit opstaan uit de geestelijke dood is het bewijs voor de toekomstige lichamelijke opstanding. Nu worden er geen doden opgewekt. Waarom niet? Ik weet het niet. Het ligt niet aan een tekort aan Jezus’ macht, het heeft meer te maken met Jezus’ plan. Dat Jezus de vrije beschikking heeft over het leven wordt nu zichtbaar in de geestelijke opstanding. Dat je mensen ziet liefhebben, trouw ziet zijn, gericht op God en de medemens, gericht op vrede en samenleven. Vraag 61 van de Gewone Catechismus zegt: ‘Hoe merk je dat Jezus Christus Koning is?’ In het antwoord wordt gewezen op de gaven en krachten van het Koninkrijk die door de Heilige Geest worden uitgedeeld. Dat is de opstanding uit de geestelijke dood, die bewijs is van de lichamelijke opstanding in de toekomst.

 

Maar wat betekent het voor je bestaan nu dat Jezus de vrije beschikking heeft over het leven en ook volmacht om leven uit te delen? Ik denk dat een van de eerste vragen die je jezelf moet stellen is, wat is voor mij het leven? Is dat die 70-90 jaar dat ik hier op aarde ben? Of loopt dat door, verwacht ik meer? Als je niet zoveel verwacht van de tijd na de dood, ga je je richten op dit leven. Voor de zekerheid haal je alles uit het leven wat erin zit. Je laat je daar niet vanaf brengen. Dit is het, voor jou geen leven na de dood. Maar dan is dit het ook, dan blijft het koninkrijk van God voor jou gesloten.

 

Het is iets anders als je zegt: ik vind het zo lastig om te geloven in een lichamelijke opstanding en een eeuwig leven. Dood lijkt zo dood. Kleingeloof drukt hoop de kop in, dat is het vervelende. Twijfel tast je hoop aan, dat is hoe de boze je aan het wankelen wil brengen. Breng jezelf dan in herinnering dat Jezus het leven is. Jezus leeft al tweeduizend jaar in een lichaam met een hart dat klopt, met ogen die zien en oren die horen. Hoe, dat begrijp ik niet. Maar Hij stond lichamelijk op en Hij ging met zijn lichaam naar de hemel. Wat wij verwachten bestaat al. Jezus wil het je geven.

 

Wat moet je dan doen? Je moet leren luisteren naar Jezus’ stem. Zoals het dochtertje van Jaïrus, de jongen uit Naïn en Lazarus opstonden toen Jezus hen riep, zo geldt dat ook jij leven krijgt door te luisteren naar Jezus’ stem. Herken je die stem als de stem van de Zoon van God? Gaat je hart open bij die stem? Geef je gehoor aan die stem wanneer je uitgenodigd wordt om dichterbij te komen? Laat je Jezus’ woorden leidend zijn in je leven? Wie wil leven moet luisteren naar Jezus’ stem.

 

Een tweede praktische uitwerking van het evangelie van vanmiddag is dat je gaat leven alsof je niet sterfelijk bent. Ik bedoel hiermee niet dat je allerlei gevaarlijke dingen gaat doen, wel dat je weet dat er meer leven is dan je tijd op aarde. Het langste en belangrijkste stuk van je leven komt nog. Dan hoef je hier niet het onderste uit de kan te halen, daar worden anderen vaak de dupe van. Wie nog een eindeloos leven verwacht, gaat anders kijken naar dit leven. Niet als minder belangrijk, maar wel zo dat dit leven het begin wordt van de rest. De eeuwigheid mag al over dit leven zijn licht laten schijnen. In die zin mag je leven alsof je niet sterfelijk bent.

 

Een derde opmerking gaat over de keerzijde van het feit dat Jezus de vrije beschikking heeft over het leven: wij mensen beschikken niet over het leven. Euthanasie, abortus,- mensen doen alsof ze eigenaar zijn van het leven. Dat is een misvatting. Je ziet dit direct als je bedenkt dat mensen het leven alleen maar kunnen beëindigen en afbreken. Mensen zijn geen eigenaar van het leven en ze beschikken niet over het leven, ze beschikken alleen maar over de dood.

 

Als vierde en laatste concretisering van deze preek wijs ik op v/a 62. Het gaat daar over horen bij het eeuwige rijk van Christus terwijl je nog hier op aarde leeft in een sterfelijk lichaam. Wat betekent dat voor je leven? Antwoord 62 zegt: je laat je door niets en niemand hinderen om het goede te doen. Je leeft in vrede met alle mensen en je bid voor koningen en leiders op aarde. Je verwacht -ook in twijfel en tegenstand- Jezus als de levende koning uit de hemel. Want dat is en blijft het uitzicht, je leeft met een eindeloze toekomst voor ogen. Door te luisteren naar de stem van Jezus wordt het leven nu het begin van de rest. Amen.