Bidden omdat de Vader zijn Zoon gaf

21 april 2013

Met welke verwachting leg je je vragen aan God voor? De grond onder het gebed is Jezus Christus, ook de grond onder je verwachting van verhoring. Bidden heeft zin omdat de Vader zijn Zoon gaf.

Lezen: Romeinen 8:31-39

Tekst: Zondag 46

Kinderen van God mogen bidden in de volle verwachting dat God hen verhoort. Dat is de boodschap, het evangelie van vanmiddag. Als je bidt hoef je er niet aan te twijfelen of God je verhoort. Vanuit deze zekerheid blijf je ook bidden. Wat is dit mooi, wat is dit belangrijk, wat gaat dit ook diep. Praten en nadenken over bidden raakt ons omdat bidden zo persoonlijk is, zo teer ook, zo alles te maken heeft met je intieme omgang met de Here. Vragen over bidden zijn eigenlijk altijd gelijk ook grote vragen, belangrijke vragen, waarbij het belangrijk is dat je er antwoord op krijgt.

 

De vraag die ik vanmiddag u en ook mezelf wil stellen is deze:

Hoe bid je vol verwachting?

 

Wij mogen vol verwachting bidden. Volgens de catechismus moet dat zelfs. Zie v/a 117 -hebben we vorige week gelezen- toen werd gevraagd: ‘Wat behoort tot een gebed dat God aangenaam is en door Hem verhoord wordt?’ En dan zegt het antwoord bij ten derde: ‘dat wij deze vaste grond hebben dat God ons gebed, al zijn wij dat niet waard, om Christus’ wil zeker verhoren wil.’ Maar zie ook v/a 120: ‘Waarom heeft Christus ons geboden God aan te spreken als: Onze Vader?’ Antwoord: ‘Christus wil reeds bij het begin van ons gebed in ons het kinderlijk ontzag en vertrouwen jegens God wekken, waarop ons gebed gegrond moet zijn.’

 

Maar daar kun je als kind van God wel mee worstelen. Wat verwacht ik nou van mijn gebed? Stel iemand uit je directe omgeving krijgt te horen dat hij kanker heeft. Of parkinson, of alzheimer, of leukemie, of een psychische kwaal. Of je krijgt het zelf. Wat verwacht je dan van je gebed om genezing? Tast dat eens af in jezelf en wees daarin eens heel eerlijk. Bid je dan om genezing en zeg je tegen jezelf: nou, dan is het morgen weg? Maar de praktijk leert vaak anders, de ziekte is niet weg. Tot je grote teleurstelling. En je bad nog wel vol verwachting. Kijk en omgekeerd, wie zegt: nee ik bid niet met die verwachting, die kan zich zomaar gaan afvragen: bid ik dan wel vol verwachting? Iemand uit de gemeente zei laatst tegen mij: ik zou wel willen bidden om genezing, maar ik verwacht niet dat het gebeurt, dus ja mag het dan nog wel? Door die worsteling verstomt zomaar je gebed.

 

Dus hoe bid je vol verwachting? In Zondag 46 gaat het over de eerste regel van het Onze Vader: ‘Onze Vader die in de hemelen zijt’, of met de Nieuwe Bijbelvertaling: ‘Onze Vader in de hemel’. V/a 120 zoomt in op de woorden ‘Onze Vader’, v/a 121 op de woorden ‘in de hemel’. In beide antwoorden gaat het over verhoring. In Zondag 46 draait het om verhoring. En dan nog iets preciezer, om wat wij verwachten van verhoring. In het slot van Antwoord 121 kom je dat woord ‘verwachten’ ook tegen. Wij zullen van God ‘alles verwachten wat wij voor lichaam en ziel nodig hebben’.

 

En wat wij verwachten van ons gebed kan blijken uit hoe we ons gebed beginnen, uit hoe we God aanspreken. Jezus leerde zijn leerlingen te zeggen: ‘Onze Vader in de hemel’. V/a 120 zegt daar iets heel moois over. Namelijk dat Christus met die aanspraak ‘Vader’ in ons kinderlijk ontzag en vertrouwen wil wekken. Nou je weet hoe kinderen naar hun vader kijken en hoe ze op school over hun vader praten, tot een bepaalde leeftijd natuurlijk. Maar jonge kinderen zeggen: mijn vader kan alles. Mijn vader is de sterkste, hij kan een auto optillen of zelfs een treinwagon of een vliegtuig. Wij vinden dat wel aandoenlijk. Ik ken ook geen vaders die zeggen: nee, zo zit dat niet. Daar komen kinderen vanzelf wel achter als ze ouder worden. Jammer genoeg, want welke vader wil nou niet de sterkste zijn in de ogen van zijn kind?

 

Dus, mijn vader kan alles. Dat is kinderlijk ontzag. De Catechismus heeft het ook nog over kinderlijk vertrouwen. Dat merk je ook als je naar kinderen kijkt en luistert. Dat een kind denkt: mijn vader doet alles voor me wat het hem ook kost. ‘Mijn vader redt me uit de handen van vervelende jongens...’, dat. ‘Ik haal mijn vader erbij’, kunnen kinderen daarom ook tegen elkaar zeggen. Dat is het grootste dreigement dat er is, en het gaat ervan uit dat je vader alles voor je doet en altijd aan jouw kant staat. En gelukkig is dat vaak ook zo. Het is soms een hele toer voor vaders om daar dan in wijsheid mee om te gaan.

 

Je voelt ook hoeveel er kapot gaat wanneer vaders onbetrouwbaar blijken te zijn. Wanneer vaders niet voor hun kind opkomen, het niet beschermen, maar misbruiken. De beschadiging die dit geeft is onbeschrijflijk. En dat God zichzelf Vader noemt en in gebeden ook als Vader wordt aangeroepen is dan vreselijk moeilijk en wekt juist geen vertrouwen op. Wij kijken gemakkelijk vanuit onze aardse vader en wat we bij hem voelen en ervaren en beleven naar God als de hemelse Vader. Wat is het belangrijk dat vaders zich dit realiseren. Dat vaders en moeders bedenken dat zij voor hun kinderen voorbeelden zijn van de goedheid en liefde en trouw van God.

 

Uiteindelijk is het voor aardse vaders nooit waar: ‘mijn vader kan alles’ en ‘mijn vader doet alles voor me wat het hem ook kost’. Dat is kinderlijk vertrouwen. Als je groter wordt dan weet je wel beter. En nu wil de Catechismus ons niet kinderlijk houden maar juist God als Vader laten uitstijgen boven onze aardse vaders. God is echt een Vader die alles kan. God heeft hemelse majesteit en almacht, zegt Antwoord 121. Deze Vader kan echt alles. Bij het opgroeien naar volwassenheid hoef je je beeld van Vader niet naar beneden bij te stellen maar mag je verwondering over Hem juist toenemen. Hij kan echt alles. Niets is te wonderlijk voor Hem. De God die sprak en het was er is mijn God en mijn Vader. En omdat Hij mijn Vader is, omdat Hij mij tot zijn kind maakte, doet Hij ook alles voor me wat het Hem ook kost. Wanneer je dat ontdekt vervult dat je met enorme blijdschap en vreugde. God kan alles en God doet ook alles voor me wat het Hem ook kost!

 

Die beide dingen zitten samengebald in die ene, prachtige kernachtige tekst uit Romeinen 8. Vers 32: ‘Zal hij, die zijn eigen Zoon niet heeft gespaard, maar hem omwille van ons allen heeft prijsgegeven, ons met hem niet alles schenken?’ Vorige week zagen we het ook al: Jezus Christus is de zekerheid van alle verhoring. Dat zie je hier weer. God de Vader gaf het allerliefste wat Hij had voor ons, om ons uit onze allerdiepste nood weg te halen, zou Hij onze gebeden dan niet verhoren? Die vraag legt Paulus de gelovigen voor. Romeinen 8:32 is een retorische vraag, een vraag waarop het antwoord van Paulus zelf ‘ja’ is. Je kunt dit vers dus ook zo lezen: ‘God, die zijn eigen Zoon niet heeft gespaard, maar hem omwille van ons allen heeft prijsgegeven, zal ons met Christus alles schenken.’ Dat is een hele sterke, bevestigende uitspraak. God zal ons alles geven. Want het grootste, mooiste, duurste geschenk gaf Hij ons al, zijn eigen Zoon! Hij gaf zijn eigen Zoon om ons te redden. Om ons gelukkig te maken. Om ons weer bij zich thuis te krijgen, de enige plek waar we gelukkig kunnen zijn. Aan Jezus Christus zie ik dat mijn Vader alles kan. En aan Jezus Christus zie ik ook dat mijn Vader alles voor mij doet wat het Hem ook kost. Romeinen 8:32 is een bijzonder bemoedigende tekst en legt het enige echte fundament onder je gebeden. Bidden heeft zin omdat de Vader zijn Zoon gaf. De Catechismus heeft het tot twee keer toe (Antwoord 117 en 120) over de grond onder het gebed. Die grond is Jezus Christus. Bidden heeft zin omdat de Vader zijn Zoon gaf. Aan Hem zie je dat God je Vader is die in zijn diepe goedheid van je houdt.

 

Nu gaat het een paar verzen verder in Romeinen 8 opeens over tegenspoed, ellende en vervolging, honger en armoede, gevaar en het zwaard (35). Paulus vergelijkt het leven van de christenen zelfs met weerloze schapen die dag na dag worden afgevoerd naar de slager (36). En zo kun je het sterven van mensen om je heen toch ook ervaren? Ook als gemeente: nu hij, dan zij, het houdt nooit op. Maar hoe kan Paulus het nou hebben over tegenspoed, ellende en de dood wanneer God zijn kinderen alles wil geven? God bewijst toch in Christus dat Hij alles kan en dat Hij alles voor zijn kinderen wil doen wat het Hem ook kost? Hebben zij die met tegenspoed te maken hebben dan niet vol verwachting gebeden?

 

In Romeinen 8 zie je iets wat Jezus ook al had gezegd. Namelijk dat de weg naar het komende hemelrijk voor christenen voert door een tijd van afhankelijkheid en beproeving. Afhankelijkheid van God en beproeving door de boze. Johannes had het koninkrijk verkondigd, Jezus brengt dit toekomstig rijk -in de hemel is het er zelfs al, denk aan het boek Openbaring- maar op dit moment lijdt en zucht de schepping nog. En christenen lijden ook, niet in de laatste plaats de christenen. En dit lijden ‘staat in geen verhouding tot de heerlijkheid die ons in de toekomst zal worden geopenbaard’ (18), maar wij zuchten wel. ‘Ook wij die als voorschot de Geest hebben ontvangen, ook wij zuchten in onszelf in afwachting van de openbaring dat we kinderen van God zijn, de verlossing van ons sterfelijk bestaan’ (23). Daar gaat het over in de tweede helft van Romeinen 8: wij gaan het hemels koninkrijk binnen door verdrukkingen heen. Daarom leerde Jezus zijn volgelingen bidden om voedsel, vergeving en bescherming. Oftewel: ‘Vader, breng ons behouden thuis!’

 

En het is toch ook om ons naar huis te halen dat de Vader zijn Zoon gaf? Het was toch ook om ons weer tot zijn kind te maken dat de Vader zijn Zoon gaf? Niet wij maakten God tot onze Vader, nee Hij maakte ons tot zijn kind. Dat was al het natuurlijke begin van de relatie tussen God en de mens. Adam heet de zoon van God (Lucas 3:38). Wat een prachtige en heerlijke relatie moet dat zijn geweest. Maar op een keer komt God naar de hof en blijft Adam weg. Adam geeft niet thuis, hij verstopt zich. De band is kapot.

 

Maar vanaf dat moment zoekt God de mens op: Adam, waar ben je? God wil de mens niet kwijt, God wil zijn kind niet kwijt. En God herstelt de band met de mens door Christus. Door zijn eigen Zoon te geven voor die andere zoon. De tweede Adam herstelt wat de eerste Adam kapot maakte. ‘Door Christus is God onze Vader geworden’, zegt de Catechismus. Jezus erkende de Vaderband in alles. In liefde en gehoorzaamheid, in trouw en afhankelijkheid. Door Jezus maakt de Vader ons opnieuw tot zijn kinderen.

 

Maar is dat dan ook niet het belangrijkste in ons leven? Paulus zegt in Romeinen 8: ‘Wat zal ons scheiden van de liefde van Christus?’ En daarna komt die opsomming van tegenspoed, ellende, vervolging, honger, armoede, gevaar en het zwaard. Die dingen kunnen ons dus allemaal overkomen. Maar ze kunnen ons niet scheiden van Gods liefde. Het zijn uiteindelijk ook maar dingen uit de geschapen wereld. En wat dacht je, dat Jezus het niet kan opnemen tegen het werk van zijn eigen vingers? Natuurlijk kan Hij dat!

 

Maar hoe bid je nou vol verwachting? Dat is de kernvraag in deze preek. Hoe bid je vol verwachting als Jezus en ook zijn apostel Paulus ons leren dat de weg naar Gods koninkrijk een weg van moeite en beproeving is, van tegenslag en lijden? Moet je ervan uitgaan dat iemand beter wordt op het moment dat je bidt om genezing? Een tekst die deze worsteling kan oproepen is Jakobus 1:6-8. Daar staat: ‘Vraag vol vertrouwen, zonder enige twijfel. Wie twijfelt is als een golf in zee, die door de wind heen en weer wordt bewogen. Wie zo aarzelend en onberekenbaar is bij alles wat hij doet, moet niet denken dat hij iets van de Heer zal krijgen.’ Vanuit deze tekst snap ik het wel dat iemand zegt: ik bid niet meer om genezing want eigenlijk verwacht ik het niet meer.

 

Misschien zegt iemand: bid dan alleen om die dingen die God beloofd heeft. Zoals vergeving van zonden, genade, zijn heilige Geest, zijn wederkomst. Daar kun je vol verwachting om bidden, en dan weet je zeker dat je het ontvangt. Ik denk aan wat er staat in 1 Johannes 5:14: ‘Wij kunnen ons vol vertrouwen tot God wenden, in de zekerheid dat hij naar ons luistert als we hem iets vragen dat in overeenstemming is met zijn wil.’ Ja, kun je dan zeggen, je moet alleen vragen om dingen waarvan je zeker weet dat God ze wil geven. En gezondheid in dit leven hoort daar niet bij. Ook geluk niet of ouderdom of dat je gevrijwaard blijft van verdriet.

 

Toch kom je in de bijbel gelukkig ook een gebed tegen om genezing. Wel meer, maar ik bedoel nu een gebed om genezing dat niet verhoord wordt. Waarom is dat zo fijn dat dit in de bijbel staat? Ik bedoel 2 Korintiërs 12:9. Nou allereerst: blijkbaar mag je bidden om genezing. Je mag God vragen om dingen die Hij niet per se aan je beloofd heeft. En ga je gebeden ook maar na, wij bidden om veel van dat soort dingen. We vragen of de Here ons bewaart onderweg. We bidden om goede cijfers op school. We bidden om een goede nachtrust. We bidden om fijne vakanties. Dat zijn dingen die God ons niet beloofd heeft te geven. We leggen het als wens bij God neer. Zo zouden wij het graag willen. En zo kun je ook bidden om genezing. En gelovig zeg je erbij: uw wil geschiede. Laat gebeuren wat u vindt dat goed is. Zo bad Jezus zelf ook in de hof van Getsemane: ‘Laat deze beker aan mij voorbijgaan, maar uw wil geschiede’ (Matteüs 26:39, 42, 44). Maar dan ga je er dus niet vanuit dat je het per se krijgt. Is dat nog bidden vol verwachting? Bidden mag geen slag in de lucht zijn. Zo van: ach, ik kan het altijd proberen, baadt het niet dan schaadt het ook niet. Zo bad Jezus ook niet. Maar wat is dan verwachtingsvol bidden als je tegelijk zegt: ‘uw wil geschiede’?

 

Ik denk dat je verwachtingsvol bidt als je verwachting zich richt op God en niet op de dingen. Vol verwachting bidden betekent niet dat je ervan uitgaat dat je het gevraagde krijgt, maar je gaat ervan uit dat God je hemelse Vader is. Verwachtingsvol bidden is bidden tot je Vader van wie je gelooft dat Hij alles kan en dat Hij alles voor je doet wat het Hem ook kost. Want dat heeft Hij al laten zien in Christus. ‘Wie mij gezien heeft, heeft de Vader gezien’, zegt Jezus (Johannes 14:9). Opvallend is het antwoord dat Paulus krijgt in 2 Korintiërs 12:9. Hij bidt God of Hij verlost mag worden van een doorn in zijn vlees, hij wordt gekweld door een engel van satan. Dat duidt op een bepaalde moeite in zijn leven, een grote moeite. Maar het antwoord dat hij krijgt is dit: ‘Je hebt niet meer dan mijn genade nodig, want kracht wordt zichtbaar in zwakheid.’ En juist die genade had Paulus al ontvangen. Juist die genade maakte ook ons tot Gods kinderen. En juist die genade doet ons behouden aankomen in het Vaderhuis. Het is fijn dat dit in de bijbel staat want het laat zien dat je mag bidden om genezing, maar het laat tegelijk zien dat Gods genade de verhoring van elk gebed is. Verwachtingsvol bidden is bidden tot je Vader van wie je gelooft dat Hij alles kan en dat Hij alles voor je doet wat het Hem ook kost. En verhoring -wat is dit troostvol- hangt daarom ook niet af van jou of de kwaliteit van je gebed, maar verhoring heeft alles te maken met de kwaliteit van Gods Vaderschap.

 

Dat betekent niet dat je alles krijgt wat je vraagt. Echte liefde moet soms nee zeggen. Maar je mag er zeker van zijn dat God je gebed beantwoordt op de allerbeste manier. Namelijk met genade. Bidden zonder twijfel -om de woorden van Jakobus te gebruiken- betekent niet dat je ervan uitgaat dat je krijgt waar je om vroeg, maar het betekent dat je op geen enkele manier twijfelt aan God als je Vader. Dus je mag bidden om genezing zonder ervan uit te gaan dat er ook per se beterschap komt. Misschien gaat God een andere weg met je. Zeg het ook maar: ‘uw wil geschiede’. Waar je wel vanuit gaat is dat God je Vader is die van je houdt en die je tot zijn kind maakte. Wie bidt vol verwachting let niet op wat er uit Gods handen komt, maar op wat er in Gods ogen is: zijn liefde. Amen.