Bidden omdat je Gods hulp voortdurend nodig hebt

14 juli 2013

Zoals Mozes zijn staf voortdurend omhoog moest houden in Israëls strijd tegen Amalek, zo moeten christenen voortdurend bidden om Gods hulp nu hun geloof en hun leven met de Here worden aangevallen.

Lezen: Exodus 17:8-16

Tekst: Zondag 52

Volgens de Catechismus hebben wij als christenen te maken met een geestelijke strijd. Geestelijk wil niet zeggen: het is alleen maar bij wijze van spreken oorlog. Nee, wij worden echt aangevallen door echte vijanden. Maar die vijanden zijn onzichtbaar, die hebben geen lichaam. Daarom is het een geestelijke strijd. Dat maakt die strijd extra moeilijk. Wie zijn die vijanden die ons aanvallen? V/a 127 zegt: de duivel, de wereld en ons eigen vlees. Nou de duivel is een geest, met de wereld wordt bedoeld hoe ongelovigen over het leven denken, en je eigen vlees dat zijn de zondige gedachten, gevoelens, emoties en begeerten in je hart. Dus drie vijanden die je niet kunt zien. Maar ze zijn wel echt en ze vallen je aan. Ze vallen je geloof aan en je leven met de Here. Dat is onze geestelijke strijd.

 

En de Catechismus spreekt hierin de bijbel na. Ik denk aan wat de apostel Paulus zegt in Efeziërs 6: ‘Onze strijd is niet gericht tegen mensen maar tegen hemelse vorsten, de heersers en de machthebbers van de duisternis, tegen de kwade geesten in de hemelsferen’ (vers 12). En dat brengt hem tot de oproep: ‘Trek de wapenrusting van God aan om te kunnen standhouden’ (11): gordel, harnas, schild, helm (14-17); lees dat thuis nog maar eens door in het kader van deze preek. En ook het boek Openbaring tekent de strijd die christenen hier op aarde doormaken. Hoofdstuk 12 onthult de achtergrond van die strijd: de duivel is uit de hemel gegooid en is woedend omdat Hij het verloren heeft van Jezus. Daarom zegt de apostel Petrus: ‘Wees waakzaam, wees op uw hoede, want uw vijand, de duivel, zwerft rond als een brullende leeuw op zoek naar prooi’ (1 Petrus 5:8).

 

Je voelt die strijd wanneer je merkt dat geloven moeilijk is. Twijfel kan je overvallen, kan op je nek springen om daar tijden lang te blijven zitten zonder dat je het af kunt schudden. Zonden haken je pootje en je gaat onderuit. Je valt jezelf tegen. Wanneer lukt het nou eens om van die zonden af te komen? Waarom-vragen prikken in je geloof, maken afstand tussen God en jou. De kerk valt tegen. Je ziet geen resultaat op het evangelisatiewerk. Relaties zijn verstoord of breken. Je kind gelooft niet meer. Je wordt ziek en moet lijden. En dan kom je zomaar op dat punt: zal ik het maar gewoon opgeven? Geloven heeft iets van een vuur, het moet voortdurend aangehouden worden, gebeurt dat niet dan gaat het uit. Hoe hou je dat vol?

 

En waar zit in dit verhaal nou de overwinning van Christus? Zondag 1 van de Catechismus zei: ‘Jezus heeft mij uit alle macht van de duivel verlost.’ Maar Zondag 52 zegt: wij worden nog wel aangevochten door de satan. Ja, dat is de tijd waarin wij leven. De tijd die Openbaring 12 aanduidt: het is de eindtijd, de tijd tussen hemelvaart en wederkomst. De beslissende ondergang van de satan moet nog plaatsvinden. In de hemel heeft Johannes zich dat al zien afspelen (Openbaring 20:1-10), maar het moet nog gebeuren. Als christenen zijn wij onderweg naar het koninkrijk van de Vader. Opvallend is ook de plaats van de zesde bede na de vijfde: bevrijd zijn van de schuld van je zonden betekent blijkbaar nog niet dat je ook bevrijd bent van de macht van de zonden. Want Jezus leert het Gods kinderen bidden: ‘Leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van de boze’. En waar dan de overwinning van Christus zit dat zal ik u laten zien.

 

Thema voor de preek is:

Je hebt Gods hulp voortdurend nodig

 

Het is mooi hoe de geschiedenis van Exodus 17 dat laat zien. Mozes daar op die heuvel met zijn staf omhoog naar God, Aäron en Chur naast hem om zijn armen te ondersteunen. Want als Mozes zijn armen laat zakken dan verliezen de Israëlieten het van de Amelekieten. Maar als Mozes zijn armen omhoog houdt dan zijn de Israëlieten sterker. Heel zichtbaar is het hier: zijn je handen omhoog geheven naar God om hulp dan laat Hij je winnen. Vraag je geen hulp dan verlies je. Je hebt Gods hulp voortdurend nodig.

 

Dat is dus anders dan wanneer je in de klas je vinger opsteekt. Dan vraag je hulp zodat je daarna weer zelf verder kunt. Je bent bijvoorbeeld aan het lezen, je snapt een woord niet, je steekt je vinger op, dan komt de juf en die legt het je uit. Je vinger is dan weer naar beneden. Je kunt zelf weer verder.

 

Maar God laat hier in Exodus 17 zien: in de strijd met je vijanden heb je mijn hulp de hele tijd nodig. Ik help je niet even op weg, nee mijn hulp heb je de hele tijd nodig. En Mozes weet dat. Want opvallend in dit verhaal is dat Mozes geen opdracht van de Here krijgt om op die heuveltop te gaan zitten en zijn staf omhoog te steken. Hij doet het gewoon. Hij weet dat Israël Gods hulp nodig heeft. Hij weet dat God zelf voor Israël vecht. Dat is best wonderlijk. Het is natuurlijk een wonder dat Israël wint wanneer de staf van Mozes omhoog is en dat ze verliezen als de staf omlaag is. Maar Mozes doet ook een beroep op Gods wondermacht. Juist door zijn staf in de lucht te steken. Mozes’ staf is niet zomaar een wandelstok. Het is de staf die in een slang veranderde toen Mozes hem op de grond moest gooien eerst bij de braamstruik maar later in het paleis van de Farao. Het is de staf waarmee het water van de rode zee opzij ging. En op diezelfde plek als waar ze nu vechten, in Refidim, had Mozes met zijn staf op de rots moeten slaan zodat er water voor de Israëlieten was om te drinken. Dus als Mozes op die heuveltop gaat zitten en zijn staf in de lucht steekt doet hij een beroep op Gods wondermacht: Here, help ons in deze strijd. Want wij kunnen dit niet winnen, wij zijn te zwak, alleen u kunt ons laten winnen.

 

En dat mogen Gods kinderen nooit vergeten. In de beschrijving van deze geschiedenis komt God maar één keer aan het woord en dat is in vers 14: ‘De HEER zei tegen Mozes: ‘Leg deze overwinning in een oorkonde vast, zodat niemand die ooit zal vergeten.” Nou zullen de Israëlieten die overwinning zelf niet zo gauw zijn vergeten. En ook niet dat ze werden aangevallen. Wat mogen ze dan niet vergeten? Ik denk de manier waarop ze wonnen, met Mozes op die heuveltop met zijn armen omhoog en zijn staf uitgestrekt naar de hemel als roep om hulp. Gods kinderen mogen nooit vergeten dat je de strijd alleen kunt winnen met Gods voortdurende hulp.

 

Waar je mee kunt blijven zitten is wat God zegt over het volk Amalek, dat is de tweede helft van vers 14: ‘Leg deze overwinning in een oorkonde vast zodat niemand die ooit zal vergeten, en overtuig Jozua ervan dat ik zal zorgen dat niets op aarde nog aan het volk van Amalek herinnert.’ Komt dit uit de mond van onze hemelse Vader die de wereld zo lief had dat Hij zijn enige Zoon gaf? Is dit geen volkerenmoord? Koning Saul krijgt een paar eeuwen later de opdracht om de Amalekieten uit te roeien. Dat doet hij dan niet, hij laat de koning van Amalek in leven, wat hem duur komt te staan; bovendien doodt Gods profeet de koning van Amalek vervolgens eigenhandig (1 Samuël 15). Hier is meer over te zeggen dan ik nu doe, de kern is dat Amalek Gods bevrijding dwarsboomt. God had zijn volk Israël bevrijd uit Egypte. En nu zijn ze onderweg naar Kanaän om daar samen met de Here tot zijn eer te leven. Als Amalek zijn zin krijgt komt Israël daar nooit aan. Vanuit het boek Openbaring zagen we dat Gods vijanden, satan voorop, elke vorm van aanbidding de nek om willen draaien. En dat staat hier ook op het spel. Dat maakt dit oordeel over Amalek noodzakelijk: Gods bevrijde volk moet veilig aankomen in het beloofde land zodat ze ongehinderd hun God kunnen eren en aanbidden.

 

Dit is ook precies de kern van onze geestelijke strijd. Jezus heeft ons bevrijd uit de macht van de satan, dat belijden we in Zondag 1. En nu zijn we onderweg naar het beloofde land. Maar Gods vijand wil uit alle macht voorkomen dat we daar ooit aankomen. Hij doet er alles aan om de eer en aanbidding van God zo beperkt mogelijk te houden. En daarom valt Hij ons geloof aan. En ons leven met de Here. Dat zijn twee dingen. Wij hebben te maken met strijd in ons geloof en strijd om ons geloof. Bij dat laatste -strijd om het geloof- gaat het erom dat we het geloof behouden, dat we blijven geloven, het niet opgeven, dat het vuur van ons geloof blijft branden. Bij het eerste -strijd in het geloof- gaat het om het leven met de Here zoals Hij dat graag ziet. Een heilig leven, vertrouwend op Hem, in afhankelijkheid van Hem. Aan die twee dingen moet je denken als het gaat over de geestelijke strijd.

 

En wat je nooit mag vergeten is dat je de strijd alleen kunt winnen met Gods voortdurende hulp. Daarom leert Jezus ons bidden: ‘Leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van de boze.’ Als je dat bidt steek je net als Mozes je handen in de lucht en doe je een beroep op Gods wondermacht. Jezus leert ons bidden om hulp zodat we staande blijven in de strijd van het geloof. Jezus weet dat wij zwak zijn. Maar Hij weet ook dat zijn Vader sterk is en wil helpen, redden en behouden. Met de zesde bede vragen we niet of God ons redt uit de strijd maar of Hij ons staande wil houden in de strijd. Of Hij ons kracht wil geven om ons te verdedigen en overeind te blijven of weer overeind te komen. In ons leven gaan vechten en bidden samen, net als bij Amaleks strijd tegen Israël. Wij vechten en bidden tegelijk. Vraag jezelf eens af hoe jij bezig bent in die geloofsstrijd. Ik vergeet wel eens dat ik alleen maar kan winnen met Gods voortdurende hulp. Het belang van de zesde bede is me weer helemaal duidelijk geworden. Het kan zomaar gebeuren dat je een tijd lang in eigen kracht aan het vechten bent, dat je het gebed om hulp daarbij vergeet. Of misschien zit het zo in je systeem: ik moet vechten tegen mijn zonden. Of je doet keihard je best om te blijven geloven maar vergeet daarbij hulp te vragen aan je Vader in de hemel. Maar Jezus weet dat wij zwak zijn en Hij weet dat zijn Vader sterk is en wil helpen. Daarom spoort Hij ons aan om te bidden, om een beroep te doen op Gods wondermacht.

 

En dit beroep op Gods wondermacht is een beroep op Jezus zelf. Hij streed onze strijd. De duivel vocht Hem aan in de woestijn. De wereld en zijn eigen vlees vochten Hem aan toen Hij aan het kruis hing. Jezus streed onze strijd. En Hij overwon, wat een wonder! En wij mogen nu delen in zijn overwinning, wat een wonder! Daar zit de overwinning van Christus in dit verhaal. Ik ontdek in mijn leven dat ik Gods hulp voortdurend nodig heb. Dat is misschien niet leuk. Wij zijn zwak, belijden we in v/a 127. Maar het mooie is dat God altijd antwoordt op mijn gebed. Niet zo letterlijk als in Exodus 17, dat de kansen direct keren. Nee, maar Gods antwoord gaat eigenlijk nog veel verder: Hij schenkt mij de overwinning in Christus! Dat wil zeggen: biddend zal ik het geloof behouden. Dat is een zekerheid. Waarom denk je dat het Onze Vader op zo’n hoge toon eindigt, op de toon van de lofprijzing? ‘Want van u is het koninkrijk, en de kracht en de heerlijkheid, tot in eeuwigheid.’ Oftewel, zegt v/a 128: ‘Dit alles vragen wij van u omdat u ons al het goede wilt en kunt geven, want u bent onze koning en hebt alle dingen in uw macht.’ Gelovig biddend roep je nu al de victorie uit. Terwijl je nog midden in de strijd zit zeg jij: ik deel in de overwinning van Christus. Hij hield stand in verleiding en aanvechting, Hij bleef staande aan het kruis. Ik vertrouw me toe aan zijn overwinning en ik doe een beroep op de kracht van zijn Geest. Laat de Geest het vuur van je geloof telkens weer aanblazen. Vechten tegen zonde en ongeloof kan het best een vechten voor het vervuld worden met Christus zijn. Ik vertrouw me toe aan zijn overwinning en ik doe een beroep op de kracht van zijn Geest. En dit is een uitspraak die getuigt van diep vertrouwen. Het is geen wilde schreeuw van victorie, het is een uitspraak die je doet in vertrouwen. Dat laat het woordje ‘amen’ zien waarmee je je gebed beëindigd. V/a 129 zegt: je vertrouwt erop dat God jouw gebed heeft verhoord.

 

Maar waarom wil God dat wij Hem om hulp vragen? Waarom helpt God mij niet direct zonder dat ik het aan Hem vraag? Hij ziet toch dat ik het moeilijk heb? Daar zit Gods wijsheid achter. Zo zorgt God ervoor dat ik Hem ontmoet in mijn geloofsstrijd. Zo wil God voorkomen dat het accent in mijn geloofsstrijd naar mijn inspanningen verschuift. Terwijl het zo geweldig is om Gods kracht te mogen ervaren! Dat Hij je op je gebed helpt in je strijd. Dat Hij je op je gebed staande houdt in aanvechting. Dan merk je, dan voel je Gods kracht. En dat zal je relatie met God sterker maken en je geloof in Hem, je vertrouwen op Hem.

 

En als het je nou niet lukt om te bidden? Je probeert het maar de woorden blijven je in de keel steken. Je armen zijn te moe om ze omhoog te krijgen. Er is er één die altijd voor ons bidt en dat is de heilige Geest. Romeinen 8:26 zegt: ‘De Geest helpt ons in onze zwakheid; wij weten immers niet wat we in ons gebed tegen God moeten zeggen, maar de Geest zelf pleit voor ons met woordloze zuchten.’ Tegelijk zijn we toch ook juist in de gemeente aan elkaar gegeven om voor en met elkaar te bidden. Om elkaars handen omhoog te houden als bidden niet meer lukt. Aäron en Chur stonden naast Mozes en hielden zijn handen met de staf van God omhoog. Net als Mozes wisten zij dat Gods voortdurende hulp nodig is om de strijd te winnen. Laten wij in diezelfde overtuiging een biddende gemeente zijn. Waarin we elkaars handen omhoog houden, waarin u mijn handen omhoog houdt, onderweg naar het beloofde land. Amen.