Boodschappers gevraagd

29 november 2009

Psalm 117, de kortste psalm in de bijbel, roept alle volken op aarde op om God te loven en te prijzen. Maar hoe bereikt die opdracht al deze mensen als de psalm gezongen wordt op het tempelplein in Jeruzalem of in de kerk nu? Er worden dus boodschappers gevraagd. En bij kerkmensen is God met die vraag aan het juiste adres. Het is geen vergissing van God dat zijn opdracht aan alle mensen om Hem te loven, in een bijbel staat die door gelovigen wordt gelezen. Dat maakt hen verantwoordelijk: wat doen zij daarmee? Hebben zij dezelfde liefde voor de wereld als God?

Lezen: Jona 3-4, Romeinen 15:7-13

Tekst: Psalm 117

Houd u, hou jij van ongelovigen? Al die mensen op de wereld die God niet kennen. Hou jij van hen? Hebt u ze lief? Geef je om hen?

 

Dit lijkt misschien een rare vraag, want waarschuwen wij elkaar in de kerk vaak niet voor de invloed van de wereld? Voor de manier waarop ongelovigen denken en leven. Zeggen wij in de kerk ook niet tegen elkaar dat verkering met een ongelovige gevaarlijke kanten heeft, en dat een huwelijk met een ongelovige door God wordt verboden? En toch vraag ik u, vraag ik jou: hou je van ongelovigen? Heb je hen echt lief?

 

Ik bedoel dan: heb je hen lief zoals de Here hen liefheeft? God wil niet dat al deze mensen verloren gaan in zijn komend oordeel. God houdt zoveel van zijn wereld en de mens dat Hij wil dat iedereen zich tot Hem bekeert en Hem gaat loven en prijzen. Mijn vraag is dus: hebt u, heb jij de ongelovigen ook op die manier lief? Dat is dus anders dan dat je zelf een relatie met een ongelovige wilt beginnen. Je wilt juist dat hij of zij een relatie met God krijgt. Dit is werkelijk zoekende liefde, gevende liefde, reddende liefde. Jij hoeft er niets aan te winnen; je wilt juist dat die ander het eeuwige leven wint!

 

De vraag die vanochtend op ons afkomt is dus deze: hoe zit het met onze liefde voor de wereld? Hoe zit het met onze trouw aan de wereld? Ons jaarthema is immers ‘liefde en trouw’. En daarbij kun je telkens twee kanten bekijken: Gods liefde en trouw. Voor de wereld, voor de gemeente, in relaties, in het huwelijk. Maar ook kijken we naar onze liefde en trouw. In het huwelijk, in relaties, in de gemeente, en voor Gods wereld. De eerste preek over Gods liefde en trouw voor de wereld ging erover dat God niets weg gooit. Hij gooide zijn schepping niet weg na de zondeval om vervolgens overnieuw te beginnen. Maar als God nog steeds van zijn wereld houdt, moeten wij dat dan ook niet doen? Als God trouw is aan zijn wereld en blijft vragen om geloof, moeten wij dan ook niet op pad met die vraag?

 

Thema voor de preek is:

Boodschappers gevraagd

En volgens mij is God daarmee bij ons aan het juiste adres.

 

Zojuist hebben wij Psalm 117 gelezen. De kortste psalm die er is. Hij werd wel de ‘hooipsalm’ genoemd, omdat de boeren wanneer ze het heel druk hadden met het hooi van het land halen dan snel klaar waren met bijbel lezen. Ik denk dat veel kinderen deze korte Psalm kennen van het lied dat we gezongen hebben: ‘Looft de Here, alle gij volken, prijst Hem, alle gij natiën. Want zijn goedertierenheid is machtig over ons, en des Heren trouw is tot in eeuwigheid.’ Dat is nog in de oude vertaling. Deze Psalm roept de volken op om God te loven. Met die volken worden alle volken van de wereld bedoeld. Alle volken behalve Israël, want de Israëlieten zijn in deze Psalm aan het woord. Dat zie je in vers 2. De volken zouden na vers 1 immers kunnen vragen: ‘Waarom zouden wij God moeten loven en prijzen?’ In vers 2 geeft Israël dan antwoord: ‘Omdat Gods liefde voor ons -Israël dus- overstelpend is. Gods liefde voor ons is enorm. Is eindeloos groot. En de trouw van God duurt eeuwig!’

 

Dus Israël roept de volken op om God te loven en te prijzen. Om Gods naam groot te maken, in Hem te geloven, Hem te eren en zich voor Hem neer te buigen in aanbidding. En wel omdat God liefdevol en trouw is. Maar nu is er wat vreemds aan de hand met Psalm 117. Want bereikt deze oproep de volken wel? Alle volken moeten God loven en aanbidden. En dat is niet alleen een oproep van Israël, maar uiteindelijk is dat een opdracht van God zelf. God zegt: alle volken moeten mij loven en prijzen. Je kunt je afvragen hoe Israël dat wist. Maar was hen niet overgeleverd dat God bij hun stamvader Abraham alle volken al op het oog had? En in het lied van Mozes in Deuteronomium 32 klinkt de oproep aan de volken Israël toe te juichen. En koning David zingt in zijn overwinningslied -2 Samuël 22- ‘Ik wil u prijzen, HEER, te midden van de volken, een loflied zingen tot eer van uw naam.’ Maar is het grote verschil tussen dat lied van David en Psalm 117 niet dit: dat in Psalm 117 de volken zelf afwezig zijn? Denk het je eens in: Israëlieten op het tempelplein in Jeruzalem staan uit volle borst te zingen: ‘Loof de HEER, alle volken, prijs hem, alle naties.’ Maar ze kunnen toch niet zo hard zingen dat je dat in Edom, of Moab, of in het land van de Filistijnen, of in Egypte, of in Babel kunt horen? De grote vraag bij Psalm 117 is daarom: wie gaat deze opdracht overbrengen?

 

Jona niet. We hebben het gelezen. Jona past er voor. Hij wil Gods liefde en trouw niet delen. Zeg, jongens en meisjes, jullie kennen het verhaal van Jona ook hè? Jona krijgt de opdracht om naar Ninevé te gaan. Hij moet daar gaan vertellen dat God boos is over de zonden en dat Hij daarom hun stad kapot zal maken. Maar Jona gaat niet! Hij gaat de andere kant op, hij vlucht weg over zee. Maar dan komt er een storm, Jona wordt overboord gegooid, God redt hem door een vis, en Jona krijgt opnieuw te horen: Ga naar Ninevé, en klaag de mensen aan. We lezen niet dat Jona vertelt dat God geprezen moet worden om zijn liefde en trouw. We lezen ook niet dat hij de mensen in Ninevé oproept om zich te bekeren. Dat stond ook niet in Gods opdracht, volgens hoofdstuk 1:2 en 3:2 hoeft Jona de stad alleen maar ‘aan te klagen’. Dat doet hij dan ook. Tegen wil en dank zegt hij tegen de mensen in Ninevé: ‘God gaat jullie stad helemaal kapot maken’. Je zou denken: waarom wil Jona dat toch niet? Het is overduidelijk dat hij niet van de mensen in Ninevé houdt. Wat hem betreft kunnen ze stikken. De aap komt uit de mouw wanneer de inwoners van Ninevé zich bekeren! Daar maakt Jona zich enorm kwaad over. Want hij weet wat er nu gaat gebeuren. Dat wist hij van tevoren al. Hij kermt het uit: ‘Here, u bent een God die genadig is en liefdevol, geduldig en trouw, en tot vergeving bereid.’ Maar dat is toch mooi? Dat is toch iets om heel erg blij mee te zijn? Ja, maar niet als je een ander geen vergeving gunt. Jona wil helemaal niet dat Ninevé zich bekeert. Hij wil dat ze ten onder gaan in Gods oordeel. En hij weet dat er één ontsnappingsmogelijkheid is: bekering. En hij weet ook hoe bekering ontstaat. Doordat mensen inzien dat ze de verkeerde kant op gaan. En daarom wil hij die boodschap niet brengen. Want Jona wil Gods liefde en trouw reserveren voor Israël.

 

Alle volken moeten God loven en prijzen. Hem aanbidden om zijn liefde en trouw. Dat staat in Psalm 117. Maar heel veel mensen kennen deze Psalm niet. Want ze hebben geen bijbel, of ze lezen daar niet in. En ze komen ook niet in de kerk, waar deze Psalm wordt voorgelezen. Dus hoe bereikt Gods opdracht aan hun adres hen? Zien wij hier onze rol? Onze taak? Zijn wij als christenen niet allen ‘profeten, om Gods naam te belijden’? Zo zeggen wij dat in Zondag 12 van de Catechismus. God zegt vanochtend tegen ons: Zie je rol in de lof die de volken Mij moeten brengen. En waarom zegt God dat? Omdat Hij die lof wil ontvangen. Want die komt Hem toe. Maar zijn wij daarmee bezig? Beseffen wij dat Gods opdracht aan de volken hen alleen bereikt als wij op pad gaan? De volken stonden niet op het tempelplein. Ongelovigen komen niet in de kerk. Het tempelplein van Jeruzalem was zelfs verdeeld in een stuk voor de heidenen en een stuk voor de Joden. Bij het stuk voor de Joden stond een bordje: verboden toegang voor mensen uit de volken. En gelukkig mag iedereen hier in de kerkdienst komen. Ook ongelovigen. Maar laten we beseffen dat de meesten niet komen. Daarom moeten we ook niet de kerkdienst in de uitverkoop doen, maar onszelf. Er worden boodschappers gevraagd.

 

Wat is dan de inhoud van uw en mijn boodschap? Is dat de boodschap van Jona? Ja, enerzijds wel. Je kunt het zeggen tegen je ongelovige collega’s, vrienden, buren of familie: Er komt een oordeel van God over deze wereld! Jona wilde die boodschap niet brengen omdat hij bang was dat zijn hoorders zich zouden bekeren, en hij gunde hen hun redding niet. Wij brengen die boodschap vaak niet omdat we bang zijn mensen af te stoten. Toch zullen wij mensen niet pleasen, maar met hen in gesprek gaan. En we zien aan de geschiedenis van Jona hoe zelfs de kale boodschap van een komend oordeel tot bekering kan brengen, en tot geloof in God en een nieuw leven.

 

Zelf heb ik eens gepraat met mensen die zich afvroegen of zij, met hun leven, nog wel in de kerk mochten komen. ‘Zullen de mensen niet naar ons kijken, en naar ons wijzen, en over ons fluisteren?’ Waarop ik antwoordde: ‘Jullie en ik hebben evenveel reden om niet naar de kerk te komen, en evenveel reden om wel naar de kerk te komen. Je komt daar voor je behoud.’ Wat was dat een diepe ervaring van werkelijk naast mensen staan. Jona zag een scheiding tussen Gods volk en zij die daar niet bij hoorden. En God had zelf ook voor een versmalling gekozen bij Abraham: alleen met hem en zijn nageslacht sloot Hij een verbond. Maar dat zei niets over Gods blijvende liefde voor de wereld. Weet je werkelijk naast mensen staan met wie je praat over God. Het oordeel dat hen boven het hoofd hangt, hing ook jou boven het hoofd. De genade waar zij van mogen leven, daar leef je zelf ook van. Voor die mensen met wie ik in gesprek was heb ik Romeinen 3:25-26 gelezen. Daar staat: ‘Hij -Jezus- is door God aangewezen om door zijn dood het middel tot verzoening te zijn voor wie gelooft. Hiermee bewijst God dat hij rechtvaardig is, want in zijn verdraagzaamheid gaat hij voorbij aan de zonden die in het verleden zijn begaan. Hij wil ons nu, in deze tijd, zijn gerechtigheid bewijzen: hij laat ons zien dat hij rechtvaardig is door iedereen vrij te spreken die in Jezus gelooft.’

 

De inhoud van uw en mijn boodschap zal uiteindelijk toch zijn: Bekeer je, en leef. En ook als je dan begint bij Gods liefde, vroeger of later zul je toch over zonde en oordeel moeten praten. Begin je bij Christus, dan zul je moeten uitleggen waarom het nodig was dat Hij naar de wereld kwam. Noem je het woord bekering, dan krijg je de vraag ‘Wat doe ik dan verkeerd?’ Vertel je dat je lid bent van de Schuilhof, dan moet je uitleggen tegen welk gevaar je hier dan komt schuilen. Vraag je naar iemands zekerheid in dit leven, of naar zijn of haar levensdoel, dan zul je toch ook willen vertellen van jouw zekerheid in Christus, en Gods claim op ieder mens, dat hij of zij leeft tot zijn eer. Achter de boodschap ‘Bekeer je, en leef’, zit uiteindelijk die opdracht van God aan heel de wereld, dat Hij door de mensen geprezen wil worden: ‘Loof de HEER, alle volken, prijs hem, alle naties.’

 

Maar stel dat je die boodschap nou brengt: ‘God wil, beste buurman, beste collega, dat jij Hem looft, en eert.’ Zal die buurman of collega dan niet zeggen: ‘Waarom? Waarom zou ik dat moeten doen?’ Wat voor antwoord geef je dan? Psalm 117 reikt ons het antwoord aan: ‘Omdat Gods liefde voor ons overstelpend is, en de trouw van de Here duurt eeuwig!’ ‘O ja?’ krijg je dan terug, ‘heb je daar ook voorbeelden van?’ Hét voorbeeld van Gods liefde en trouw is dan Jezus Christus. ‘God had de wereld zo lief dat hij zijn enige Zoon heeft gegeven, opdat iedereen die in hem gelooft niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft’ (Johannes 3:16). Het mooie van Psalm 117 is dat daarin gezegd wordt dat Gods liefde overstelpend is. Dat betekent: Gods liefde is eindeloos meer dan je denkt. Je raakt erdoor overladen. Maar dit wordt gezegd op een moment dat de Here Jezus nog niet eens naar de aarde is gekomen! In het lied van Mozes dat ik eerder noemde, en ook in het lied van David, is Gods liefde en trouw aan Israël: bescherming. Bescherming tegen vijanden, en overwinning op vijanden. En wat dat betreft is er niets veranderd. Gods liefde en trouw zoals die zichtbaar is in Jezus Christus, heeft nog steeds te maken met bescherming en overwinning. Jezus overwon de satan, en beschermt ons tegen hem. Dat betekent dat de satan ons niet meer kan meeslepen naar de hel. Die liefde en trouw van onze God is werkelijk overstelpend. En we kunnen vast nog veel meer voorbeelden bedenken van Gods liefde en trouw in ons leven, maar staat dit voorbeeld niet als een huis?

 

Ondertussen leven we sinds vandaag weer in de adventstijd. Een tijd om extra alert te zijn op openheid bij mensen voor het verhaal van Jezus. De oproep in het kerkblad om mensen uit te nodigen voor 2BE onderstreep ik daarom bij dezen. Het kerstfeest heeft immers nog wel eens de neiging een wat binnenkerkelijk feest te zijn. Terwijl het dat naar z’n aard niet is. Want, de Messias komt voor de volken! Misschien verrassend, maar wie het begin van Jesaja 42 leest zal het ontdekken. Jesaja 42 gaat over de knecht van de Here, Gods dienaar. Dat is Jezus. En dan staat er in vers 1: ‘Hij zal alle volken het recht doen kennen.’ En in vers 4 staat: ‘de eilanden zien naar zijn onderricht uit.’ In Jesaja 49:6 staat het helemaal duidelijk. ‘Hij -dat is God- Hij zei: ‘Dat je mijn dienaar bent om de stammen van Jakob op te richten en de overlevenden van Israël terug te brengen, dat is nog maar het begin. Ik zal je maken tot een licht voor alle volken, opdat de redding die ik brengen zal tot aan de einden der aarde reikt.’’

 

In Romeinen 15 bevestigt de apostel Paulus dit. Allereerst staat er: ‘Aanvaard elkaar ter ere van God, zoals Christus u heeft aanvaard.’ Probleem in Rome was namelijk dat de christen geworden heidenen geen contact zochten met de joodse synagoge. Maar ze moeten elkaar aanvaarden. Vervolgens gaat Paulus door op wat hij zei over Christus. Vers 8: ‘Ik bedoel dit: Christus -die ons aanvaard heeft- is een dienaar van de Joden geworden om hun te tonen dat God trouw is en om de beloften aan de aartsvaders te vervullen, maar hij is ook gekomen om de heidenen in staat te stellen God te loven om zijn barmhartigheid.’ Daar zien we dus hetzelfde als in Psalm 117: de heidenen zullen God loven om zijn liefde. Paulus haalt Psalm 117 ook aan in vers 11 van Romeinen 15. Dus waren de heidenen uit Ninevé nog een uitzondering, sinds Jezus’ leven en werk op aarde kunnen alle volken God loven. De Messias is er voor de volken.

 

De vraag die vanmorgen op ons afkomt is: hoe zit het met onze liefde voor, en onze trouw aan de wereld? En zien wij onze taak wanneer we ontdekken dat wij weet hebben van Gods opdracht aan de volken om Hem te loven en te prijzen? Het is toch niet voor niets dat wij daar kennis van hebben gekregen? Het is geen vergissing van God dat zijn opdracht aan alle mensen om Hem te loven, in een bijbel staat die door gelovigen wordt gelezen. Dat maakt ons verantwoordelijk: wat doen wij daarmee? Ja, dan zullen wij die bijbel voor deze mensen moeten openen. En daaruit spreken. En de waarheid van Gods woorden aanwijzen in de werkelijkheid. Ik heb het wel eens eerder gezegd: dat God ons heeft uitverkoren om Hem te kennen en in Hem te geloven, dat houdt een opdracht in. Ik weet dat voor velen evangelisatie en uitverkiezing niet goed samen lijken te gaan. Dan wordt er gevraagd: Hoe weet ik nou of de ongelovige met wie ik in gesprek ben wel uitverkoren is? Maar de eigenlijke vraag is: Wat doe jij met het gegeven dat je God kent, zijn Woord hebt, en zijn liefde ervaart? Heb je in de gaten dat jij door God bent uitverkoren om zijn zegen naar anderen te brengen? Mooi is dat trouwens, dat je op het moment dat je boodschapper bent, dat je zelf de inhoud van die boodschap ontvangt. Want de reden waarom ongelovigen God moeten gaan loven is omdat God liefdevol en trouw is naar zijn kinderen! Kijk, Jona wilde de zegen van God niet naar anderen brengen. Het volk Israël als geheel bleef op dit punt ook in gebreke. Velen aanvaardden Jezus niet als de Messias van God, onder andere omdat de apostelen al gauw ook naar de heidenen gingen met het evangelie. In Romeinen 11:11 staat over deze houding van het Joodse volk: ‘door hun overtreding -door hun val- konden de heidenen worden gered, en daarop moesten zij -de Joden- afgunstig worden.’ Laat het toch niet zo zijn dat wij eerst moeten vallen, en dat God van daaruit ruimte schept voor een toestroom van nieuwe gelovigen. Laten wij niet liefdeloos zijn naar een wereld waar God van houdt!

 

Het uitzicht dat God ons bij dit alles biedt is het volgende. Eens zal er een wereldwijd koor zijn dat zingt tot eer van God. Een enorm koor, met ontelbaar veel stemmen. Dat is niet voor te stellen, zo mooi. Dat koor is in wording. Wij mogen al meezingen. Want wij ontvingen Gods liefde en trouw in ons leven. Laten we nu zo zingen dat nog velen op het zingen afkomen. Amen.