De bron van verbondenheid

4 september 2011

In deze eerste preek over het jaarthema 'verbondenheid' wordt gezocht naar de bron van verbondenheid. Die bron is de dood van Christus! Hij heeft met zijn dood al die losse wereldjes van ieder mens één gemaakt, door in zijn lichaam de vijandschap van het egoïsme te doden. Hoe meer wij Gods vrede ervaren, hoe meer ruimte we hebben om vrede met elkaar te ervaren. 

Lezen: Efeziërs 2:1-10

Tekst: Efeziërs 2:11-22

Verbondenheid. Wie verlangt daar niet naar? Ieder mens verlangt naar goede relaties, naar verbondenheid, naar vrede. Het omgekeerde van verbondenheid is onverbondenheid, logisch, maar dat gaat veel verder, veel dieper. Onverbondenheid betekent afstand, eenzaamheid, en ten diepste vijandschap. Het kost energie om onverbondenheid in stand te houden. Om mensen van je af te houden. Het kost energie om hen te mijden. Onverbondenheid is niet een neutrale situatie maar een vijandige. Omdat ieder mens diep van binnen verlangt naar goede relaties. Naar open relaties met iedereen. Naar vrede. Naar rust.

 

En nu gaan we een jaar lang als gemeente nadenken over verbondenheid. En niet alleen nadenken, we gaan het ook doen. Toch? Juist in de gemeente kost onverbondenheid heel veel energie. Vreet dat zelfs aan je, aan ons. Juist de kerk, juist de gemeente van Christus moet toch de plaats zijn waar je verbondenheid ervaart met iedereen. Dat je blij bent met elkaar. Dat je blij bent elkaar te ontmoeten. Hier, of in het dorp, in de supermarkt. Zo’n ontmoeting geeft je een gevoel van blijdschap. Je hoort bij elkaar. Ook als je elkaar persoonlijk niet zo goed kent is er dat ene wat je deelt: je hoort bij dezelfde gemeente. Je dient dezelfde God. Je zingt zondags samen dezelfde psalmen en liederen. Zo ontmoet je elkaar. Zonder reserves. Zonder ja-maars. Open en vrij. In blijdschap.

 

Wat is de bron van deze verbondenheid? Daar gaat het in deze eerste preek over. De bron van verbondenheid. Als we die weten te vinden dan kunnen we er ook uit drinken. Die bron -en wat ik nu ga zeggen klinkt misschien wat gek- die bron is de dood van Christus. Efeziërs 2:16 zegt: ‘door het kruis verzoende Jezus beide -jood en niet-jood- in één lichaam met God, door in zijn lichaam de vijandschap te doden.’ De vijandschap is dus gedood. De vijandschap tussen mensen. Hoe en wat, daar kom ik op terug. Maar nu de vijandschap dood is, is er ruimte voor vrede. Voor verbondenheid. Het kruis van Christus op Golgotha, de dood van Gods Zoon is de bron voor onze verbondenheid. De vrede met God schept ruimte voor open relaties met de medemens. De rijkdom van die ontdekking mogen we vanmorgen uitpakken.

 

Thema voor de preek is:

God geeft vrede

 

Vrede is het tegenovergestelde van vijandschap. Met vrede bedoel ik dan ook echte vrede. Geen gewapende vrede ofzo. Ook niet dat je elkaar een beetje ontwijkt, en zo de onverbondenheid maskeert. Vrede is verbondenheid. In een situatie van vrede kan een mens groeien. In een situatie van vrede leef je op!

 

En Jezus heeft deze vrede gebracht, zegt Paulus in Efeziërs 2:15. De apostel heeft het dan over vrede tussen joden en niet-joden. Tussen joodse christenen en niet-joodse christenen. De verhouding tussen die twee was een bijzonder groot probleem in de jonge christelijke kerk. In bijna alle brieven van het Nieuwe Testament kom je aansporingen tegen om samen te gaan, elkaar op te zoeken, elkaar niet links te laten liggen. Denk aan de preek van Gertjan over Handelingen 11 twee weken geleden: de joden waren sinds de ballingschap gewend om afstand te houden ten opzichte van de heidenen: Grieken, Romeinen, Samaritanen. Een strategie die ook werkte, zo bleven ze dichtbij de Here leven. Maar nu Gods Zoon op aarde is geweest, nu het offer voor de verzoening van alle zonden gebracht is, wil God dat ook de heidenen daar in delen. De niet-joden. In Romeinen 3 lazen we vorige week dat Paulus zegt: ‘Is God soms alleen de God van de Joden en niet die van de heidenen? Zeker, ook die van de heidenen’. En er komen ook mensen uit de volken tot geloof in Christus! Net zoals er joden tot geloof in Christus komen. Maar dan wordt het spannend: lukt het hen om sámen God te dienen? In één gemeente? Dat is alsof je twee rivaliserende voetbalclubs in elkaar wilt schuiven. Ajax en Feyenoord in één! In de brief aan de Galaten speelt dit, in de brief aan de Efeziërs, in Romeinen, maar je proeft het op nog veel meer plaatsen. Joodse christenen en niet-joodse christenen samen in één kerk blijkt bijzonder moeilijk te zijn. En eigenlijk is dat tot op de dag van vandaag nog zo. Joodse christenen noemen zich tegenwoordig ‘messias-belijdende joden’. Gemeenten van messias-belijdende joden zijn er vooral in de VS en Israël, maar ook enkele in Nederland. Maar dan zijn ze dus toch weer gescheiden van ons, de niet-joodse christenen.

 

Paulus benoemt het in Efeziërs 2 ook als ‘twee werelden’. Het zijn echt twee werelden die los van elkaar functioneerden. De wereld van het jodendom, en de wereld van het heidendom. En ze functioneerden niet alleen los van elkaar, tussen die twee werelden zat ook vijandschap. Denk aan hoe die vijandschap tot uiting komt in de tijd van Nehemia. De herbouw van Jeruzalem wordt eindeloos gefrustreerd. Maar ook in de tijd van Jezus liepen de joden nog kilometers om, van Galilea naar Judea, om maar niet door het gebied van de Samaritanen te hoeven. Maar, zegt Paulus, Jezus heeft door zijn dood aan het kruis die twee werelden één gemaakt. De muur van vijandschap heeft Hij afgebroken. Bij die muur kunnen we denken aan de muur op het tempelplein in Jeruzalem die scheiding maakte tussen het gedeelte waar de joden en waar de heidenen mochten komen. De muur tussen de binnenste voorhof en de voorhof der heidenen. Maar de eigenlijke muur die de joden van de niet-joden scheidde was de wet. De joodse wetten over de besnijdenis, de offers, de hele tempeldienst, de spijswetten en dergelijke. En die wetten zijn door het offer van Jezus aan het kruis vervuld: Hét offer is gebracht. Het priesterlijk pleiten verplaatst zich met Jezus naar de hemel. Het is niet meer belangrijk of men besneden is, maar dat men een nieuwe schepping is. Tot Jezus’ dood aan het kruis was toegang tot de God van Israël alleen mogelijk door zich aan de joodse wetten te onderwerpen. Zonder aanvaarding van wet en besnijdenis was de toegang tot God gebarricadeerd. Door zijn kruisdood heeft Jezus deze scheidingmakende verordeningen buiten werking gesteld.

 

Maar als we nog een laagje dieper graven, wat is dan de werkelijke aard van vijandschap? Niet alleen tussen joden en niet-joden, maar in z’n algemeenheid? Wat is de werkelijke aard van vijandschap tussen alle mensen onderling? Is dat niet het egoïsme van de zondeval? Het egoïsme dat tot de zondeval leidde en dat sindsdien de basishouding is van ieder mens? Is dat ook niet hét kenmerk van onze oude mens: egoïsme? En is dat ook niet het exact tegenovergestelde van liefde? Egoïsme is: ikke, ikke, ikke, en de rest kan stikken. Als ik het maar goed heb. Adam en Eva dachten: als ík -niet wij- als ík maar God word, dan ben ik van niemand meer afhankelijk. Paulus benoemt dat in Efeziërs 2:3 zo: ‘wij allen lieten ons eens beheersen door onze wereldse begeerten, wij volgden alle zelfzuchtige verlangens en gedachten die in ons opkwamen’. Maar wie zelfzuchtig is, wie zichzelf zoekt, zijn eigen belang, heeft iedereen tot concurrent, heeft iedereen tot vijand. Egoïsme maakt dood-eenzaam. Je kunt het namelijk met niemand delen! Dat is de aard van het op jezelf en jouw belang gericht zijn.

 

Het is dit egoïsme dat onverbondenheid bewerkt. Egoïsme maakt het onmogelijk om werkelijk met een medemens verbonden te zijn. Want je bent voortdurend met jezelf bezig. Je positie wordt voortdurend bedreigd. Je hebt het idee dat je jezelf staande moet houden. Dat je je eigen geluk moet bewerken. En vaak gaat dat ten koste van je medemens. Je trekt muren op rondom jezelf. Want wat je hebt moet je bewaken. Wat je bereikte wil je niet verliezen. Je leeft met een continue gevoel van onveiligheid, omdat je bang bent voor verlies. Het effect van het egoïsme, van de vijandschap die sinds de zondeval in ieder mens zit, is onverbondenheid.

 

Maar heeft Jezus niet juist déze vijandschap in zijn lichaam aan het kruis gedood? Met een variant op Efeziërs 2:16 zeg ik: ‘door het kruis verzoende Jezus al die mensen die in hun eigen wereldje leefden in één lichaam met God, door in zijn lichaam de vijandschap te doden.’ Jezus heeft al dat egoïsme van de mensen in zichzelf laten komen om erdoor verteerd te worden. Maar met zijn dood ging de alleenheerschappij van het egoïsme mee ten onder. Het egoïsme ziet zelfs in Jezus’ hulp een bedreiging. En dus: ‘Weg met Hem!’ Maar juist door dit te laten gebeuren brak Jezus de vloek van het egoïsme: Hij deed het exact tegenovergestelde: Hij gaf zichzelf in belangeloze liefde. Hij zocht niet zichzelf, maar Hij zocht de ander, de mens. Zo zegevierde de liefde. En zo doodde hij de vijandschap van het egoïsme.

 

En kijk dan eens naar wat er gebeurt. Kijk dan eens naar de ruimte die er ontstaat. Nu de mens niet meer per definitie op zichzelf gericht is kan Gods Geest hem richten op God en op de medemens. Het is de vrede met God die ruimte schept voor open relaties met de medemens! Want de mens die ziet dat God hem alles wil geven, hoeft niet meer op te komen voor zichzelf. De mens die zich geliefd weet door God, kan de opgetrokken muur van zelfbescherming om zich heen laten afbrokkelen. Wie zich geliefd weet door God kan kwetsbaar zijn. De noodzaak voor jezelf op te komen vervalt wanneer je weet dat God voor je zorgt. Nu we niet meer hoeven te vechten voor ons bestaan, omdat we weten dat ons bestaan in Christus veilig is, kunnen wij kwetsbaar worden naar onze medemens. Kunnen we ons in vertrouwen aan elkaar geven. Het effect van de vrede met God is dat er vrede komt tussen jou en de mensen om je heen. God geeft vrede. En vrede schept verbondenheid.

 

Daarmee is de bron van verbondenheid gevonden. De bron van verbondenheid is de dood van Christus aan het kruis. Daar werd de vijandschap van het egoïsme dat mensen isoleert gedood. Daar werd de band met God herstelt: vrede. Wanneer we zien dat alles voor ons volbracht is, kunnen we ophouden voor onszelf te zorgen, op die manier waarbij we anderen opzij drukken en verdringen. Wanneer we ons geliefd weten door God kunnen we wat anderen ons aandoen verdragen. Chrístus is onze vrede. Hij die met zijn dood al die losse wereldjes van ieder mens één heeft gemaakt. Uit al die verschillende mensen schept Hij één nieuwe mens, één bruid. Zo zijn wij gemeente. Dit is een feit. Ook al zien we daar lang niet altijd wat van. Het is een belijdenis: we zijn één. Eén bruid. Wanneer het gaat over verbondenheid in de gemeente focussen wij nog wel eens op het elkaar kennen. En daarom drinken we geregeld koffie met elkaar in de kerk. En dat is ontzettend goed. Elkaar kennen en leren kennen is ook belangrijk als het gaat over verbonden zijn. Maar de kern is het niet. Het is niet de bron. Dat is Christus. En de vrede met God door zijn bloed. Daarom is het avondmaal ook de meest nauwe verbondenheid met elkaar. Juist aan de tafel waar we Christus’ offer gedenken, waar we de vrede met Gód vieren, ontstaat de ruimte om open relaties met elkaar aan te gaan. Om elkaar als bondgenoten te leren kennen. Bondgenoten, verbonden in Christus, onze ene Heer. Die band ontstaat wanneer we elkaar ontmoeten voor zijn aangezicht.

 

Wanneer we het hebben over verbondenheid in de gemeente, wanneer we het daar over gaan hebben komend jaar, gaat het dus ook over onze band met God. Wie zichzelf overeind houdt tegenover God, wie zichzelf groot houdt voor God, wie naar God toe een muur in stand houdt, zal tegenover mensen hetzelfde doen. De manier waarop we met onze medemens omgaan is een spiegel van onze band met God. Hoe wij met elkaar omgaan in de gemeente laat iets zien van wie God voor ons is. Wanneer wij zien hoe mild God naar ons is, dat maakt ons mild naar elkaar. Wanneer we zien hoe God ons zoekt, ten koste van zichzelf, dan leren wij elkaar zoeken in zelfverloochening en liefde. De bron voor verbondenheid is dat wij zoeken naar het ervaren van de vrede met God. Dat maakt je een nieuwe mens. Die liefheeft.

 

Het is dus ook niet in eigen kracht dat we verbonden zijn met elkaar. Of dat we zoeken naar verbondenheid. Het is de kracht van Gód die tegenstellingen overwint. De apostel Paulus zegt tegen de gemeente in Efeze dat Christus door zijn dood jood en heiden één heeft gemaakt. In hoofdstuk 2:18 zegt hij dat jood en niet-jood door één Geest toegang hebben tot de Vader. Ze gaan door dezelfde deur, zou je kunnen zeggen. Jood en heiden kunnen nu met elkaar door één deur. Er is ook maar één deur. Maar dit betekent dat eeuwenoude tegenstellingen door de kracht van God zijn weggenomen. Eeuwenoude tegenstellingen zijn door Gods kracht overwonnen. Zou God dan niet vandaag en morgen de tegenstellingen waar wij de afgelopen paar jaar mee worstelen kunnen overwinnen? Wij gaan toch ook door één deur? Dankzij Jezus hebben wij allen toch ook door één Geest toegang tot de Vader? Maar als wij door die ene hemelse deur gaan, hoe kunnen wij dan voor aardse deuren halt houden? Daar willen we dan toch ook sámen doorheen?

 

En de zegen van verbondenheid is zo groot. Onverbondenheid, ruzie en afstand perkt je leven in, vreet aan je. Verbondenheid en open relaties geven lucht in je leven, geven energie, maken je blij, en laten je groeien. De zegen van verbondenheid in de gemeente is dat het inspireert en bemoedigt: je merkt dat jij niet de enige bent die gelooft, die blij is met het evangelie, die worstelt met dingen. De zegen van verbondenheid in de gemeente is ook dat het je geloof versterkt en opbouwt: je leert van elkaar. Verbondenheid is ook tot Gods eer. Het maakt Gods kracht zichtbaar; want hoe zouden mensen dit voor elkaar krijgen? Daarmee heeft verbondenheid ook een missionaire kant: wanneer mensen zien dat we hier in de gemeente een eenheid vormen, dat we elkaar liefhebben, dat we aan elkaar doorgeven wat we van God ontvingen, dan trekt dat aan. De zegen van verbondenheid kun je ook nog aanwijzen in heel praktische dingen; je leeft in de gemeente in een heel netwerk van mensen die om je heen staan en op wie je een beroep mag doen.

 

In Efeziërs 2 benoemt Paulus nog een aspect, een heel belangrijk aspect. Hij zegt in vers 19-22: de gemeente is de plaats waar God woont door zijn Geest. De gemeente is een tempel, gewijd aan God. Daarin zijn geen buitenbeentjes en vreemde figuren. Geen vreemdelingen en gasten. Daarin hangt niemand er maar wat bij. We zijn één saamhorige familie. Huisgenoten van God. Thuis bij Hem, en samenlevend met elkaar. Mijn droom voor dit seizoen is dat we samen Gods vrede gaan bestuderen. Dat we Gods vrede gaan bezingen en aanbidden. Want dan herken je bij elkaar de liefde voor God, de liefde voor Gods Woord, de liefde voor Gods kerk. Als je die liefde bij elkaar ziet geeft dat een diepe verbondenheid. Die liefde zullen we niet alleen bij elkaar herkennen, maar ook bij elkaar erkennen. Ook als die ander anders is dan ik of net iets anders doet en denkt dan ik. Herken, en erken bij elkaar de liefde voor God, zijn Woord en zijn kerk. Dat bindt samen. Het uitzicht vanochtend mag zo mooi zijn: hoe meer wij Gods vrede ervaren, hoe meer we ruimte hebben om vrede met elkaar te ervaren. Amen.