De relatie tussen ouders en kinderen

7 augustus 2011

In deze radiodienst (uitgezonden op 14 augustus) gaat het over de band tussen ouders en kinderen. Deze band is kostbaar maar ook kwetsbaar. Vanuit de relatie tussen Vader en Zoon schijnt er hemels licht over onze ouder-kind relaties. De preek is te beschouwen als een toegift bij de serie Liefde en trouw.

Lezen: 2 Samuël 18:9-17 en 18:31-19:9

Tekst: 2 Samuël 19:1

Er is één relatie op aarde waar ieder mens mee te maken heeft. Zelfs als die relatie afwezig is. Dat is de relatie tussen kinderen en hun ouders. Deze band is een gegeven. Ieder leven komt voort uit een vader en een moeder. Als christen zeg ik: zo heeft God dat geschapen. Deze band is bijzonder sterk. Kinderen die geadopteerd zijn reizen de hele wereld over om hun ouders te vinden. Gestorven ouders kunnen tot aan je eigen dood een claim op je leven houden. Anders dan veel dieren is de mens niet vanaf zijn geboorte zelfstandig. Een baby heeft de liefdevolle handen van een vader en de voedende borst van een moeder nodig. De relatie ouders-kinderen is een feit in ieder mensenleven. En wat kan die relatie gevuld zijn met vertrouwen en liefde. Met warmte en genegenheid. Met gesprek en ontmoeting. Maar wat kan die relatie ook vol zijn van verdriet en zorgen. Van ruzie en afstand. Van veroordeling en zwijgen. De relatie tussen kinderen en ouders is de meest kostbare, maar ook de meest kwetsbare.

 

Eerst over het kostbare van de relatie tussen ouders en kinderen. Wanneer je mensen vraagt naar de hoogtepunten in hun leven dan zeggen ze vaak: de geboorte van mijn kinderen. En mijn trouwdag. Maar vaak genoeg in die volgorde. En uit eigen ervaring kan ik beamen dat de geboorte van je kinderen -ik mocht het 5 keer meemaken- een bijzonder indrukwekkend moment is. Een wonder. En het is juist dat moment van die geboorte dat je moeder wordt, of vader. Je houdt je pasgeboren kind in je armen, dicht tegen je aan, en je weet: dit is mijn vlees en bloed. Bij de geboorte van een mens wordt die band gesmeed voor het leven: de band tussen ouder en kind. Misschien, luisteraar, heb je zelf geen kinderen, in ieder geval bén je kind.

 

En dat pasgeboren kind heeft zijn ouders nodig. Anders gaat het dood. De mensheid zou binnen één generatie uitsterven wanneer ouders hun hulpeloze kinderen niet in liefde verzorgen. Ik geloof dat God ons daarmee een belangrijke aanwijzing geeft: het leven heeft liefde nodig. Zonder liefde, geen leven. Maar wanneer we het opgroeiende kind even volgen, zien we dat ouders ook dan een cruciale rol blijven spelen. Want kinderen leren van hun ouders. Vooral door nadoen. Zo leert een kind praten. Je zegt het ze voor: ‘mama’, ‘papa’. Prachtige momenten zijn dat. Maar ook de omgang met medemensen leer je van je ouders. Je ziet hoe zij dat doen, en dat kopieer je. Zo gaat dat. En ik geloof dat God dat zo heeft gemaakt. En zijn bedoeling daarmee is dat kinderen op die manier opgroeien tot zelfstandige mensen. Maar Gods doel daarmee is ook dat kinderen Hem leren kennen. Door hun ouders na te doen. Dat is de betekenis van het 5e gebod, ‘Eer uw vader en uw moeder’. Dat gebod kan een hele worsteling zijn wanneer de relatie met je ouders moeizaam is. Maar met ‘eren’ wordt bedoeld: ‘luisteren naar’. En dan concreet: luister naar je ouders wanneer zij je vertellen over God. Want zo leer je God kennen. En wat is het een zegen om het geloof te kunnen delen met je ouders, je grootouders. Met je kinderen en kleinkinderen, en misschien wel achterkleinkinderen. God heeft dat principe van ‘leren door nadoen’ in de mens gelegd, omdat Hij zo van generatie op generatie gekend wil worden. De keerzijde horen we in het 2e gebod. In dat gebod zegt de Here: ‘Dien geen afgoden. En wanneer ouders dat toch doen zullen hun kinderen daarvan de dupe worden.’ Ja want zij doen hun ouders na. Wanneer ouders de Here niet dienen, maar hun eigen belangen -hun afgoden- volgen, voelen de kinderen dit feilloos aan. En zij pikken op dat eigen belang vóór God gaat. Maar daar zullen deze kinderen zelf de schade van ondervinden. En God wil dat nu juist voorkomen!

 

De relatie ouders-kinderen is dus zowel voor God als voor mensen een kostbare relatie. Ik moet denken aan wat een oude vrouw mij eens vertelde. Zij zei: ‘Ik heb tien kinderen. Mijn man en ik wilden de kinderen ontvangen die de Here ons gaf. En ja, het was ontzettend druk om ze allemaal groot te brengen. Maar nu ik oud ben zie ik de zegen van de Here daarin. Elke week komt er wel eentje langs. Dominee,’ zei ze, ‘ik weet me zo gezegend met mijn kinderen!’

 

Maar wij, hier in de kerk en u als luisteraar, we weten allemaal ook hoe kwetsbaar de band tussen kinderen en ouders is. Hoe diep die relatie verstoord kan zijn. Omdat het voor ons zo moeilijk is om liefde te geven. Omdat we daar zo vreselijk in tekort schieten. We lopen keihard aan tegen onze machteloosheid. En wat een eindeloos verdriet geeft dit. Bij kinderen. En bij vaders en moeders. Ik denk aan die vader die zijn dochter niet meer wilde zien toen zij -boos op thuis- in de armen van haar vriend vluchtte en bij hem introk. Ik denk aan die jongen die het niet langer uithield onder de beklemmende verwachtingen van zijn ouders. Hij zei tegen mij: ‘Ik heb het gevoel afgewezen te worden. Keuzes die niet voldoen aan hun normen worden veroordeeld. Bikkelhard. Ik kan daar niet meer tegen. Ik heb het contact verbroken. Wat ze dan ook weer niet snappen.’ En deze verdrietige breuken werken vaak door in gezinnen en families. Broers en zussen kiezen partij voor hun ouders of juist voor hun broer of zus. Opa’s en oma’s zien hun kleinkinderen niet meer, mogen geen contact hebben, omdat er afstand is naar hun zoon of dochter. Wat zit hier veel verdriet. Diep verdriet. Want die band van ouders met hun kinderen, van kinderen met hun ouders blijft bestaan. Ook als het contact afwezig is. Het zijn en blijven je ouders. Het is en blijft je kind. Daarom doet het zo zeer. Zo blijvend zeer.

 

In de bijbel heeft God deze pijn laten optekenen uit de mond van David. Al zijn verdriet komt naar buiten in die rauwe uitroep vol intense emotie: ‘Mijn zoon Absalom, mijn zoon, mijn zoon Absalom! Was ik maar dood in plaats van jij.’ En dat terwijl zijn zoon Absalom het op zijn leven had gemunt. Absalom wilde zijn vader uit de weg ruimen. Zover was het gekomen. Absalom wilde de kroon van zijn vader hebben en hij was bereid zijn vader daarvoor te doden. Verschrikkelijk. Was Absalom zoveel tekort gekomen? Had hij zich zo vernederd gevoeld door zijn vader toen hij uit het paleis verbannen was na de moord op zijn broer Amnon? We blijven daar naar gissen. Opvallender is dat David de dood van zijn zoon niet kan verdragen. Natuurlijk, Absalom was en bleef zijn bloedeigen zoon. Maar het leek erop dat het Davids leven was of dat van Absalom. En dan kiest David voor dat van zijn opstandige zoon. Heel het leger weet dat ook. Voor de strijd losbarst bindt David de bevelhebbers op het hart Absalom te sparen. We lezen dat in hoofdstuk 18:5: ‘Aan Joab, Abisaï en Ittaï beval hij: ‘Treed niet te hard op tegen mijn jongen, tegen Absalom.” En ook wanneer het bericht van de dood van Absalom gekomen is, kiest David nog voor het leven van zijn zoon: ‘Was ik maar gestorven, en niet jij’. Hij beschaamt zijn soldaten met deze houding, tot Joab daar een einde aan maakt met harde maar eerlijke woorden aan het adres van David.

 

Maar was dat dan fout van David? Mocht hij niet vragen om zijn zoon te sparen? Mocht hij niet in de plaats van zijn zoon willen sterven? Joab zegt: ‘Uw soldaten hebben voor u gevochten. Zij hebben hun leven voor dat van u op het spel gezet. Dan mag u niet zeggen dat u liever gestorven was in de plaats van Absalom.’ En toch begrijpt de vader of moeder dit zo goed die moet meemaken hoe een kind afdwaalt van de Here. Stel dat je kind verongelukt. Denk je dan ook niet: ‘Was ik maar gestorven?’ Want zolang er leven is, is er hoop. Je ziet uit naar dat moment dat je kind teruggaat naar de Here. Je bidt erom, schreeuwt het uit in nachten waarin je wakker ligt. En je vraagt of de Here tijd wil geven. Aan je zoon, aan je dochter. Tijd van leven. Want het is als een zwaard dat door je hart gaat. God heeft daar oog voor. Die pijn en het verdriet dat zich kan voordoen in de relatie tussen ouders en kinderen. Juist die kostbare relatie is zo kwetsbaar. God laat dit juist benoemen in de bijbel. Omdat het er is, en omdat Hij het zich aantrekt.

 

Wanneer je er op gaat letten is de bijbel vol van ouder-kind relaties. En vaak komt dan de kwetsbaarheid van die relatie in beeld. De gebrokenheid. Waar alle liefde is opgedroogd, weggelekt. Die liefde van het begin. Toen de band tussen ouder en kind gesmeed werd bij de geboorte. De liefde die het hulpeloze leven droeg. En wat gebeurt dat ook vaak in onze relaties. We worstelen daarmee. Omdat het zo diep in ons leven ingrijpt. Omdat we ons zo machteloos voelen. Het overkomt ons. En we heffen onze handen ten hemel en vragen ons af: ‘Hoe kon dit gebeuren? Waar ging het mis?’ En de verbittering is soms ook zo tastbaar. Psalm 27:5 -berijmd- brengt daarvan iets onder woorden: ‘Al zijn van mij in tegenspoed en strijd mijn vader en mijn moeder weggegaan’. Welk kind dat een echtscheiding meemaakte denkt bij deze woorden niet aan dat verdriet? Omgekeerd kan het ook. Iemand zei eens tegen mij: ‘Het is net andersom: mijn kinderen zijn van mij weggegaan.’ Wat is het leven kil wanneer de liefde verdwijnt. Wat staan we hier voor de gebrokenheid van ons bestaan.

 

Soms gaan mensen daar omheen dan verzoeningspogingen doen. Op televisie is dat te zien in een programma als ‘het familiediner’. Mensen die elkaar jaren niet hebben gesproken worden uitgenodigd om elkaar weer te ontmoeten en de draad van de relatie op te pakken. Het kan zijn dat de aanleiding voor een ruzie verjaard is en er komt ruimte voor een nieuw begin. Maar misschien wel vaker zit het conflict zo diep dat zelfs de uitnodiging voor het diner wordt afgeslagen.

 

Want geliefde gemeente, geliefde luisteraar, gaat verzoening ook niet eigenlijk onze krachten te boven? Moeten wij hiermee niet naar God? De bijbel is niet alleen vol van menselijke relaties, maar ook van goddelijke relatie: de relatie tussen God de Vader en zijn Zoon. God wil ons het geheim daarvan laten zien.

 

Denk maar eens aan de 12-jarige Jezus in de tempel. Hij mocht voor het eerst met zijn ouders mee naar Jeruzalem. Om het Paasfeest te vieren. En wanneer zijn ouders na het feest naar huis gaan blijft Jezus zonder dat zij het weten achter. Wanneer ze hem na drie dagen terugvinden, in de tempel, zegt Maria: ‘Kind, wat heb je ons aangedaan? Je vader en ik hebben met angst in het hart naar je gezocht.’ Maar Jezus zegt dan: ‘Waarom hebt u naar me gezocht? Wist u niet dat ik in het huis van mijn Vader moest zijn?’ Maar hij gaat met zijn ouders mee naar huis, ‘en,’ zegt de bijbel, ‘was hun voortaan gehoorzaam.’ Dus Jezus is gehoorzaam aan zijn aardse ouders, en tegelijk is hij thuis bij zijn Vader in de hemel.

 

Die intieme band tussen Jezus en zijn hemelse Vader wordt ook verderop in de bijbel heel mooi beschreven. Jezus zoekt telkens weer het gebedscontact met zijn Vader. Dan trekt hij zich terug uit de drukte, zoekt de eenzaamheid op, en brengt tijd door met zijn Vader. Soms een hele nacht lang. In het gebed van Jezus in Johannes 17 ontdekken we ook waar het over ging tussen Vader en Zoon. Vader en Zoon hadden, samen met de heilige Geest, besloten de wereld te redden. Uit de macht van de liefdeloosheid. Uit de greep van het kwaad dat wij zo goed kennen: het kwaad dat zichzelf zoekt. En dat een breuk met God betekende. Wat ook al die breuken tussen mensen veroorzaakt. Maar God wil liefde in de mens terugbrengen. Liefde tussen Hem en de mens, liefde tussen mensen onderling. De Vader, zijn Zoon en de heilige Geest hadden bedacht hoe dit zou moeten: door het sterven van de Zoon aan een kruis op aarde.

 

En dan zien we hoe Vader en Zoon een volmaakt liefdevolle relatie hebben. Zonder een spoor van afstand of meningsverschil. Volmaakt in gerichtheid op elkaar. Het geheim daarvan is gevende liefde en eeuwige trouw. Op grond van die liefde en trouw gaat Gods Zoon naar de aarde. Laat Hij zich invoegen in een aardse ouder-kind relatie. Met alle aspecten die daarbij horen. Zowel het kostbare als het kwetsbare. Ook de pijn en het verdriet daarvan heeft Hij ondergaan. Tegen zijn moeder Maria werd vlak na Jezus’ geboorte gezegd: ‘door uw ziel zal een zwaard gaan’ (Lucas 2:35). Het is een verre echo van die intense uitroep van koning David: ‘Mijn zoon, mijn zoon.’ Iets wat ook Abraham gedacht moet hebben toen hij zijn zoon op het altaar bond omdat God hem gevraagd had zijn zoon te offeren. En het is ook God de Vader zelf van wie het hart roept: ‘Mijn Zoon, mijn Zoon’. Geliefde gemeente, geliefde luisteraar, de pijn en het verdriet om een zoon, een dochter, een vader of een moeder, kent God van binnenuit. En tegelijk is in Hem ook die volmaakte ouder-kind relatie. Op grond van die relatie was Jezus zijn Vader gehoorzaam. Liet Jezus zich gevangennemen en kruisigen. Wanneer Jezus in de tuin van Getsemané tot zijn Vader spreekt in gebed vraagt Hij of het lijden aan Hem voorbij kan gaan. Maar ook wanneer dat niet mogelijk is, gehoorzaamt Hij. En dan hangt Jezus aan het kruis, het zwaard gaat door Maria’s hart, maar Jezus ziet in liefde naar haar om door haar een nieuwe moeder-zoon relatie te geven. Tegen zijn leerling Johannes zegt Hij: ‘Dat is je moeder’. En tegen Maria: ‘Dat is uw zoon.’

 

Zo schijnt er voor ons hemels licht over onze relaties. Met onze ouders. Met onze kinderen. Die relaties die gevuld zijn met warmte en genegenheid, maar ook die relaties die gekenmerkt worden door verdriet en pijn. Gemeente, luisteraar, God kent het geheim van een goede ouder-kind relatie, en Hij wil dat geheim ook met ons delen. En dat geheim van God is liefde en trouw. Dienend, en los van wat die ander doet. Je stopt niet met liefhebben op het moment dat de ander dat doet. Dat deed God toch ook niet? Hij geeft ons, mensen, toch nog steeds zijn liefde? Wanneer wij kijken naar wat we ontvangen in de relatie met onze Vader in de hemel, leren wij goed omgaan met onze ouders, met onze kinderen. En wat zijn we daarin afhankelijk van God. Om diezelfde dienende houding te hebben naar elkaar. Dagelijks zullen we God vragen om ons daarbij te helpen. En wanneer wij dan van tijd tot tijd onze handen in onmacht ten hemel heffen, mogen we bedenken dat God ons ziet. Dat Hij wil verzoenen, helen, genezen. Dat Hij daarin voorop gaat en de weg weet.

 

Tegelijk stel ik mezelf hele concrete vragen: investeer ik wel genoeg tijd in mijn kinderen? De vakantietijd is toch een uitgelezen kans? En toon ik mijn dankbaarheid wel naar mijn ouders en grootouders? Zoek ik ernaar liefde en trouw van God te ontvangen zodat ik iets heb door te geven in mijn gezin? Vertrouw ik op God, op zijn beloften, wanneer ik me zorgen maak over mijn kinderen? Ik vind dat moeilijk. Daarom is de belangrijkste vraag deze: Zie ik in God zelf die volmaakte ouder-kind relatie? Dat is mijn bron! Alleen vanuit God is zegen te verwachten in mijn relaties. Alleen vanuit God ben ik in staat liefde te geven. Op Hem is mijn hoop en mijn verwachting. En vanuit die bron vloeit dit water dan ook verder deze wereld in: ik mag in mijn relatie met mijn ouders laten zien hoe Jezus de volmaakte Zoon is. Ik mag in de relatie met mijn kinderen laten zien hoe God de volmaakte Vader is. Het geheim van Vader en Zoon is een publiek geheim! Amen.