De wet is goed
30 juni 2024
Waarom zou je de Tien Geboden eigenlijk willen houden?
Lezen: Exodus 32:15-19, Jeremia 31:31-33, Matteüs 5:17-20, Romeinen 7:12 en 10:4
Tekst: Zondag 44
Ik hoop dat je vecht tegen je zonden. Je weet dat iets niet goed is maar je voelt de verleiding. Doe je het dan wel of niet? Ik vermoed: de ene keer wel, de andere keer niet. Weet je dat het een overwinning is als je die zonde niet doet? En dat je daarvan mag genieten, dat je daar blij mee mag zijn? Geweldig, het lukte je om de zonde te weerstaan! Reken maar dat je daar niet alleen zelf blij mee bent, maar God ook.
En toch, een andere keer win je het niet. Je lijdt de nederlaag in je strijd tegen de zonde. Met als gevolg dat je teleurgesteld bent in je zelf. Je vraagt je af wat je geloof eigenlijk voorstelt.
Zou je ook niet gewoon de neiging om te zondigen kwijt willen? Ik hoop eigenlijk dat je dit al eens bedacht hebt: als God nou eens de neiging om te zondigen uit me weg haalde. Wat zou dat heerlijk zijn. Wat zou dat een rust geven. Denk je eens in, nooit meer de verleiding tot zonde. Nooit meer hoeven strijden tegen zonde. Nooit meer die rotgevoelens als je toch zondigde.
Kinderen van God merken dat het doen van Gods wet hun bij de handen afbreekt. In de Catechismus is dat ook gewoon opgeschreven. V/a 114: ‘Kunnen zij die tot God bekeerd zijn, deze geboden volbrengen?’ Antwoord: ‘nee’. Al je pogingen breken je bij voorbaat bij de handen af. Daar word je niet blij van. In v/a 114 zit pijn. Ik hoop jouw pijn.
Dat Gods wet ons bij de handen afbreekt is vanaf het begin zo geweest, vanaf het begin van het geven van die wet. We hebben gelezen hoe Mozes de twee platen met de verbondstekst aan de voet van de berg aan stukken smijt (Exodus 32:19). Reina Wiskerke schreef een week geleden in het ND daarover: ‘Gods leefregels houden het niet uit in handen van mensen.’ De achtergrond van haar column is een besluit van de Amerikaanse staat Louisiana. Namelijk dat overheidsscholen verplicht zijn de Tien Geboden op te hangen. Even verder schrijft ze: ‘Het kan een samenleving alleen maar goed doen wanneer iedereen van jongs af met deze geboden geconfronteerd wordt. (...) Desondanks geeft het besluit van de staat Louisiana (...) weinig (...) hoop. Gods leefregels verbrokkelen sowieso in handen van mensen.’ V/a 114 is een belijdenis: ik -bekeerde- kan deze geboden niet volbrengen.
Maar wat moeten wij dan nog met die wet? Waarom lezen we die elke zondag voor? Word je daar niet moedeloos van? In de afgelopen weken zijn alle geboden stuk voor stuk bepreekt. Heeft dat enige zin? Ik kan me voorstellen dat je weerstand voelt tegen de wet. Misschien alleen tegen de voorlezing ervan elke zondag. De woorden zijn zo bekend dat ze niet meer bij je binnenkomen. Mogelijk zit het ook dieper bij jou. Heeft Jezus de wet niet in mijn plaats volbracht, waarom wordt die wet mij dan nog voorgehouden? Suggereer je zo niet dat ik toch iets moet doen voor mijn redding? Dat zijn terechte vragen. Wat ook nog kan is dat je hier zit en je afvraagt: waarom zou ik de wet überhaupt willen houden? Wordt mijn leven daar echt beter van? Ontzeg ik mezelf dan niet heel veel plezier? Je denkt: moorden en stelen zal ik niet doen, maar dat hele precieze gedoe over seks en de zondagsrust, is dat nou echt zo belangrijk?
Laat me eerst die vraag eens beantwoorden: waarom zou je de Tien Geboden eigenlijk willen houden? Ik denk om wat er staat in Romeinen 7:12: ‘De wet zelf is heilig en de geboden zijn heilig, rechtvaardig en goed.’ De wet is goed. De Tien Geboden beschrijven het goede, het mooie leven. Hier wordt je leven echt beter van. Misschien denk je dat Gods geboden je leven beknotten, maar dat is niet zo. Het is juist omgekeerd, wanneer je deze geboden niet houdt raak je in de problemen, komt je leven onder druk te staan en verlies je je vrijheid. Je raakt verstrikt in dingen die je niet terug kunt draaien. Je haalt stommiteiten uit waarmee je jezelf beschadigt. Je maakt relaties kapot door kortzichtige keuzes. Je verliest wat je dierbaar is door in de ban te raken van dingen die je uiteindelijk niks geven. De wet is goed. Paulus zegt dit omdat het er soms op lijkt dat wet en zonde samenvallen. Als de wet wordt voorgelezen, word ik bepaald bij mijn zonden. Wet en zonde, om beide hangt iets negatiefs, het lijkt één pot nat. Toch klopt dat niet. Ja, het is de wet die mijn zonden aan het licht brengt, maar daarmee zijn wet en zonde nog niet hetzelfde. Paulus zegt: keer je tegen je zonde, niet tegen de wet. Heb die juist lief.
Soms wordt er op grond van een andere tekst uit Romeinen gedacht dat de wet voor christenen voorbij is. Die tekst hebben we zojuist ook gelezen: ‘De wet evenwel vindt zijn doel in Christus’ (10:4). In de vertaling van 1951 stond: ‘Want Christus is het einde van de wet.’ Zo op het eerste gehoor staat het er gewoon: met Christus is de wet tot een einde gekomen. Gek is het dan wel dat Hijzelf iets heel anders zegt, ook dat hebben we gelezen: ‘Denk niet dat Ik gekomen ben om de Wet of de Profeten af te schaffen. Ik ben niet gekomen om ze af te schaffen, maar om ze tot vervulling te brengen’ (Matteüs 5:17). Dat is ook wat Romeinen 10:4 zegt: de wet vindt zijn doel in Christus, zijn vervulling. Jezus houdt deze wet volmaakt, Hij maakt deze wet werkelijkheid. Allereerst in zijn eigen leven. Maar Hij wil die wet ook werkelijkheid maken in jouw leven, in mijn leven. Nu heeft Jezus het in Matteüs 5 over ‘Wet’ en ‘Profeten’. Het woord wet duidt hier op de Thora, de eerste vijf boeken van het Oude Testament. Het woord profeten duidt op de rest van het Oude Testament. Jezus zegt: alles in het Oude Testament wees op Mij. Ik ben er de vervulling van. Van de offerdienst, van de reinheidswetten, van de beloften, van de Psalmen. Maar ook van de geboden, de voorschriften. In Mij, zegt Jezus, wordt het werkelijkheid. In Mij gebeurt het echt.
Maar dat Jezus hier naar het de Thora verwijst, betekent niet dat we nu een achterdeurtje hebben gevonden om de Tien Geboden buiten spel te zetten. Allereerst maken de Tien Geboden deel uit van de Thora. Maar misschien nog wel belangrijker in dit verband is dat je in het Nieuwe Testament ook gewoon aanhalingen van deze geboden aantreft. Bijvoorbeeld in Romeinen 13:8-9: ‘Wees elkaar niets schuldig, behalve liefde, want wie de ander liefheeft, heeft de wet vervuld. Want: ‘Pleeg geen overspel, pleeg geen moord, steel niet, zet uw zinnen niet op wat van een ander is’ - deze en alle andere geboden worden samengevat in deze ene uitspraak: ‘Heb uw naaste lief als uzelf.” Ook in Jakobus 2:11 kom je zo’n rijtje tegen, daar staat: ‘Want Hij die gezegd heeft: ‘Pleeg geen overspel,’ heeft ook gezegd: ‘Pleeg geen moord.” Dit soort uitspraken in het Nieuwe Testament heeft alleen zeggingskracht als deze geboden onverkort gelden.
Dus de wet zelf is goed. Goed voor jou als mens. Dat is gewoon een waarneming. Tegelijk is het iets dat God ons onder de aandacht wil brengen. God wil dat wij dit inzien: de wet is goed. Waarom wil God dat wij dat inzien? Omdat Hij die goede wet werkelijkheid in ons leven wil laten worden. Ik verlang naar de werkelijkheid van Gods goede wet in mijn leven. Dat was het begin van de preek: als God nou eens de neiging tot zondigen uit me weg haalde, wat zou dat heerlijk zijn. Wat een rust, wat een vrede zou dat geven. In die hoop leef ik, dat dit eens gaat gebeuren.
Ik denk dat dit de reden is dat de wet ons telkens weer wordt voorgehouden. Dan denk ik niet alleen aan de voorlezing van de wet in de ochtenddiensten, maar ook aan het blijven preken van de geboden en het blijven spreken over die geboden als onverkort geldend. Dat is het punt in v/a 115: ‘Waarom laat God ons de Tien Geboden dan zo scherp preken, als toch niemand ze in dit leven volbrengen kan?’ Een logische vraag. Het antwoord is eigenlijk heel simpel: God wil die wet werkelijkheid maken in je leven. Hoe dat gebeurt, daar kom ik zo op. Maar de Tien Geboden worden je voorgehouden om in jou het verlangen wakker te roepen naar de werkelijkheid van deze geboden. Dat je zegt: ik zou zo graag willen dat ik genoeg had aan God alleen. Ik zou zo graag willen dat ik tevreden was met wat God me geeft. Ik zou zo graag willen dat ik vol was van liefde voor mijn naaste. Ik zou zo graag willen dat ik overtuigd was van de grote waarde van trouw zijn in relaties. Kortom, ik zou willen dat de wet van God werkelijkheid was in mijn leven.
In de praktijk redeneren we nog wel eens andersom. Dan zeggen we: natuurlijk, de wet van God is mooi. Een mooi ideaal, maar niet haalbaar. Ik denk aan de uitdrukking: nood breekt wet. Met je zwangere vrouw in de auto op weg naar het ziekenhuis zou je te hard mogen rijden. Nood breekt wet. Maar als je dat over Gods wet zegt betekent dat, dat je niet meer gelooft in volmaaktheid voor jou. Nee, bij Gods wet is het net andersom: onze nood breekt niet de wet van God, maar Gods wet breekt onze nood. Dat is evangelie! Niet onze nood, ons zondig zijn, weegt het zwaarst, maar Gods wet weegt het zwaarst. Gods wet maakt een einde aan onze nood. De wet wordt eens werkelijkheid in ons leven. Ten minste, dat wil God. Want de wet is goed.
Maar hoe wordt Gods wet werkelijkheid in je leven? Ons lukt het niet hadden we al gezien. V/a 115 werkt het uit. Op de vraag waarom de wet ons telkens weer wordt voorgehouden, worden drie functies van de wet benoemd. Het eerste is: doorhebben hoe zondig je bent. Ik noemde dat al even toen ik zei dat er voor ons rond de wet vaak iets negatiefs hangt. Ten onrechte, de wet zelf is goed. De tweede functie van het voorlezen en preken van de wet is dat je naar Christus geduwd wordt. Voor twee dingen, voor vergeving en voor gerechtigheid. Vergeving is duidelijk, denk ik, gerechtigheid wil zeggen dat je de heiligheid van Christus wil laten gelden als die van jou. En de derde functie van het voorlezen en preken van de Tien Geboden is dat dat verlangen in je gewekt wordt. Het verlangen dat die wet werkelijkheid in je wordt. De Catechismus zegt: dat wij ‘ons inspannen en God bidden om de genade van de Heilige Geest, om steeds meer naar het beeld van God vernieuwd te worden.’
Dus de wet wordt nu al werkelijkheid in je leven door Christus. Dat is die gerechtigheid. Jezus heeft de wet van God volmaakt gehouden. Hij had zijn Vader volmaakt lief en Hij had de medemens volmaakt lief. Hij hield elk van de Tien Geboden tot het uiterste. Hij overtrad geen enkel gebod, maar Hij deed juist wat God positief met die geboden wil bereiken. Hij stal niet, maar deelde alles wat Hij had. Hij loog niet, maar verspreidde de waarheid. Hij vloekte niet, maar eerde de naam van zijn Vader overal waar Hij kwam. Die heiligheid geldt voor ons wanneer we in geloof aan Jezus verbonden zijn. Zo wordt de wet van God nu al werkelijkheid in ons leven. Hoe bevrijdend is dat.
Maar dit is nog niet alles. De wet wordt niet alleen werkelijkheid in ons leven als gerechtigheid van Christus. De wet wordt ook werkelijkheid in ons leven door de vernieuwende kracht van de heilige Geest. (Misschien zeg je, dat is de echte werkelijkheid. Maar dat de wet werkelijkheid is in ons leven door de ons toegerekende gerechtigheid van Christus is ook echt.) Maar wat doet de heilige Geest dan? Hij vernieuwt ons. Hij zorgt ervoor dat we de wet van God willen gaan doen en Hij geeft de kracht om dat te kunnen. Met vallen en opstaan, nog niet volmaakt. Maar Hij werkt het wel. Mooi is hoe de Catechismus daarin een balans zoekt tussen onze eigen inspanningen en wat de heilige Geest doet. V/a 115 zegt dat wij ons inspannen om vernieuwd te worden. Bij dat eerste ben je actief, jij spant je in, maar ergens ben je ook passief: je wordt vernieuwd. Het gebeurt je, het overkomt je, je ontvangt het. Maar wat is dan de inspanning die jij doet? Ik denk dat het voornaamste is dat je bidt. Bid het maar: ‘Here, haal het kwaad uit mij weg, die neiging tot het kwade. En geef dat ik inzie dat uw wet goed is. En maak die wet werkelijkheid in mijn leven, door Jezus, door uw Geest.’ Bidden verandert niet alleen God, het verandert ook jou. Wie dit dagelijks bidt zal groeien in het leven naar Gods wet. Met vallen en opstaan, ja, maar door dit te bidden wordt het ook je voornemen om naar Gods wet te leven. Een ‘ernstig voornemen’ (v/a 114).
Niets voor niets komt in de Catechismus na de wet het gebed aan de orde. Dat zijn de Zondagen 45-52. Zonder gebed wint geen gebod het van mijn verlangens. Gebed is hier vooral het gebed om de heilige Geest, de Geest van het nieuwe verbond. We lazen uit Jeremia 31: ‘De dag zal komen -spreekt de HEER- dat Ik met het volk van Israël en het volk van Juda een nieuw verbond sluit. (...) Ik zal mijn wet in hun binnenste leggen en hem in hun hart schrijven’ (vers 31-33). Dat God dat doet geeft troost, geeft hoop. Op die manier wil God zijn wet werkelijkheid maken in je leven. Nu een begin, straks helemaal. Want de wet is goed. Begrijp je nu waarom die wet je wordt voorgehouden? Dat is om het verlangen naar de werkelijkheid van de wet in je leven wakker te roepen. Wakker te houden. Beluister de lezing van de wet, en preken over de wet, vanuit dat gezichtspunt. Luister naar de wet als vertolking van jouw verlangen. En zie biddend en hopend uit naar het moment dat de wet van God helemaal werkelijkheid in je wordt. Want de wet is goed. Amen.