Doop, avondmaal en identiteit

9 februari 2014

In de doop zegt God: jij bestaat voor mij, in het avondmaal: Ik voed dat leven van jou ook.

Lezen: Handelingen 2:29-42

Tekst: Handelingen 2:38-39

Iedereen hier heeft een naam. Denk even aan je eigen voornaam. En nou is het opvallende dat wij vaak zeggen: ik ben Jan, ik ben Margriet, ik ben Klaas. Als ik me voorstel dan zeg ik: ik ben Rutger. Niet: ik heet, maar ik ben Rutger. Je naam is meer dan een naam, je naam is wie je bent. Als je over jezelf denkt, over wie je bent -je identiteit- dan denk je aan je naam. Ik ben ........ Je identiteit is een naam.

 

Heel gek is dat ook niet. Denk maar eens aan Adam die de dieren een naam gaf in het paradijs. Een olifant heet niet alleen olifant, het is een olifant. En een leeuw heet niet alleen leeuw, het is een leeuw. Namen van mensen in de bijbel hebben vaak ook te maken met wie zo iemand is. De naam Jakob betekent: beet-nemer, hij neemt je beet. Pootje-haker zouden wij zeggen (Genesis 25:26, 27: 36). En zo heet hij niet alleen, hij is het ook. Soms krijgen mensen in de bijbel ook een nieuwe naam. Abram wordt Abraham, dat betekent: vader van veel volken. En dat werd hij ook. Trouwens de naam Adam is een heel sterk voorbeeld. Adam betekent mens. Adam heet dus niet alleen mens, hij is het ook. Zojuist is Nathan gedoopt. Nathan betekent Gods-geschenk. Elk kind is een cadeau van God. Maar deze ouders beseffen heel sterk dat het God is die de zegen van kinderen geeft. Dit jongentje, Nathan, is zijn naam.

 

Daarom doet schelden ook zo’n pijn. Als kinderen elkaar uitschelden dan zeggen ze Tim is gek, of Marjan is een sukkel. Dat doet zeer. Dat gaat over jou. Het voelt alsof je er niet mag zijn. Dat is erg. Denk ook aan hoe iemands naam verzwegen kan worden. Iemands naam wordt niet meer genoemd omdat het beladen is. We zeggen dan wel: iemand wordt doodgezwegen. Iemands naam wordt niet meer genoemd en daarmee wordt zijn of haar bestaan eigenlijk ontkent.

 

Dus je naam en wie je bent hebben heel veel met elkaar te maken. Als wij over onszelf denken, over wie wij zijn, dan denken wij aan onze naam. En dan kun je blij zijn of minder blij met wie je bent. Je kunt een positief zelfbeeld hebben of een negatief zelfbeeld. Dat kan ook op en neer gaan. Nu wordt er bij de doop een nieuwe naam boven je leven gezet. Bij de doop wordt de naam van Jezus over je leven uitgeroepen. Bij de doop wordt een mens als het ware op naam van Jezus gezet. Als je iets ‘op jouw naam zet’ dan wordt het jouw eigendom. Zo kun je een auto op jouw naam laten zetten. Je kunt ook een prestatie op je naam zetten. Je zult bij de van Z tot Z tocht de snelste tijd maar op je naam zetten. Dat wordt dan met jou verbonden, het hoort bij jou. En zo wordt een mens bij de doop het eigendom van Jezus. En wat je daar direct in ziet is dat je er mag zijn. Zonder prestatie van jouw kant. Bij de doop van een kind zie je glashelder dat de doop nooit rust op een prestatie van de kant van de mens. Ook niet als je gedoopt wordt als volwassene. Je mag er zijn, dat is Gods liefde. Je bestaat voor God. Zijn naam en die van jou klinken samen. En die doop staat open voor iedereen. God wil iedereen redden van het niet-bestaan, van de ondergang. Dat is zijn liefde, zijn hele kostbare liefde.

 

In Handelingen 2:38 doet Petrus die klemmende oproep: laat u dopen. Laat u dopen onder aanroeping van Jezus Christus. In het Nieuwe Testament wordt afwisselend gesproken over de doop ‘in de naam van Jezus’ (Handelingen 8:16, 10:48) en de doop ‘in de naam van de Vader, de Zoon en de heilige Geest’ (Matteüs 28:19). Ik denk dat je daar niet teveel verschil in moet zien. In het boek Handelingen speelt de naam van Jezus sowieso een belangrijke rol. Zijn naam aanroepen betekent gered worden (Handelingen 2:21). In de gemeente ben je als het ware door de naam van Jezus omringd. Met zijn naam is Jezus zelf te midden van de gelovigen aanwezig. In het boek Handelingen staat de naam van Jezus voor Jezus zelf. Daarom bouw je je geloof op de naam van Jezus, daarom word je gedoopt in de naam van Jezus, daarom worden er wonderen gedaan in de naam van Jezus, wordt er redding gevonden in zijn naam, daarom preken de apostelen de naam van Jezus en lijden ze voor de naam van Jezus. Bij de doop wordt die naam over je leven uitgeroepen. Je krijgt een nieuwe identiteit. Je bent christen. Wij noemen ons niet naar de naam Jezus maar naar de naam Christus. Ik ben christen (Handelingen 11:26). Je identiteit is een naam. De doop markeert die nieuwe identiteit.

 

Wat maakt het nou uit dat de naam ‘Jezus’ op je voorhoofd geschreven staat? Bedenk eens wat de naam Jezus betekent: God redt. Denk daarbij aan de doop door onderdompeling. Of een mens gedoopt wordt door onderdompeling of door besprenkeling maakt niets uit. Wat bij de doop door onderdompeling zichtbaar wordt is van welk gevaar je gered wordt. Namelijk dat je stikt in je zonden. Te lang onder water blijven is dodelijk, je stikt. Maar in Jezus’ naam word je omhoog getrokken. Uit de dood in het leven. ‘In Jezus’ naam, leef!’ De naam Jezus betekent: God redt. Dat staat dus op je voorhoofd. Om nooit te vergeten. Dat bepaalt wie je de rest van je leven bent.

 

Maar nu mag het niet bij een naam blijven. Dan zou je ‘in naam christen’ zijn. Dat betekent: je heet wel zo maar je bent het niet. Dat is niet goed. Daar is de liefde van God te kostbaar voor. Het redden van de mensen kostte de Vader zijn eigen Zoon. Vanuit onszelf zouden we naam-christenen blijven. Daarom wil God je nieuwe identiteit voeden. Met zijn Woord en Geest. Dat doet Jezus aan de avondmaalstafel. En zoals de doop laat zien dat je er mag zijn in de ogen van God, zo mag je ook hier plaatsnemen aan de tafel. En iedere keer weer neem je daar in je op wat Jezus gedaan heeft om jou te redden. Zijn lichaam werd gebroken, zijn bloed vergoten. Je ziet het voor je ogen gebeuren. Je neemt het in je op. Je draagt het letterlijk met je mee als je hiervandaan gaat. Jezus’ naam gaat van je hoofd naar je binnenste. Brood en wijn worden opgenomen in je bloed en doorstromen je hele lichaam. Dat bloed gaat door je hoofd, door je hart, door je handen en je voeten. Dat is leven van de naam van Jezus. Zo beginnen we toch ook iedere kerkdienst: Onze hulp is in de naam van de Here. Wil je van de naam van Jezus leven? Wil je aan zijn tafel zitten? Petrus zegt ergens: ‘zijn naam is de enige op aarde die de mens redding biedt’ (Handelingen 4:12).

 

Doop, avondmaal en identiteit worden verbonden door de naam Jezus, God redt. In de doop zegt God: jij bestaat voor mij, in het avondmaal: Ik voed dat leven van jou ook. God wil dat je bestaat. Daarom wil God zo graag dat alle mensen onder die reddende naam gaan leven (1 Timoteüs 2:4-5). Laat u dopen, zegt Petrus, onder aanroeping van Jezus Christus. Laat u redden. God wil in zijn liefde mensen redden. Weg bij het verstikkende leven op eigen kracht dat uiteindelijk ophoudt te bestaan, naar het leven met Hem. Naar het leven in zijn naam. Door zijn naam. Vanuit zijn naam. Leven op zijn naam. Dat laatste klinkt als leven op zijn rekening. En dat is het ook. Leven op naam van Jezus, die kostbare genade. Als je dat ziet bepaalt dat ook je houding. Bepaalt dat jouw identiteit: je bent een dankbaar mens, een gezegend mens. Blij met het leven met God.

 

Je identiteit is een naam. Zo begon ik de preek. Als je over jezelf denkt, over wie je bent, dan denk je aan je naam. Ik ben ........ Vul maar in voor jezelf. Wat heb je nu ingevuld? Je naam? Of de naam van Jezus: ik ben christen? Wat gaat voorop? Of beter gezegd: vallen ze samen, die naam van jou en die van Jezus? Want daar gaat het om in doop en avondmaal. Amen.