Eén ding blijf ik steeds van de Here vragen

17 januari 2021

Jezus ging bij het opgroeien steeds meer doen waar God de mens voor geschapen heeft: God aanbidden en zijn grootheid onderzoeken.

Lezen: Psalm 27

Tekst: Lucas 2:41-52

In onze gemeente zijn er op dit moment 23 kinderen 12 jaar. Je zult maar 12 jaar zijn. Brugklas. Al zo groot dat je van de basisschool af bent, maar nog de jongste op het voortgezet onderwijs. Als we gewoon kerk hadden gehad, had ik die 23 kinderen graag even hier voor op het podium laten komen.

 

Nu slaken jullie thuis denk ik een zucht van opluchting, de meeste 12 jarigen staan liever niet zo in de belangstelling. Het is de leeftijd waarop je begint jezelf te ontdekken, wie je bent, wat je leuk vindt, wat je goed kunt. Zoiets gebeurt in dit verhaal ook met Jezus. Het verhaal eindigt met de opmerking: ‘Jezus groeide verder op en zijn wijsheid nam nog toe. Hij kwam steeds meer in de gunst bij God en de mensen.’ Dat laatste lijkt vreemd, hoe kan Jezus, Gods eigen Zoon, nog meer in de gunst komen bij God? In de gunst staan betekent dat iemand blij met je is. Hoe kan God nou nog blijer worden met zijn eigen Zoon? Jezus was toch volmaakt, heilig en zonder zonden?

 

Dit is niet het enige gekke in het verhaal. Ook heb ik het nog niet gehad over alle vaders en moeders in de gemeente, van wie dit de grootste nachtmerrie is: in een vreemde stad je kind kwijtraken. Hoe kon dit gebeuren? Zijn Jozef en Maria niet een beetje slordig? Nu weten ouders die iets dergelijks wel eens hebben meegemaakt (je kind kwijtraken in de supermarkt bijvoorbeeld) hoe gemakkelijk dat gebeurt. In de tijd van Jezus reisden mensen uit een bepaalde plaats voor zo’n pelgrimage naar Jeruzalem in een grote groep. Vers 44 zegt dat ook: Jozef en Maria waren ‘in de veronderstelling dat hij zich bij het reisgezelschap bevond’. Stel dat je vanuit Heemse met een grote dubbeldeksbus naar de EO jongerendag gaat, dan kruipen alle 12 jarigen bij elkaar op de achterbank, en kan het toch ook zomaar gebeuren dat je terug in Heemse er achter komt dat er nog iemand mist? Dus Jozef en Maria waren niet perse slordig of gemakzuchtig. Dat blijkt ook wel uit het feit dat ze direct teruggaan naar Jeruzalem, helemaal gek van bezorgdheid.

 

Als ze Jezus vinden in de tempel gebeurt er weer iets opvallends. Maria zegt tegen Jezus: ‘Kind, wat heb je ons aangedaan?’ En dan zegt Jezus: ‘Waarom hebt u naar me gezocht? Wist u niet dat ik in het huis van mijn Vader moest zijn?’ Is dat nou brutaal? Jezus lijkt de angst van zijn ouders totaal niet aan te voelen. Voor Jezus is het blijkbaar vanzelfsprekend dat Hij in de tempel is achtergebleven. Waarom?

 

Ik denk dat dit verhaal ons het moment laat zien waarop Jezus begint aan de opdracht waarvoor Hij naar de aarde is gekomen. Zijn opdracht is doen, wat de mens had moeten doen. Namelijk God aanbidden en zijn grootheid onderzoeken. Jezus brengt Psalm 27:4 in praktijk: ‘Ik vraag aan de HEER één ding, het enige wat ik verlang: wonen in het huis van de HEER alle dagen van mijn leven, om de liefde van de HEER te aanschouwen, hem te ontmoeten in zijn tempel.’ Dat is wat Jezus wil. Jezus heeft een hele vanzelfsprekende behoefte aan de nabijheid van God. Daarom is zijn vraag aan Jozef en Maria ‘waarom hebben jullie naar mij gezocht?’ ook niet brutaal. De mens was geschapen met een natuurlijk verlangen naar de nabijheid van God. God en de mens genoten van elkaar, vonden het fijn om bij elkaar te zijn. De mens verwonderde zich over God en wilde graag bij God zijn. En dat geldt voor Jezus. Hij wordt wel de tweede Adam genoemd (Romeinen 5:12-15, 1 Korintiërs 15:45-49). Jezus doet wat de eerste Adam had moeten doen. In dit verband valt ook op wat er staat in vers 51: Jezus gaat met zijn ouders mee terug naar Nazaret ‘en was hun voortaan gehoorzaam’. Was het dan ongehoorzaam dat Hij in Jeruzalem was achter gebleven? Maar hoe kan Jezus, die volmaakt is, ongehoorzaam zijn? Misschien moet je het zo uitleggen, Jezus hield zijn wens om in Jeruzalem te zijn in. Hij deed niet wat Hij het liefste zou willen. In die zin was Hij zijn ouders gehoorzaam. In die gehoorzaamheid zie je opnieuw zijn behoefte om dichtbij God te zijn.

 

Maar was die behoefte er altijd geweest of was dat iets dat groeide? Is dat misschien wat de laatste zin van het verhaal bedoelt: Jezus ‘kwam steeds meer in de gunst bij God en de mensen’? Ik denk dat je het in die richting moet zoeken. We ontdekken hier iets van het wonder van de menswording van Gods Zoon. Kerst kun je het wonder van de menswording noemen. Gods eigen Zoon, zelf God en betrokken bij de schepping, wordt een mensje van zo’n 1.80 m. die honger en dorst kan hebben en dood kan gaan. Alle beperkingen van het mens zijn, alle risico’s van het mens zijn nam Gods Zoon op zich. Gods Zoon werd in afhankelijkheid geboren. Hij had de zorg van Jozef en Maria nodig om in leven te blijven: warme doeken, de moederborst. Toen Gods Zoon ter wereld kwam kon Hij niet lopen, Hij moest gedragen worden. Als peuter kroop Hij rond over zijn eigen schepping. Dat is het wonder van de menswording. Hij was echt helemaal mens. En tegelijk helemaal God. Maar ik geloof niet dat Jezus in de kribbe lag en tegelijk dacht: Ik ben God. Ik denk (met alle voorzichtigheid en in alle eerbied) dat Jezus bij het opgroeien heeft moeten ontdekken dat Hij God was.

 

Zo gaat dat zinnetje spreken, ‘Hij kwam steeds meer in de gunst bij God en de mensen’. Jezus deed geen zonden, ook niet als baby. Maar als baby aanbad Hij God ook niet. Dat is wat God van de mens vraagt. Zonden kun je op drie manieren doen. Je kunt doen wat niet mag, je overtreedt een gebod. Je kunt ook nalaten wat je moet doen, je schiet tekort. En als derde is er de zonde waarmee je geboren wordt, de erfzonde. Van nature ben je als mens op jezelf gericht: egoïsme, zelfliefde. Zonder Gods Geest komt het niet goed met je, word je nooit de mens zoals God die graag ziet. Jezus deed geen zonden, dat lees je bijvoorbeeld in de Hebreeënbrief: ‘de hogepriester die wij hebben is er een die met onze zwakheden kan meevoelen, juist omdat hij, net als wij, in elk opzicht op de proef is gesteld, met dit verschil dat hij niet vervallen is tot zonde’ (4:15). Maar in diezelfde brief staat dat Jezus gehoorzaamheid leerde: ‘Hoewel hij zijn Zoon was, heeft hij moeten lijden, en zo heeft hij gehoorzaamheid geleerd’ (5:8). Ik geef in overweging dit zo te lezen dat Jezus bij het opgroeien steeds meer God ging liefhebben. Niet omdat Hij eerst zichzelf liefhad, maar omdat Hij kind was. Bij het opgroeien gaat Jezus steeds meer God liefhebben en aanbidden, steeds meer naar God verlangen en zijn nabijheid zoeken. Jezus ging bij het opgroeien steeds meer doen waar God de mens voor geschapen heeft: God aanbidden en zijn grootheid onderzoeken. Voor Jezus wordt Psalm 27 steeds meer waar: ‘Ik vraag aan de HEER één ding, het enige wat ik verlang: wonen in het huis van de HEER alle dagen van mijn leven, om de liefde van de HEER te aanschouwen, hem te ontmoeten in zijn tempel.’ Later, als Jezus de handelaars en geldwisselaars de tempel uitjaagt proef je opnieuw iets van dat brandende verlangen. Johannes schrijft in zijn evangelie (2:17) dat de discipelen toen moesten denken aan Psalm 69:10, waar staat: ‘De hartstocht voor uw huis zal mij verteren.’ Jezus zal uiteindelijk aan dat brandende verlangen sterven. Hij leerde God volmaakt lief te hebben, meer dan zijn eigen leven. De apostel Paulus brengt dit in Filippenzen 2:8 zo onder woorden: ‘als mens verschenen, heeft hij zich vernederd en werd gehoorzaam tot in de dood - de dood aan het kruis.’

 

Waarom staat dit verhaal over Jezus als 12 jarige in de Bijbel? Omdat Jezus dit in onze plaats deed. En dat is onze redding. Gods Zoon kwam naar de aarde om te doen wat de mens had moeten doen: God volmaakt liefhebben, zijn grootheid onderzoeken en Hem verwonderd aanbidden. Toen Jezus 12 jaar was zag je al iets van dat vanzelfsprekende verlangen naar Gods nabijheid. God laat ons hiernaar kijken omdat Jezus dat in onze plaats deed. Maar ook om ons te laten zien dat wij het kunnen leren. Jezus moest het leren, wij moeten het leren. Jezus kwam steeds meer in de gunst bij God en bij de mensen. Dat gaat samen op: wie God aanbid, aanbid niet zichzelf en dat heeft positief effect op de relaties met mensen. Laat dit ook voor ons gelden, dat wij steeds meer in de gunst bij God komen. En dan ook bij mensen. Je mag het leren, dat is wat dit verhaal laat zien. Je hoeft het niet in één keer te kunnen, maar het is wel belangrijk dát je het leert.

 

En dan denk ik vaak: zou ik niet meer moeten verlangen naar God? Ik zou willen dat die behoefte naar de nabijheid van God sterker in mij wordt. Dat Psalm 27:4 ook voor mij waar wordt: ‘Ik vraag aan de HEER één ding, het enige wat ik verlang: wonen in het huis van de HEER alle dagen van mijn leven, om de liefde van de HEER te aanschouwen, hem te ontmoeten in zijn tempel.’ Ik wil dat, ik probeer dat, maar het lukt me niet. Dat maakt me verdrietig. Er zijn zoveel andere dingen waarnaar ik verlang. Het gebeurt zo gemakkelijk: je hebt God en je hebt je leven hier op aarde, en ze lijken zo moeilijk bij elkaar te komen. Ze wisselen elkaar af in je aandacht. Je weet dat God je verlangen moet zijn en dat je je vreugde in Hem moet vinden, maar door de week geef je toch weer al je aandacht aan je werk en andere dingen. Je verlangt naar aardse dingen, iets dat je wilt kopen of een vakantie of nog wat anders. Ik zeg niet dat het het één of het ander is. Maar voor mezelf denk ik wel: verlangen naar God is zo moeilijk, terwijl het verlangen naar die aardse dingen zo gemakkelijk gaat.

 

Vraag je af of je merkt dat je verlangen naar God sterker wordt. Wil je graag steeds meer in de gunst komen bij God, dat God steeds meer met plezier naar je kijkt? Dat is niet alleen iets van de eerste 12 jaar van je leven, hoewel die eerste fase van je leven wel belangrijk is (daar kom ik zo nog op). Ook al ben je al lang volwassen, dan geldt nog steeds dat je kunt toenemen in de gunst bij God. Je merkt dat bijvoorbeeld in je strijd tegen de zonden. Als je last hebt van je zonden, ze graag wilt overwinnen, dan verlang je naar een leven waar God blij mee is. Je merkt het ook in tijd die je met God wil doorbrengen: Bijbel lezen, gebed, de kerkdiensten, je vindt dat fijn. Het is de heilige Geest die dat verlangen naar God in je werkt. Vraag het daarom aan de Here in je gebed: geef mij verlangen naar u, de behoefte om in uw nabijheid te zijn. En blijf het vragen: ‘Één ding blijf ik steeds van de Here vragen’ (Psalm 27:3 berijmd).

 

Het gaat mis als je stopt met vragen. Als je stopt met vragen om verlangen naar God. Van nature zit het niet in ons. Maar de Geest wil het in je werken. Bedenk dat wij misleid zijn over wat goede verlangens zijn. Verlangen naar bevrediging van onze behoeften - wij denken dat dit gezond is. Verlangen naar meer voor onszelf - wij handelen er voortdurend naar. Verlangen naar een goed leven op aarde - wij denken dat dit best mag. Het wordt ons ook van alle kanten aangepraat. Gelukkig heeft Jezus laten zien waar je met echt goede verlangens uitkomt: bij God. Jezus bevrijdt ons van die verkeerde verlangens. Zijn verlangen was de nabijheid van God. Door dat verlangen kwam Hij ook bij God. Eerder haalde ik Filippenzen 2 aan: ‘als mens verschenen, heeft hij zich vernederd en werd gehoorzaam tot in de dood - de dood aan het kruis.’ En dan zegt vers 9: ‘Daarom heeft God hem hoog verheven en hem de naam geschonken die elke naam te boven gaat’. God gaf Jezus de plek naast Hem op de troon. Jezus’ verlangen om in de nabijheid van God te zijn werd werkelijkheid. Zo laat Jezus zien hoe God onze verlangens naar Hem vervult.

 

Ik zou nog terugkomen op de eerste 12 jaar van ons leven. Of laat ik het iets breder trekken, de tijd dat we opgevoed worden door onze ouders. Wat is het belangrijk om als ouders je kinderen voor te gaan in liefde voor God. Om je kinderen op te voeden met dat ene verlangen: om God te mogen leren kennen en te gaan liefhebben. Wat is daar veel materiaal voor tegenwoordig. Als de kinderbijbel uit is hoef je niet gelijk de gewone Bijbel te pakken, er zit genoeg tussen aan dagboekjes en dingen voor tieners. Voor jongeren mag het verademend zijn om te ontdekken dat Jezus het ook moest leren. Voor Jezus was het op de een of andere manier ook een zoektocht. Want toen Hij zijn verlangen volgde om in de tempel van God te zijn, vroegen zijn ouders Hem weer mee te komen naar Nazareth. Je mag dus zoeken, het is niet allemaal in één keer duidelijk. Opgroeien is niet gemakkelijk. Ik hoop jongens en meiden, dat je ouders je voorgaan in het dienen van de Here. Maar dan nog moet jij het je eigen maken. Je kunt het geloof van je ouders niet kopiëren. Met de hulp van Gods Geest moet het je eigen geloof worden, je eigen band met de Here. Laten we als ouders en als gemeente geduld hebben met jongeren. Ook als ze het anders doen dan wij gewend zijn. Er is niet één manier waarop het allemaal moet.

 

Het mooiste bij dit alles is dat het van de andere kant komt. Het begint niet bij jou, maar het komt van de andere kant. Je mag het ontvangen. Je ziet het in het verhaal van de 12 jarige Jezus in de tempel: je wordt meegenomen. Jezus werd meegenomen door zijn ouders naar Jeruzalem. Zo worden ook de kinderen in de gemeente meegenomen naar God en in de dienst aan God. Dat is geloofsopvoeding. Uiteindelijk is het God zelf die mensen naar zich toe trekt. Ons verlangen naar God begint in de hemel, begint bij Gods verlangen naar ons. Laten wij, volwassenen, jong blijven met de jongeren. Laten we blijven leren, ons blijven ontwikkelen. Zodat het steeds meer waar wordt: Eén ding blijf ik steeds van de Here vragen. Om bij God te zijn, te wonen bij mijn Heer. Daar in zijn huis, waar alles spreekt van Hem, wil ik aanschouwen de lieflijkheid van de Here. En laten we de jongeren daarin meenemen. Amen.