Eredienst en oordeel: de aanbiddende kerk

23 september 2012

Het resultaat van Christus’ bewaren en verzamelen is een kerk die God aanbidt. Om ruimte te maken voor die aanbidding zullen Gods vijanden worden geoordeeld. Een preek over de noodzaak van het oordeel.

Lezen: Exodus 15 :1-18, Lucas 1 :68-79

Tekst: Openbaring 15

In deze prekenserie over Openbaring naderen we hoofdstuk 16. En hoofdstuk 16 beschrijft het oordeel van God: dat de zeven schalen van Gods woede worden leeggegoten over de aarde. Dat wordt geen gemakkelijk hoofdstuk. Op het klinken van de laatste bazuin barst het los: Gods vijanden worden met ondraaglijke pijnen gestraft, hun wereld vergaat en zijzelf komen om. Niemand van hen overleeft dit. Openbaring 16 is de climax waar naar toe is gewerkt. Vanaf hoofdstuk 4 werd de spanning opgebouwd en de ontlading vindt plaats in hoofdstuk 16. En hoe! Gods woede gaat vreselijk tekeer. Gods oordeel over zijn vijanden wordt een ware slachting.

 

En wij hebben daar moeite mee, laten we daar gewoon eerlijk in zijn. In hoofdstuk 6 lazen we over de kerk die bidt: Hoelang nog, Here? ‘Wanneer zult u de mensen die op aarde leven eindelijk straffen en ons bloed op hen wreken?’ Ik heb toen gezegd: wij herkennen dat gebed niet. Zo bidden wij toch nooit? Denk je eens in dat je dit gaat bidden, kun je de woorden uit je strot krijgen, denk je? ‘Here, wreek mijn bloed?’ En zeg niet dat dit gebed alleen iets is voor wie letterlijk vervolgd wordt, nee, dit is het gebed van de kerk in de hemel. Ook onze gestorven geliefden bidden dit. Hoe kan dat? Wat zien zij wel wat wij niet zien?

 

En wij hebben niet alleen weerstand tegen Gods straf over de ongelovigen, wij hebben ook moeite met Gods woede. In hoofdstuk 15 lazen we over Gods woede. In vers 1 gaat het over ‘de zeven laatste plagen waarmee aan Gods woede een einde komt’. En in vers 7 gaat het over zeven gouden offerschalen ‘vol met de woede van de God die leeft tot in eeuwigheid’. Hebben wij een woedend God? Is onze liefdevolle God een God die ook raast van vreselijke en alles vernietigende woede?

 

Maar voor we over Gods oordeelswoede gaan lezen in hoofdstuk 16, krijgen we eerst nog hoofdstuk 15. En dat hoofdstuk bereidt ons als het ware voor op wat komen gaat. Openbaring 15 laat ons de noodzaak van Gods oordeel over zijn vijanden zien. Want het lijkt pure vergelding. Alsof God wraak neemt om de wraak, uit kwaadheid, om zijn gram te halen. En daar hebben we vreselijk veel moeite mee. Is dit geen zinloos geweld? Goddelijk, maar dan toch zinloos geweld?

 

Het thema vanochtend is:

De noodzaak van Gods oordeel

 

Eerder al heb ik laten zien dat hoofdstuk 4 t/m 16 een eenheid zijn. Het is de ruggengraat van het boek Openbaring. In die hoofdstukken wordt het uitrollen van de geschiedenis beschreven. De tijd tussen hemelvaart en wederkomst. De geschiedenis die in handen van Jezus is gelegd, zie hoofdstuk 5. Het is de tijd die uitloopt op het oordeel over Gods vijanden en de bevrijding van Gods kinderen. Eerst opent Jezus één voor één de zeven zegels die om de boekrol zitten. Christus heeft geduld met zijn vijanden. En hoofdstuk 7 toont het resultaat van dit geduld: de redding van ontelbaar velen. Vervolgens wordt er zeven keer op de alarmtrompet geblazen. En ook hoofdstuk 10 en 11 laten zien hoe God er alles voor doet om de wereld te waarschuwen. Maar dan klinkt die laatste bazuin, de zevende. We hebben dat al gelezen aan het einde van hoofdstuk 11. En op het klinken van die bazuin staat God als koning op om te oordelen. Het is zover! De tempel in de hemel gaat open en de ark van het verbond verschijnt, dat is hoofdstuk 11:19. En daar zal het vanaf  15:5 verder gaan. In dat vers wordt opnieuw beschreven dat de tempel opengaat: ‘Hierna zag ik de hemelse tempel, de verbondstent opengaan. De zeven engelen met de zeven plagen kwamen naar buiten.’ Zij gaan de schalen van Gods woede over de aarde uitgieten. Dat is hoofdstuk 16. En vers 17 van dat hoofdstuk vertelt dat wanneer de laatste engel zijn schaal zal hebben leeggegoten er een stem klinkt die zegt: ‘Het is voorbij!’ In wat dan nog volgt in Openbaring, de hoofdstukken 17-22, worden twee thema’s uit het gedeelte 4-16 nader uitgewerkt: de val van Babylon en de heerlijkheid van het nieuwe Jeruzalem. Of te wel: de straf over Gods vijanden en de bevrijding van Gods kinderen.

 

Maar tussen hoofdstuk 11 en hoofdstuk 16 zitten dan die hoofdstukken 12 t/m 15. Hoofdstuk 12 en 13 lieten zien dat Gods kinderen -ondanks het koningschap van Christus- te maken hebben met strijd op aarde. Met vervolging, aanvechting, moeite, verlies en dood. Vorige week zagen we in hoofdstuk 14 de bemoedigende, hemelse realiteit van Jezus’ woorden uit Matteüs 28:20 - ‘ik ben met jullie, alle dagen, tot aan de voltooiing van deze wereld.’ Wij hebben op aarde dan wel te maken met strijd, maar ondertussen bewaart en verzamelt Christus zijn kerk. En nu laat hoofdstuk 15 ons het resultaat daarvan zien. Het resultaat van Christus’ bewaren en verzamelen is een kerk die God aanbidt. Kijk maar in vers 2: Johannes ziet iets als een zee van glas en daarop staan zij die het beest, zijn beeld en het getal van zijn naam hebben overwonnen! En ze zingen een loflied voor God. Maar wat een bemoediging is dit voor de zeven gemeenten in Asia. Gemeenten die te maken hadden met vervolging, gevangenschap en gedood worden om je geloof. Nadat zij hebben geleerd waar die hevige woede tegen hen vandaan komt (hoofdstuk 12) en hoe de strijd met hen gevoerd wordt (hoofdstuk 13) en nadat ze hebben gezien wat Christus voor hen doet (hoofdstuk 14) zien ze nu de uitkomst van dit alles (hoofdstuk 15): zij zullen zingend voor Gods troon staan, want hun vijanden zullen omkomen in Gods woede.

 

Maar wij kunnen daar wat mee blijven zitten, met die woede van God over zijn vijanden. Waarom is dat nodig? Ja om Gods kinderen te bevrijden, dat snappen we. Laat er inderdaad een einde komen aan het geweld tegen christenen. Laat er een einde komen aan de verleiding tot zonde. Laat er een einde komen aan ziekte en dood. Dan zijn Gods kinderen bevrijd en is er een einde gekomen aan hun moeizame strijd om trouw te blijven. Dus bevrijding van Gods kinderen: ja graag! Maar straf over Gods vijanden, over de ongelovigen, moet dat nou? Hoe kan de kerk verlangen naar het oordeel zonder te vervallen in een soort sadistische vergelding? Zo van: nu zullen zij er eens van lusten?

 

Het verschil, het ontzettend belangrijke verschil, zit hem in de eredienst! Openbaring 15 zet het oordeel van God in de context van de eredienst. Gods vernietigende straf over zijn vijanden is noodzakelijk om de kerk alle ruimte te geven voor haar eredienst! Eredienst is: toegewijde aandacht geven aan het wezen en de daden van God. Daarvoor moet ruimte komen. De kerk die bidt: ‘Hoelang nog, Here?’ wil onbelemmerd God en Christus aanbidden. Daarvoor moeten Gods vijanden wijken, vijanden die er juist op uit zijn de aanbidding voor God de nek om te draaien. Kijk voor mij hoefde dat heftige oordeel over Gods vijanden ook niet, tot ik dit zag. Hun straf en vernietiging is geen vergelding voor wat ze gedaan hebben, ja ook wel voor een deel, maar het is voor alles nodig voor de toekomst: een wereld die bestaat uit één volmaakte aanbidding van God!

 

Wat is hoofdstuk 15 dus belangrijk, het bereidt ons voor op het oordeel van God. Dat vreselijke, vernietigende oordeel van God over alle mensen die Hem afwijzen. Hoofdstuk 15 heeft een aparte structuur. Na vers 1, dat een soort samenvattende vooruitblik vormt, zijn er twee delen die wat haaks op elkaar lijken te staan. In vers 2-4 de zingende overwinnaars op de glazen zee, in vers 5-8 die engelen die schalen krijgen gevuld met de brandende woede van God. Eredienst en oordeel staan hier vlak naast elkaar. We begrijpen nu waarom: het een geeft ruimte aan het ander.

 

We zien dat ook wanneer we gaan luisteren naar dat lied van Mozes en het lam. Het lied van Mozes, we hebben het gelezen in Exodus 15. De Israëlieten zijn net op wonderlijke wijze door de Rode Zee gekomen, God maakte een pad over de bodem. Maar de farao en zijn leger zijn door diezelfde zee gedood en hun lijken beginnen aan te spoelen op het strand. En dan zingt Mozes dat lied: ‘Ik wil zingen voor de Heer, zijn macht en majesteit zijn groot!’ Openbaring 15:3 haalt het aan. En als je dat lied in Exodus 15 dan verder leest kom je ook dit tegen: ‘U (Heer) bevrijdde dit volk en ging het liefdevol voor, sterk en machtig leidde u het naar uw heilige woning’ (Exodus 15:13). Die heilige woning is het land Kanaän. Dat was het einddoel. God haalde zijn volk weg uit Egypte, Hij bevrijdde hen van de Egyptenaren, om door hen in alle vrijheid vereerd te kunnen worden. Mozes had het keer op keer tegen de farao gezegd: ‘Laat mijn volk gaan om mij te vereren, om in de woestijn ter ere van mij een feest te vieren’ (Exodus 5:1, 7:16, 7:26, 8:16, 9:1, 9:13, 10:3). Mozes moest het volk voorgaan in de aanbidding van God. De zonde van farao was dat hij het volk daarvan weerhield. De plagen van het oordeel komen om die reden, en nergens anders om.

 

Nu noemt Openbaring 15 het lied van de overwinnaars op de glazen zee ‘het lied van Mozes en van het lam.’ Ook Christus is immers een bevrijder. En ook zijn bevrijding uit de macht van de vijanden heeft de eredienst tot doel. De zingende overwinnaars op de glazen zee danken hun overwinning op het beest aan het lam. Hij bewaarde hen. En wat doen zij dan? Zij aanbidden! Ze zingen een loflied op God. Ik moet daarbij denken aan de lofzang van Zacharias. Zacharias zingt bij de geboorte van zijn zoon Johannes over de komst van de redder die God beloofd heeft. En dan zegt hij: ‘Zo toont God zich barmhartig jegens onze voorouders en herinnert hij zich zijn heilig verbond: de eed die hij gezworen had aan Abraham, onze vader, dat wij, ontkomen aan onze vijanden, hem zonder angst zouden dienen, toegewijd en oprecht, altijd levend in zijn nabijheid’ (Lucas 1:72-75). De kern van Christus’ werk is het in vrijheid zetten van Gods kinderen met het oog op hun eredienst.

 

Het is daarom ook niet opvallend dat de engelen met de zeven plagen uit de tempel komen, uit de verbondstent. Het lijkt vreemd dat God en de meest verschrikkelijke oordelen onder één en hetzelfde dak huizen. Maar de tempel wordt hier de verbondstent genoemd, een verwijzing naar de tabernakel. Het is de tent van Gods trouw. Hij houdt vast aan zijn doel met de schepping: dat Hij vereerd zou worden door zijn schepselen. Vanuit die trouw is het oordeel nodig. De tempel is tegelijk ook de plek waar de aanbidding plaatsvindt. Vanuit dit centrum van eredienst gaan de engelen op pad om alles wat de eredienst belemmert op te ruimen.

 

We zien nu ook waar God woedend over is, tot in het diepst van zijn wezen. Ik noem drie dingen. God is woedend over de vervolging van zijn kerk. Zijn kerk die Hem wil aanbidden. God is ook woedend over de vernietiging van het geschapene, zie Openbaring 11:18. Dat vers zegt: ‘de tijd is gekomen (...) om hen die de aarde vernietigen nu zelf te vernietigen.’ Waarom is God daar zo kwaad over? Ja omdat het zijn schepping is, maar toch vooral ook omdat de schepping er is tot zijn eer. De schepping roept op om God te loven. ‘Hemel en aarde melden zijn eer’ (Psalm 19). En de derde reden voor Gods woede is de afwijzing van zijn liefde. En opnieuw roept dat Gods toorn zo sterk op omdat God om zijn liefde geëerd wil worden. Dus in geding is de aanbidding. Zowel de vervolging van Gods kinderen, als de aantasting van de schepping, als ongeloof ondermijnen de eredienst. En dat roept Gods woede op.

 

Maar als dit de diepe achtergrond is van Gods woede en oordeel is eredienst, is aanbidding, blijkbaar veel belangrijker dan ik dacht. Ik begrijp nu ook wat de bedoeling is van het nieuwe Jeruzalem: eredienst! Dat zal ook nog wel blijken uit de hoofdstukken uit Openbaring die daarover gaan. Maar nu ik weet dat dat verschrikkelijke oordeel van God nodig is om ruimte te maken voor ongehinderde eredienst, roept dat de vraag op hoe het staat met mijn eredienst. Vul ik alle ruimte die ik krijg in? Om mijn hele leven eredienst te kunnen laten zijn doodt God alle ongelovigen. Maar hun dood wordt zinloos als ik de ruimte die ik daardoor krijg om God ongehinderd te aanbidden vervolgens niet neem, niet gebruik. Ik vraag mij af: zouden wij gemakkelijker durven bidden om Gods wraak over zijn vijanden naarmate wij meer verlangen naar een leven vol aanbidding?

 

Het evangelie van vanmorgen zet me dus voor de keus: wil ik mijn leven wijden aan eredienst aan God? Het kruis van Christus stond op Golgota om ons de ruimte te geven voor een leven van aanbidding. Maar als dat zo is, ga ik dan nu mijn leven ook wijden aan de eredienst aan God? Eredienst, zei ik eerder, is toegewijde aandacht geven aan het wezen en de daden van God. Dat betekent: bijbel lezen, Gods grootheid, goedheid, trouw, heiligheid en liefde bestuderen, Hem daarom prijzen in gebed. Het betekent nadenken over alles wat God gedaan heeft en doet en nog gaat doen, en daarover zingen. Het betekent: mijn liefde op Hem richten. Naar Hem verlangen. Hem voor alles laten gaan. Het betekent: doen wat Hij wil. Mijn keuzes maken vanuit de band met Hem. Mijn werk doen vanuit de band met Hem. Het betekent: op Hem vertrouwen. Op Hem hopen. Naar Hem toegaan voor hulp. Kortom, het betekent: leven met God. En niet een beetje, maar helemaal. Vanuit het evangelie van Openbaring 15 sta ik voor die keus.

 

Misschien zeg je nu: ‘Mijn hele leven eredienst? Ben je gek!’ Ik kan me best voorstellen dat je daarvoor terugschrikt. Maar bedenk dan nog eens wat God ervoor over heeft. Hij gaat de hele wereld schoonvegen, alle ongelovigen eraf, zodat jij ongehinderd voor Hem kunt leven. Zou je je blijdschap daarmee niet laten merken door nu al een begin te maken met dat leven voor God?

 

Misschien zit hier iemand anders die denkt: ‘Ik zou mijn leven wel meer eredienst willen laten zijn, maar het lukt me zo slecht.’ Kijk dat klopt met de tijd waarin we leven: Gods vijand zet nog alles op alles om de aanbidding voor God te minimaliseren. Het oordeel van Openbaring 16 moet nog komen. Van buitenaf en van binnenuit -vanuit ons zondig hart- staat onze eredienst nog onder druk. En dan heb ik het over onze persoonlijke eredienst, over onze eredienst als gemeente en over onze huiselijke eredienst. Onze persoonlijke eredienst kan belemmerd worden door drukte, maar ook door moeite, door ziekte, door verdriet, door aanvechting. En onze kerkelijke eredienst wordt bedreigd door verdeeldheid en een consumentenmentaliteit. En onze huiselijke eredienst lijkt ten onder te gaan aan individualisme. Eredienst kost nu nog heel veel strijd in ons leven. Maar we mogen bedenken dat wat er in ons leven is aan eredienst, dat dat rust op de overwinning van Christus aan het kruis. En dan weten we dat door Hem onze eredienst eens ook volmaakt zal zijn. En kijk, wie naar die volmaaktheid verlangt, die begrijpt iets van dat vreselijke oordeel van God. Amen.