Geloven maakt verschil
2 september 2001
De klassieker van de Catechismus -eigendom van mijn trouwe Heiland Jezus Christus- heeft zijn wortels in Maleachi 3.
Lezen: Maleachi 3:13-4:6
Tekst: Zondag 1
Troost is dat je vrolijk gemaakt wordt als je verdriet hebt. Dat je uit de put gehaald wordt als je je ellendig voelt. Dat je weer moed krijgt om verder te gaan. Wanneer heb je troost nodig? Wanneer heb je het nodig dat je bemoedigd en opgebeurd wordt? Als je verdriet hebt, als je in een dip zit, als je vol twijfels zit of bent afgeknapt op de weerbarstigheid van het leven. Herken je dat dit soms ook voor het geloof geldt? Dat je twijfelt: is het allemaal wel waar, bestaat God echt en is er na dit leven nog iets anders? Of dat je met je geloof in een dip zit: voor bidden heb je geen inspiratie en wat je in de Bijbel leest zegt je niet veel. Je kunt ook in de kerk afknappen op de harde werkelijkheid: je plannen, in geloof gemaakt, lopen op niets uit. Waar jij je voor inzet in de kerk loopt stuk.
Zo kun je de moed verliezen. Dan zit je hier, afgeknapt en moe en met de levensgrote vraag: maakt het eigenlijk wel uit of je gelooft of niet? Misschien denk je dan ook nog als je op het liturgiebord kijkt: Zondag 1, alweer een ronde Catechismus! Misschien word je al moe van het idee alleen: komen we dan nooit een stap verder?
Geloven maakt verschil
Dit is de boodschap van Maleachi aan de gelovigen in zijn tijd. Wie wat gedeelten leest uit het boek Maleachi, kan zien dat de tijden nog niet veel zijn veranderd. De situatie is ongeveer zo: de mensen waren al een tijd terug uit de ballingschap. De eerste jaren waren vol enthousiasme. Zij die waren teruggekeerd wilden de tempel herbouwen. Ze wilden de eredienst herstellen. Er moesten weer offers gebracht worden en er moest weer in de tempel gebeden kunnen worden. Ze wilden terug naar de mooie tijd onder koning David en Salomo. Toen was alles wat er blonk echt goud.
Maar met het verstrijken van de jaren verdwijnt het enthousiasme. Tegenslagen vertragen de bouwwerkzaamheden. Het herstel van de eredienst en het leven naar de wetten van God blijkt moeilijker dan gedacht. Langzaamaan komen de twijfels: zijn we wel op de goede weg? Is het wel Gods wil dat we hier op deze manier bezig zijn? Moet je eens kijken naar hen die het niet meer zo nauw nemen met de dienst aan God, het lijkt wel of het God niets doet. Mensen zeggen hardop (3:14): ‘Nutteloos is het om God te dienen. Welk voordeel heeft het dat we Gods geboden onderhouden, en dat we onze zonden voor God belijden? Niets toch?’ Als je zoiets hoort kun je gaan twijfelen. Maakt het dan echt niets uit of je gelooft of niet? Aan het einde van vers 15 staat: ‘... ze verzoeken God, en ontkomen!’ Dat denk ik nou ook als ik mensen op straat, op TV of in de politiek hun eigen ideeën voor waar hoor verkondigen. Mensen die hun eigen overtuigingen tot norm verheffen. Dan gaat het vaak, net als in de tijd van Maleachi, om het huwelijk, om religie en om je eigen bezit. Ik denk dan: ze verzoeken God en ontkomen! Dat is niet leuk, niet eerlijk. Je kunt er de moed door verliezen.
Maar dan herinneren de gelovigen zich een woord van de Here. Ze bemoedigen elkaar ermee. Ze zeggen tegen elkaar (3:16): ‘De Here bemerkte het!’ Toch wel! Hij hoorde het. En er werd een gedenkboek geschreven, onder zijn toeziend oog, ten goede van hen die de Here vrezen en zijn naam in ere houden. Dan zegt de Here zelf, via zijn profeet Maleachi, over de gelovigen (vers 17): ‘Zij zullen Mij tot een eigendom zijn. Die dag, waarop dat gebeurt, komt zeker! Ik zelf zorg daarvoor, Ik maak die dag.’ Dan zegt God rechtstreeks tot de gelovigen (vers 18): ‘Dan zult u tot inkeer komen en het onderscheid zien tussen de rechtvaardige en de goddeloze; tussen wie God dient, en wie Hem niet dient.’
Je ziet hier dat gelovigen elkaar bemoedigen met wat ze van God weten: de Here gedenkt hen die Hem vrezen en zijn naam in ere houden. De gelovigen zullen Gods eigendom zijn en dat zullen ze ontdekken. Dan komen ze tot inkeer: zij die God verzoeken ontkomen niet. En God maakt onderscheid tussen rechtvaardigen en goddelozen. Er is gerechtigheid, gelukkig maar.
Wie gelooft is eigendom van God
De Here zegt dit onder andere in Maleachi 3:17: ‘Zij -de gelovigen- zullen Mij tot een eigendom zijn.’ De Here zegt dat om de gelovigen te bemoedigen. Gelovigen van toen, maar ook van nu. De Here wil ons door zijn Heilige Geest bemoedigen en troosten. Iedere keer wanneer je in de put zit, wanneer je twijfelt, wanneer je bent afgeknapt op de harde werkelijkheid of op de realiteit van zonde en gebrokenheid, troost Hij je. Zondag 1 van de Catechismus zit ook op dit spoor: wat is jouw enige troost in leven en sterven? Wat is nou jouw troost, wat bemoedigt jou, waar trek jij je nou aan op als je twijfelt, in de put zit en moe bent van geloven? Dat ik met lichaam en ziel, in leven en sterven, het eigendom ben, niet van mijzelf, maar van mijn trouwe Heiland Jezus Christus.
Dat in Maleachi staat dat de gelovigen eigendom van God zijn, en dat de Catechismus zegt dat we het eigendom zijn van Jezus Christus, ligt dicht bij elkaar. Het gaat ook om hetzelfde: dat we mogen leven voor God als zijn kind, opgenomen in zijn bescherming. En afgezonderd, bestemd voor het leven bij Hem, in zijn Koninkrijk. Zondag 1 werkt dit verder uit: we zijn uit de handen van de duivel vrijgekocht door Jezus Christus. De Vader bewaart ons in elk mogelijk gevaar. Over de Heilige Geest staat er dat Hij ons zekerheid geeft over het eeuwige leven en ook bereidheid geeft om voor God te leven. Dat betekent dat de Geest onze twijfels wil wegnemen en onze moeheid wil omzetten in enthousiasme.
Maleachi zegt zelfs dat we voor God een kostbaar eigendom zijn. In hoofdstuk 3:17 staat: ‘Zij zullen mij tot een eigendom zijn (...) En Ik zal hen sparen, zoals iemand zijn zoon spaart, die hem dient.’ Je moet hierbij denken aan iemand met een boerenbedrijf, waar hij werkt met zijn knechten en zijn zonen. Als het goed is behandelt hij zijn knechten ook goed, maar vanzelfsprekend let hij er nog meer op of het goed gaat met zijn zonen. Een zoon staat je nader aan het hart dan een knecht. Een zoon spaar je en ontzie je, op een zoon ben je zuinig. Zo is het ook met God. Wie gelooft is voor God een eigendom, een kostbaar bezit waar Hij ontzettend zuinig op is. Zo onderstreept Maleachi de woorden van de Catechismus: de Vader bewaart mij. Hij bewaart mij in elk gevaar, Hij bewaart mij zelfs zo dat alles moet dienen tot mijn heil.
Maar hoe wordt je nou Gods eigendom? En hoe blijf je Gods eigendom? De profeet Maleachi zegt: door het geloof. Ook de Catechismus zal dat later nog zeggen in zondag 7. Maar in Maleachi 3 is het al overduidelijk, kijk maar in de verzen 13-18: het gaat er om of je gelooft of dat niet doet. Of je God verzoekt of dat je Hem vreest. Of je zijn geboden laat voor wat ze zijn of dat je God dient. Of je Gods naam te schande maakt of dat je zijn naam in ere houdt. Vers 16 zegt: de Here houdt een gedenkboek bij, ten goede van hen die Hem vrezen en zijn naam in ere houden. Dat is een houding van geloof. Een geloof dat voor waar aanneemt dat God is wie Hij zegt te zijn. Een geloof dat erop vertrouwt dat God de beloften die Hij doet ook waarmaakt. Een geloof dat uitgaat van een leven na dit leven bij God, waar je nu nog niets van ziet.
Geloof geeft troost en bemoediging
Waarom troost het ons zo dat we eigendom van Christus zijn? Waarom is dat de enige troost die er is, de werkelijke troost? De catechismus zet ‘de enige troost’ af tegen de troost die je in jezelf zoekt. Wie denkt dat hij of zij eigendom is van zichzelf, is ook aan zichzelf overgeleverd. Wie alleen zijn of haar eigen overtuigingen voor waar houdt, staat uiteindelijk alleen. Het is alsof je jezelf troost. Als je je slecht voelt is er geen arm om je heen. Als je in de put zit is er niemand die je omhoog trekt. In de stilte van het verdriet is er niemand die liefdevolle woorden spreekt. Wie eigendom is van zichzelf, moet zichzelf moed inspreken, zichzelf oppeppen en zichzelf omhoog werken uit de put. Weet je wat het mooie van Christus is? Hij komt naar jou toe, daar op de bodem van de put, aan een touw om zich samen met jou te laten optrekken naar het daglicht, naar de warmte van de zon. Hij zegt: Geloof je in Mij? Geloof je dat ik speciaal voor jou naar beneden gekomen ben? En dat ik je ook nooit meer zal laten vallen? Geloof je dat? Dan mag je mee.
Juist dat er iemand is, naast jou en tegenover jou, die kracht heeft en je kan helpen en corrigeren, dat is troost. Dat mag je bemoedigen. Je bent eigendom van Jezus Christus. Daarom bewaart de Vader je in elk gevaar. De Geest wil je twijfels overwinnen en je nieuw geloofsenthousiasme geven. Troost is immers dat je weer vrolijk gemaakt wordt als je verdriet hebt. Troost is dat je uit de put gehaald wordt als je je ellendig voelt. Troost is dat je weer moed krijgt om verder te gaan.
Misschien zegt iemand nu: het is allemaal goed en wel met die troost, maar ik ben helemaal niet verdrietig. Ik ervaar helemaal geen ellende. Ik zit niet in de put, dus ik heb die troost ook niet nodig. Voor wie er zo over denkt is het moeilijk om het bemoedigende van het geloof te zien. Zo iemand kan niet inzien dat geloof troost geeft en dat geloof uitzicht biedt. Daarom is het ook zo logisch dat v/a 2 begint over onze ellende. Deze vraag moet je zo lezen: ‘En hoe geeft het geloof je nou die troost?’ Het antwoord is dan: doordat je ontdekt dat je midden in de ellende zit en dan meemaakt dat je daaruit getrokken wordt. En dat je dan ook leert hoe je in die nieuwe situatie van hoop en uitzicht moet leven. Dus hoe geeft het geloof je die troost? Ik zeg het met de woorden van de Catechismus: door zicht te krijgen op je ellende, je verlossing en je dankbaarheid. Dat werkt zo, de kracht en de grootte van je verlossing zie je in het contrast met je ellende. Het hoofdstuk over de dankbaarheid wil aan je getrooste leven handen en voeten geven.
Met nieuwe energie opboksen tegen ongeloof
Het kan zijn dat je je soms voelt als de mensen in de tijd van Maleachi. Je bent de moed verloren doordat je ziet dat allerlei ongeloof schijnbaar vrij spel heeft. Je inzet in de kerk dreigt misschien wel af te knappen op tegenslagen en verzet. Je wordt moe van de vele uitingen van ongeloof in politiek en op TV. Laten de profeet Maleachi en de Catechismus dan een bron van nieuwe energie voor je zijn. Concreet, wees niet bang bijbelse antwoorden te geven op levensvragen die ongelovige collega’s stellen. Wees niet bang tegen de stroom in te roeien wat betreft tijdsbesteding en levenspatroon. Wees niet bang alleen te staan op je sportclub wat betreft uitgaansgedrag. Laat je niet afbrengen van je liefde voor God en zijn kerk, want er staan vele medegelovigen om je heen. Je weet toch dat het uitmaakt dat je gelooft?
Misschien is er iemand die toch nog een bedenking heeft: er zijn ook christenen die er echt aan onderdoor gaan. Mensen die gebroken worden door vervolging en lijden. Die geknakt en uitgeput door het woeden van de haat van het ongeloof een troosteloze dood sterven. Te moe om nog te vechten, te veel geslagen om nog overeind te komen, worstelend met de twijfel of het geloof zulk lijden wel waard is. Ze hebben nog maar net een klein beetje hoop dat het in het leven na dit leven goed komt. Zo sterven vele broeders en zusters van ons in landen als Saoedi-Arabië, Afghanistan en Laos. Volgens Open Doors, die in dat soort landen werkt, is dat de top drie van landen met christenvervolging. Je kunt je dan afvragen: wat heeft de troost van Zondag 1 mensen die in vervolgingen sterven nou geholpen? Vaak dit: er komt een dag brandend als een oven. Van de overmoedigen en allen die goddeloosheid bedreven hebben laat de Here niets over. Met wortel en tak worden zij uitgeroeid. Dat zijn huiveringwekkende woorden. We moeten zulke woorden ook aan God overlaten. Persoonlijke wraak is hier niet aan de orde, want de haat tegen christenen is haat tegen God.
Wie gelooft dat hij of zij kostbaar is in de ogen van God, zijn eigendom, hoeft niet bang te zijn voor die dag. Voor wie God vreest, zegt Maleachi 4:2, is er genezing. Samen met de gelovigen van zijn tijd heeft hij uitgekeken naar de Elia die zou komen. Die Elia was Johannes de Doper. Hij moest het volk van God klaar maken voor de komst van de Heer zelf. Zodat er in Hem, en in de troost die Hij zou brengen, gelooft zou worden.
Geloven maakt verschil. Bid daarom dat je mag groeien in je geloof zodat je met steeds meer overtuiging over jezelf kunt zeggen wat in Zondag 1 van de Catechismus staat: ik ben het eigendom, niet van mijzelf, maar van mijn trouwe Heiland Jezus Christus. Dat mag ons de moed geven om door te gaan. Zondag 1 is toch ook jouw belijdenis? Amen.