Genade leert je je leven te heiligen

24 juni 2018

Wie verlangt naar een heilig leven voor God moet zich niet inspannen voor dat heilige leven maar moet proberen genade beter te begrijpen.

Lezen: Titus 2:11-3:8

Tekst: Zondag 24

Ik wil de preek beginnen met een voorbeeld van een moeder en haar zoon. De zoon zit in de gevangenis. Hij is gepakt voor een of andere misdaad. Op zich niet gek want zijn leven bestaat uit criminaliteit. Maar nu mag hij op borgtocht vrij. Als er een flinke som geld betaald wordt mag hij uit de gevangenis. Zijn oude moeder legt haar pensioen en al haar spaargeld bij elkaar, ook verkoopt ze haar auto, ze leent nog wat geld bij de buren, zo schraapt ze het bedrag bij elkaar en ze betaalt de borg. De zoon mag uit de gevangenis. Wat gaat die jongen nu doen? Ik denk dat hij zijn uiterste best gaat doen om niet weer in de gevangenis te komen. Dat kan hij toch niet maken tegenover zijn moeder? Hij kan toch niet verder gaan met zijn criminele activiteiten? Straks wordt hij weer gepakt. Nee, hij zal zijn leven moeten beteren. Als hij begrijpt wat zijn moeder voor hem gedaan heeft dan doet hij dat. Ze heeft een enorm offer gebracht. Aan de manier van leven van de zoon kun je zien of hij dat offer begrepen heeft.

 

Dit voorbeeld gaat over God en ons. God betaalt onze borg. Hij koopt ons vrij uit de gevangenis. Hij wil ons bij zich hebben. God geeft daarvoor alles wat Hij heeft, een enorm offer. Maar wat doe jij vervolgens? Kun je aan jouw manier van leven zien dat je dit offer begrepen hebt? Doe jij nu je uiterste best om goed te leven?

 

De bijbel noemt dat je heiliging. Je wordt steeds heiliger. Je wordt steeds meer zoals God het graag wil: liefdevol, trouw, vriendelijk, gehoorzaam, dienstbaar. Hebben wij daar voldoende aandacht voor in onze kerk? Soms lijkt het erop dat we blijven staan bij de verlossing van onze zonden. Je bent gered. Daar hebben we het veel en vaak over. Dat is voor ons het hart van het evangelie. Als mijn zonden maar vergeven zijn.

 

Is je best doen ook niet verdacht? In de tijd van de grote Reformatie (1517: Luther, Calvijn) hebben we ons toch afgezet tegen de leer van de goede werken? Je kunt de hemel niet verdienen door je best te doen. Het is genade. In Zondag 24 zegt de Catechismus het ook: goede werken maken je niet anders voor God. Hierdoor kan er weerstand tegen goede werken ontstaan. We zijn zo huiverig om af te doen aan Gods genade dat we helemaal niks meer doen. Het hele idee om de hemel te verdienen hebben we zover van ons afgegooid dat we ons niet echt inzetten voor een heiliger leven.

 

Behalve deze -gereformeerde- weerstand kan het ook gemakzucht zijn waardoor je je niet inzet voor een heiliger leven. Het vraagt namelijk energie. Het goede doen gaat niet vanzelf. Die jongen in het voorbeeld zal er ook energie in moeten steken om het goede te doen en te stoppen met zijn criminele activiteiten. Hij zal zijn leven moeten omgooien. Dat vraagt veel energie.

 

Daarom vind ik vraag en antwoord 64 zo herkenbaar. Maakt deze leer -van geloof alleen, Zondag 23- je niet zorgeloos en goddeloos? Doe jij je best om heilig te leven? Of denk je: wat maakt het uit, ik geloof dus ik word gered. Dat zou nogal zorgeloos zijn. Of ben je misschien zelfs wat goddeloos geworden? Ben je na je redding God weer uit het oog verloren? Soms is dat het verschil tussen de zondag en de rest van de week. Zondag hoor ik over mijn redding, nou ik wil graag gered worden. Maar van maandag t/m zaterdag leef ik vervolgens zonder God: God-loos. Ik ga gewoon mijn eigen gang.

 

Zo moet het dus niet, zorgeloos of goddeloos. Hoe moet het dan wel? Hoe ga je je best doen voor een goed leven, een heilig leven, terwijl je tegelijk blijft leven van genade? Antwoord: het is juist genade waardoor je je leven leert heiligen. Wie Gods genade begrijpt gaat van daaruit zijn best doen om goed te leven.

 

Dit is wat Titus 2:11-14 zegt. Ik begin in vers 11: ‘Gods genade is openbaar geworden tot redding van alle mensen.’ Dat gaat over Jezus Christus, die geboren werd op aarde. Het kerstfeest, maar ook alles daarna: zijn lijden en sterven voor de zonden. Gods genade is dat er voor iedereen redding is door geloof in het offer van Jezus. Vervolgens zegt vers 12: ‘Die genade leert ons dat we goddeloze en wereldse begeerten moeten afwijzen en bezonnen, rechtvaardig en vroom in deze wereld moeten leven.’ Hoe leert Gods genade ons dat? Even tussendoor: bezonnen is dat we het goede doen ten aanzien van onszelf, rechtvaardig betekent hier dat we het goede doen ten aanzien van onze medemens en vroom is dat we het goede doen ten aanzien van God. Dat gaat over je levenshouding. Vers 11 en 12 zeggen: Gods genade brengt je tot zo’n manier van leven. In deze wereld. Niet later, maar nu. We wachten namelijk volgens vers 13 op de komst van Jezus. Maar hoe leert Gods genade ons die mooie levenshouding? Het antwoord is: doordat wij Gods genade begrijpen. Wie vol ijver wil worden om het goede te doen, zoals het slot van vers 14 zegt, die moet gaan nadenken over zijn bevrijding. Wat dat kostte en waarom God dat deed. Dit is het voorbeeld van die moeder en haar zoon. Wanneer wij beseffen waar God ons van heeft vrijgekocht en wat Hem dat kostte, dan wil je toch nooit meer dingen doen waardoor je opnieuw de gevangenis ingaat? Dat kun je toch niet maken? En als je bedenkt waarom God alles gaf wat Hij had -namelijk om met ons samen te zijn- dan kun je toch ook niet na je bevrijding zeggen: bedankt en tot ziens?

 

Het is de aard van Gods genade die je brengt tot een heilig leven. Gods genade rust op zijn liefde, Hij wil met ons samen zijn. En voor zijn genade gaf God het laatste wat Hij had, zijn eigen Zoon. Toch brengt dit mensen niet altijd tot een heilig leven. Dat is niet alleen een probleem van vandaag, je ziet het ook al bij het volk Israël. God had hen gered uit Egypte, bevrijd uit de gevangenis. Dat was Gods genade en trouw. In de Psalmen wordt dit keer op keer bezongen. Die bevrijding moest hen motiveren om voor God te leven. De wet die God zijn volk op de Horeb geeft staat ook in dat kader. God zegt: Ik heb jullie bevrijd uit de slavernij. Ik hou namelijk van jullie en wil met jullie samen zijn. Doe nu je best om goed te leven. Maar het gaat allemaal heel anders, Israël keert zich bijna aan één stuk door van God af.

 

In Ezechiël 16 werpt God zijn volk dit voor de voeten. Hij laat zijn profeet een voorbeeld gebruiken: God zag Israël liggen als een vondelingetje, hulpeloos en bezig dood te gaan. Maar Hij ontfermt zich over haar en ze groeit op. Als ze volwassen is geeft God zich helemaal aan haar, Hij trouwt met haar. Maar wat doet ze? Ze gedraagt zich als een hoer. En ze laat zich niet betalen door de mannen die haar bezoeken, maar ze betaalt zelf zodat de mannen op haar afkomen. De Here roept het uit: ‘Dacht je dan geen ogenblik aan de dagen dat je nog jong was en helemaal naakt en in je bloed lag te spartelen?’ Wanneer Israël dat bedacht had zou ze toch met eindeloze dankbaarheid de Here hebben liefgehad? Maar de genade van vroeger verbleekt bij de verlangens van nu.

 

Wat je ook in dit voorbeeld ziet is dat God een volk voor zichzelf wil. Een volk om mee om te gaan, om mee in relatie te leven. Dat wilde God met Israël, dat wil Hij met ons. Maar daarvoor is het nodig dat de mens bij God past. God is heilig en daarom moet zijn volk heilig zijn. De apostel Petrus zegt in zijn eerste brief (1:15-16): ‘Leid een leven dat in alle opzichten heilig is, zoals Hij die u geroepen heeft heilig is. Er staat immers geschreven: ‘Wees heilig, want Ik ben heilig” (zie ook Leviticus 11, 19 en 20). God wil de heiliging van ons leven. En om ons zover te krijgen dat wij dat ook willen wijst Hij ons op zijn liefde.

 

Dus wij zullen goed doen omdat God ons goed deed. Wij zullen trouw zijn omdat God ons trouw is. Wij zullen liefhebben omdat God ons heeft liefgehad. Wij zullen eerlijk zijn omdat God rechtvaardig is. Wij zullen vergeven omdat God ons vergaf. Wij zullen geduldig zijn omdat God geduldig is met ons. Wij zullen ons beheersen omdat God zich beheerste. Wij zullen vrede zoeken met alle mensen omdat God de vrede met ons zocht. Wij zullen heilig zijn omdat God heilig is. ‘Wie Mij niet dient,’ zegt God, ‘door zijn leven te heiligen, heeft niets begrepen van mijn genade.’ Met Israël mislukte dat. Daarom komt God met een laatste kans: zijn genade werd zichtbaar in Jezus Christus (Titus 2:11). Als er één uiting is van Gods genade die ons leert dat we nu ons uiterste best zullen doen om heilig te leven, dan is het dit wel. Genade leert je je leven te heiligen. Toch gaat ook dit niet vanzelf. Uit Paulus’ brief aan Titus blijkt dat er nog veel onheiligheid en ongehoorzaamheid is in de gemeente op Kreta. Maar opvallend genoeg worden alle aansporingen die hij doet gemotiveerd vanuit de genade.

 

Ook voor jou en mij is er die laatste kans. Gods genade is zichtbaar geworden in Christus Jezus. Daarin zien we: God houdt van ons. Hij wil met ons omgaan. Hij gaf daarvoor alles wat Hij had. Maar gek genoeg ben ik nog lang niet ‘vol ijver om het goede te doen’. Het lijkt er veel op dat ik Gods genade nog helemaal niet goed in beeld heb. Ik hou grote delen van mijn leven voor mezelf en bepaal zelf hoe ik die inricht. Ik ben vol ijver voor van alles en nog wat, maar God is algauw sluitpost. Met mijn medemens ga ik zomaar om zoals dat in de wereld gebruikelijk is, in plaats van dat ik de van God ontvangen genade laten doorwerken. Daar kan een bepaalde zorgeloosheid achter zitten: God vergeeft mij mijn zonden. Maar heb ik dan wel gelezen wat er staat in Hebreeën 12: ‘Leid een heilig leven, wie dat niet doet zal de Heer niet zien’ (14). Het is een misvatting als we denken dat het voldoende is dat onze zonden vergeven zijn. Wij moeten heilig zijn. Een geheiligd leven is noodzakelijk om gered te worden.

 

Titus 2:12-13 laat ons zien dat ons leven nu een leerschool is. Gods genade leert ons dat we bezonnen, rechtvaardig en vroom in deze wereld moeten leven, in afwachting van het geluk waarop wij hopen. Hebreeën 12:7 zegt het letterlijk: ‘Houd vol, het betreft hier immers een leerschool.’ Maar hoe leren wij dan ons leven te heiligen? Ook wanneer we daarnaar verlangen, zien we nog niet altijd hoe dat moet. De ijver blijft soms weg.

 

In dat geval zit er niets anders op dan terug te gaan naar de genade. Je kunt wel ijver in jezelf zoeken of proberen ijver in jezelf op te wekken of naar plaatsen gaan waar iedereen heel enthousiast is, maar uiteindelijk wordt alleen wie de genade begrepen heeft werkelijk vol ijver. Daarom is het zo belangrijk dat we elkaar daarin meenemen. Ik merk dat ik die weg telkens weer moet gaan. Dat ik de genade van God in Christus op me af laat komen, want dan raak ik vol ijver om mijn leven te heiligen. Maar dat vloeit ook zomaar weer uit mijn leven weg. Gelukkig wordt Gods genade in Christus op zoveel manier beschreven in de bijbel, lichten er telkens weer andere aspecten op zodat de genade steeds weer als nieuw mijn leven binnenkomt. Genade is niet een woord dat je begrijpt of niet, nee het is als een liefde die je steeds mooier en intenser leert kennen.

 

Praktisch betekent dit dat we de vergeving van zonden en de heiliging nooit van elkaar los mogen maken. Alleen geloof in Christus’ offer maakt het mogelijk iets te doen uit liefde voor God. Want geloof, zo leerde Zondag 23, geeft ons deel aan de voldoening, de gerechtigheid en heiligheid van Christus. Maar dan is mijn heiligheid dus zijn heiligheid. Ik ontvang het in geloof. Dat is troostvol, want mijn ijver schiet nogal eens tekort. Dan is er de ijver van Christus als vangnet. Alleen de verbinding met Jezus, met Gods genade in Hem, maakt de heiliging mogelijk. Denk maar aan Johannes 15, het beeld van de wijnstok en de ranken. Jezus zegt: ‘Ik ben de wijnstok en jullie zijn de ranken. Als iemand in Mij blijft en Ik in hem, zal hij veel vrucht dragen. Maar zonder Mij kun je niets doen.’ Wie vol ijver wil worden om het goede te doen zal de kracht van Gods genade in zich moeten laten werken. In verbondenheid met Jezus: zijn woorden indrinken, zijn liefde proeven, zijn offer van alle kanten bekijken. Genade leert je je leven te heiligen. Dat is de kracht van Gods genade. Daarom kan antwoord 64 ook zo onbekommerd zeggen: ‘Het kan niet anders, of ieder die door waar geloof in Christus ingeplant is, brengt vruchten van dankbaarheid voort.’ Waar die vruchten er niet zijn moet je kijken op welke stam je geënt bent, of de doorstroming van de sappen niet gehinderd wordt en of er geen achterstallig snoeiwerk is. Want aan de genade ligt het niet.

 

Omdat Paulus dat weet spoort hij Titus op Kreta ook niet aan tot allerlei oproepen tot levensheiliging. Titus moet vooral een krachtig getuigenis geven van de liefde en genade waarmee God ons redde. In hoofdstuk 3:8 schrijft Paulus aan Titus: ‘Deze boodschap (dat wij door Gods genade zijn gered) is betrouwbaar. Ik wil dat je hierover met overtuiging spreekt, opdat zij die op God vertrouwen zich erop toeleggen het goede te doen’ (zie ook 2:15). Als Titus over het evangelie van genade spreekt dan gaan de gelovigen proberen het goede te doen. Dat gebeurt gewoon. Dat is de werkingskracht van genade. Wie verlangt naar een heilig leven voor God moet zich niet inspannen voor dat heilige leven maar moet proberen genade beter te begrijpen. Tim Keller zegt ergens: ‘Blijvend veranderen kunnen we alleen als we het evangelie dieper in ons verstand en in ons hart laten zinken’ (De vrijgevige God, p. 92). Ergens anders las ik het zo: ‘Gods genade bevrijdt ons aan de ene kant van het gevoel dat we als christen altijd van alles moeten. Tegelijk brengt de genade ons daar waar geen mens, geen systeem of traditie ons kan brengen, ook al zou de zweep gebruikt worden. Alleen Gods liefde brengt ons daar waar we van onszelf nooit zouden willen zijn.’ Namelijk bij die dienende, liefhebbende gehoorzaamheid. Zo blijft genade genade en zo groeit je verlangen naar een leven voor God. Amen.