Genade ontdekken
20 februari 2022
Wie ontdekt als eerste wat genade is, en wie ontdekt het als laatste?
Lezen: Marcus 10:13-31
Tekst: Marcus 10:13-31
Wie wil er nou niet naar de hemel? Ik vermoed dat iedereen die hier zit en iedereen die meeluistert, graag naar de hemel wil. Het paradijs, een heerlijke plek. Daar leef je toch voor als christen? Dat is je toekomst, je uitzicht. Misschien is het nog ver weg voor je omdat je aan het begin van je leven staat, misschien is het al dichterbij omdat je op leeftijd bent. Maar of ik nou aan catechisanten of aan ouderen vraag: wil je naar de hemel, allemaal zeggen ze overtuigd ‘ja!’
Met dit verlangen komt ook een spanning mee: mag ik straks wel naar de hemel, na mijn dood of als Jezus weerkomt? Waren mijn zonden niet te erg? Ging mijn geloof wel diep genoeg? Heb ik genoeg gedaan voor mijn medemens? Want we snappen wel, hoe je nu leeft bepaalt of je straks naar de hemel mag. Dat maakt het spannend. En als je zelf die spanning al niet hebt, dan komt die wel op je af vanuit het stuk dat we gelezen hebben. In veel Bijbels staat boven dit stuk ‘Binnengaan in het koninkrijk van God’. En dan gaat het vervolgens over kinderen, over een rijke man en over de leerlingen van Jezus. Dat met die kinderen vinden we nog wel leuk. Maar dat met die rijke man, daar begint het ongemakkelijk te worden. Want om het maar even een beetje bot te zeggen, wij zijn allemaal rijk. Natuurlijk is de een rijker dan de ander en er zijn er onder ons ook die het echt heel krap hebben. Maar we wonen allemaal in een huis, we hebben bijna allemaal een auto, we hebben toegang tot medische voorzieningen en we hoeven ons eigenlijk nooit zorgen te maken over eten en drinken. Zeker op wereldschaal gezien zijn de meesten van ons gewoon rijk.
Maar dan kun je dit verhaal uit Marcus 10 toch niet zonder wat bange vragen beluisteren? ‘Wat is het moeilijk voor rijken om het koninkrijk van God binnen te gaan’, zegt Jezus. Ik geloof best dat jij je bezit kunt loslaten op het moment dat je sterft, je kunt toch niets meenemen. Maar het gekke is dat Jezus van je vraagt om het nu al los te laten. De leerlingen schrikken dan ook van deze uitspraak van Jezus (vs 24). In reactie hierop herhaalt Jezus zijn uitspraak, maar dan in algemene zin: ‘Wat is het moeilijk om het koninkrijk van God binnen te gaan.’ Dus blijkbaar ook voor mensen zonder veel bezit is het moeilijk om het koninkrijk van God binnen te gaan. Het is voor iedereen moeilijk om het koninkrijk van God binnen te gaan.
En dan komt die bekende uitspraak van Jezus over kameel en naald: ‘het is gemakkelijker voor een kameel om door het oog van een naald te gaan dan voor een rijke om het koninkrijk van God binnen te gaan.’ Dit wordt op verschillende manieren uitgelegd, want het lijkt zo bizar: natuurlijk kan een kameel niet door het oog van een naald. Hoeveel millimeter is dat, 2 of 3? En hoe groot is een kameel, 3 meter? Dat gaat dus niet passen. Er is wel gezegd dat het niet om een kameel gaat maar om een dik touw, in het Grieks lijken die woorden op elkaar: kamèlon en kamilon. Of er wordt gezegd: het gaat om een klein deurtje in de stadspoort waar een mens wel maar een kameel niet doorheen kan. Maar stel dat we het nou eens gewoon laten staan: een kameel kan niet gemakkelijk door het oog van een naald. Sterker nog, dat kan helemaal niet of er moet een of ander bizar wonder plaats vinden. En dat is nou net wat Jezus wil zeggen: binnengaan in het koninkrijk van God vraagt een wonder. Dit is voor mensen onmogelijk. Een kameel kan niet door het oog van een naald maar een muis ook niet. Dus of je nou rijk bent of arm, voor mensen is het onmogelijk om het koninkrijk van God binnen te gaan. Die conclusie trekken de leerlingen ook: maar dan is het onmogelijk! Ja, zegt Jezus, voor mensen is dit onmogelijk, maar niet voor God, want bij God is alles mogelijk.
Hoe ga je dan binnen in Gods koninkrijk? Vaak denken wij dat dit toch op de een of andere manier afhangt van onszelf, van je geloof of je goede daden. Maar als ik dan denk aan het moment van sterven en voor God komen te staan, denk ik: wat wou ik daar inbrengen? Op grond waarvan moet God mij toelaten? Wat heb ik gedaan om dat waard te zijn? Want tegenover alles wat ik aanvoer kan God toch andere dingen zetten? Zijn heiligheid kijkt dwars door mij heen. Ik denk altijd, er is maar één woord dat ik dan kan zeggen, één naam: Jezus. Ik lever me geheel uit aan Jezus. Vader, door Jezus wil ik hier binnengaan. Meer heb ik niet te bieden dan dat ik een beroep doe op de genade van Jezus Christus.
Dus je kunt alleen binnengaan door op dat moment alles te verwachten van Jezus. Dat is hoe het voor mensen onmogelijke mogelijk wordt. Je gaat daar niet binnen vanwege jezelf maar op grond van wat Christus gedaan heeft. Je zou kunnen zeggen, er is voor jou gereserveerd onder de naam Jezus, alleen wanneer je die naam noemt mag je doorlopen. Wat ons daarbij in de weg kan zitten is dat wij hier op aarde onszelf vaak voorop zetten. Dat we denken vanuit onszelf, vanuit wie we zijn en wat we waard zijn. We kijken naar onze prestaties en zijn daar trots op of in ieder geval tevreden mee. Ook als we het moeilijk hebben, als dingen niet lukken, denken we vaak als eerste: hoe ga ik dit oplossen? Wij kunnen natuurlijk ook nauwelijks anders dan denken vanuit onszelf. Wij kunnen alleen in ons eigen hoofd kijken, niet in dat van een ander. Vaak betekent dit ook dat we, op een haast natuurlijke manier, onze eigen belangen voorop zetten. We leven in een wereld die dat stimuleert: doe waar je zin in hebt, zorg dat je aan je trekken komt, je weet zelf wat het beste voor je is. Voor je het weet zet je jezelf centraal. Je zet jezelf op nummer 1: wat wil ik en hoe ga ik dat bereiken? Maar ook in je denken kun je jezelf op nummer 1 zetten: zoals ik de dingen zie zo zijn ze, ik heb gewoon gelijk.
Je ziet het bij de leerlingen van Jezus in hun omgang met de kinderen. De leerlingen hebben zich aangesloten bij Jezus en willen met Hem meewerken aan de komst van het koninkrijk. Hun eigen overtuigingen zijn daarbij zomaar leidend. In hun visie kun je kinderen er niet bij gebruiken wanneer je druk bent voor het koninkrijk van God. Maar Jezus corrigeert hen. Dat gaat behoorlijk diep, er staat: Jezus wond zich erover op. Dus er is hier echt wat aan de hand. Wat Jezus hier laat zien is dat mensen die zichzelf op nummer 1 zetten het laatst ontdekken wat genade is. Maar wie zichzelf op de laatste plaats zet ontdekt het eerst wat genade is.
Dit is de kern. Het is ook de conclusie waar het verhaal mee eindigt in vers 31: ‘Vele eersten zullen de laatsten zijn en vele laatsten de eersten.’ Als jij het belangrijk vindt om binnen te gaan in het koninkrijk moet je jezelf niet belangrijk vinden. Dat is een vreemde tegenstelling, maar Jezus laat het zien in het voorbeeld van de kinderen. Jezus zegt: ‘Laat de kinderen bij me komen, houd ze niet tegen, want het koninkrijk van God behoort toe aan wie is zoals zij.’ Wat is het verschil tussen kinderen en volwassenen? Je kunt allerlei verschillen aanwijzen maar het verschil waar het hier om gaat is dat een kind niets oplevert, maar alleen maar wat kost. Op die manier wordt er in onze samenleving gepraat over ouderen, hoe onterecht ook. Dan wordt er gezegd: ouderen kosten de samenleving alleen maar wat. Van kinderen kun je nog zeggen, je investeert in hun toekomst. Maar het feit blijft dat kinderen je wat kosten. Ze leveren niets op. Ze hebben geen economische waarde. Terwijl een volwassene geld oplevert. Hij of zij werkt, daar wordt belasting over geheven. Volwassenen zijn productief, ze brengen wat in. Een volwassene heeft een economische waarde. Het is misschien wat gek uitgedrukt maar dit is wel het punt dat Jezus maakt. Om het koninkrijk van God binnen te gaan zit eigenwaarde je in de weg. Het feit dat je door de samenleving als waardevol wordt gezien zet je op het verkeerde been. Want het koninkrijk van God kun je alleen binnengaan op grond van wat je gegeven wordt: genade. Dit is ook typisch zo’n verschil tussen kinderen en volwassenen, een kind is gewend te krijgen maar als volwassene weet je wat de dingen kosten. Ook als je iets krijgt weet je wat het kost. Niets is voor niks. In de kinderwereld is dat nog wel zo. Een kind kan ongegeneerd ontvangen. Een kind wordt verzorgd, een volwassene zorgt voor zichzelf.
Dus het koninkrijk van God is voor wie zich in dit leven heeft aangewend om ongegeneerd te ontvangen. Voor wie geleerd heeft om zich te laten verzorgen. Door jezelf op de laatste plaats te zetten -in plaats van met je eigen hachje bezig te zijn- ontdek je het eerst wat genade is. Wie zichzelf altijd op nummer 1 zet ontdekt juist niet wat genade is. Zie je nu ook wat genade is? Vaak zeggen wij: genade betekent gratis. Je mag de hemel gratis en voor niets binnengaan. Maar het voorbeeld van de kinderen laat zien dat genade betekent dat jij iets kost. Jij bent een kostenpost voor het koninkrijk van God. Wil je dat wel zijn?
Het gaat dus nog dieper dan je dacht. Je kunt de hemel niet verdienen door je goede daden of je grote geloof. Je gaat de hemel ook niet binnen door met gesloten beurs een beroep te doen op Jezus. Je kunt de hemel alleen binnengaan als een kind voor wie alles betaald wordt. Dat is genade. Ik merk geregeld dat mensen meer zouden willen leven vanuit genade. Ook ik verlang naar leven van genade. Maar hoe doe je dat? Je hoort hier in de kerk over genade, maar hoe wordt genade concreet in je leven? Ik denk dat de sleutel die opmerking van Jezus is over eersten en laatsten. Wie zichzelf op nummer 1 zet ontdekt niet gauw wat genade is, wie zichzelf op de laatste plaats zet ontdekt al heel vlug wat genade is.
Van nature vertrouwen wij op onze eigen inzet en op ons eigen inzicht. Zo ging het mis bij de zondeval en sindsdien zit dat heel diep in ons systeem. Die beginzonde werkt op allerlei manieren en op allerlei momenten in ons door: ik moet nu echt even voor mezelf kiezen, als ik niet voor mezelf zorg komt er niks van terecht, dat kun je nu wel zeggen maar ik denk toch... Ik vind, ik denk, ik moet, ik wil. Een ander kan niet eens voor je zorgen. Weet je hoe Jezus dit doorbreekt? Door voor jou te betalen. Voordat jij kunt betalen, betaalt Hij al. Op het moment dat jij wil betalen is er al betaald. Hoe vind je dat, is dat je eer te na? Steels werp je een blik op de rekening die Jezus in handen houdt, als je het bedrag ziet begint het je te duizelen: dit kun jij niet eens betalen. En bescheiden stap je achteruit.
Wie dat niet wil accepteren blijft met de rekening zitten. Wie niet die stap achteruit kan doen komt in Gods oordeel, dat is de ernst van Marcus 10. Wie hier op aarde alles om zichzelf laat draaien kan aan de hemelpoort niet opeens op Jezus wijzen. Dat zul je echt hier, in dit leven, moeten leren en oefenen. Het gaat niet om mij, maar om Hem. Hij gaat voor, ik kom daarna. Als je merkt dat dit moeilijk is, dat je toch telkens weer tegen die oude mens van je aanloopt, kijk dan naar kinderen, naar ouderen, naar mensen die volgens onze samenleving niets opleveren en alleen maar wat kosten. In hen houdt Jezus je een spiegel voor. Want Hij wil je zo graag leren wat leven van genade is.
Ga eens op zoek in je leven of je genade herkent: waar zit de genade in jouw leven? Denk aan situaties waarin je voor je laat zorgen. Situaties waarin een ander kosten voor je maakt. En dan niet omdat jij te beroerd bent om zelf wat te doen of te betalen, maar die ander wil het graag. En jij wordt er door in verlegenheid gebracht. Het zijn van die situaties waarin je denkt: eigenlijk moet ik dit op de een of andere manier zien te compenseren, moet ik iets terug doen. Wij staan liever niet bij een ander in het krijt. Maar als jou dat wel lukt dan zie je iets van genade, dan kun jij blijkbaar leven van genade. Jezus wil je daarbij helpen. Hij die weet wat het is om kind te zijn, Hij liet voor zich zorgen door Jozef en Maria.
Ik kan me voorstellen dat je nu met wat praktische vragen blijft zitten. Bijvoorbeeld over bezit. Is het verboden om rijk te zijn? Maak je dan minder kans op de hemel? Maak je meer kans als je alles weggeeft? Nee, niet eens. Wie vertrouwt op bezit (of je het nou hebt of niet) vertrouwt niet, of in ieder geval minder, op Jezus. Je kunt niet je hele leven hier op aarde denken ‘zolang ik dat geld maar heb kan me niks gebeuren’, en bij de hemelpoort zeggen: ik heb Jezus en dus kan mij niks gebeuren. In 1 Korintiërs 7:30 zegt de apostel Paulus: laat ieder die bezit verwerft zo leven alsof het niet zijn eigendom is.
Het evangelie van vanmorgen wordt ook praktisch in hoe je keuzes maakt. Ik vermoed dat wij vaak keuzes maken vanuit onszelf: is dit wat ik wil, wat levert het mij op, heb ik hier geen nadeel van? Eerst voor jezelf zorgen en dan voor de rest. Dan zet je jezelf op nummer 1. Maar stel nou eens dat je jezelf op de laatste plek zet. Dan worden de vragen heel anders: hoe kan ik helpen, waar kan ik dienen, wie heeft mij nodig? En je vraagt je af: wat wil God in deze situatie, welke weg wijst de Geest mij, wat zegt de Bijbel op dit punt? Dan kun je voor keuzes komen te staan die je echt wat kosten. Wordt het Jezus of je relatie? Wordt het Jezus of je carrière? Wordt het Jezus of jijzelf?
Om genade te ontdekken moet je jezelf op de laatste plaats zetten. Eerst Jezus en eerst de medemens. Oefen daarmee. En je zult al snel merken dat er voor je gezorgd wordt. Wie zijn handen tegen de borst houdt ontdekt geen genade, maar de hand die geeft wordt de hand die ontvangt. Leven van genade is heerlijk. Leven van genade is het einde, het is het begin van het eeuwige leven.
Tot slot, moet je nou je best doen om in de hemel te komen? Ja en nee. Het enige waar jij je best voor moet doen is jezelf op de laatste plaats zetten. Dan heeft Jezus alle ruimte om voor jou te betalen. Amen.