God opent de deur naar de heidenen

13 juni 2021

De Geest doorbreekt de grenzen die door mensen zijn gemaakt.

Lezen: Handelingen 10:1-8, 23b-29, 44-48

Tekst: Handelingen 10:28

Hebt u, heb jij als gelovige vooroordelen over mensen die niet geloven? Ik kan me daar best wat bij voorstellen. Dat je denkt: mensen die niet geloven hebben een losse seksuele moraal en hoppen van relatie naar relatie, ze leven voor zichzelf en doen waar ze zelf zin in hebben, ze verantwoorden zich tegenover niemand, ze zijn alleen bezig met geld verdienen en vakanties en op vakantie gaan ze helemaal los. In je hart veroordeel je ze. Als je onderling als christenen aan het praten bent spreek je er schande van. Abortus, levenseinde, koopzondag, je voelt een enorme afstand naar mensen die zich daarvoor inzetten.

 

Hoeveel contacten heb je eigenlijk met mensen die niet geloven? Dan bedoel ik geen collega’s van je werk of mensen met wie je sport, maar echt vrienden. Heb ik gelijk als ik denk dat wij vooral met elkaar omgaan? Daar word je ook voortdurend toe opgeroepen, samen gemeente zijn. Maar dat betekent nog niet dat je afstand moet houden van mensen die niet geloven. Misschien denk je nu, maar wij moeten toch juist zorgen dat we niet worden als de wereld? Klopt. En toch kun je je hier enorm vergissen.

 

Diezelfde vergissing zit in onze tekst. Je hoort het Petrus tegen Cornelius zeggen: ‘U weet dat het Joden verboden is met niet-Joden om te gaan en dat ze niet bij hen aan huis mogen komen’. Dit was een weid verbreide gedachte in het jodendom. Dat Jezus in gesprek gaat met de Samaritaanse vrouw vinden zowel de leerlingen als de vrouw zelf heel vreemd: ‘Joden gaan namelijk niet met Samaritanen om’ (Johannes 4:9 en 27). En de Joden die Jezus naar Pilatus brengen om Hem aan te klagen, gaan niet het pretorium binnen ‘om zich niet te verontreinigen’ (Johannes 18:28). Maar zo’n verbod bestond helemaal niet. Je komt het nergens in het Oude Testament tegen. Dit hebben de Joden zelf verzonnen. Je kunt wel bedenken waar het vandaan komt. Voordat de Israëlieten het land Kanaän ingingen had de Here over de volken die daar woonden gezegd: ‘Neem hun gebruiken niet over, kniel niet neer voor hun goden en vereer ze niet’ (Exodus 23:24). En als de Israëlieten jaren later op het punt staan Kanaän binnen te trekken zegt Jozua: ‘Vermeng u niet met die vreemde volken die nog bij u overgebleven zijn (...) door huwelijken met ze aan te gaan’ (Jozua 23:7 en 12-13). Maar nergens kom je een verbod van de Here tegen om niet-Joden compleet te mijden.

 

Nogmaals, de vergissing is begrijpelijk. Want de reinheidswetten die de Here had gegeven kenden wel het fenomeen van onrein worden door aanraking met een onrein persoon of een onrein voorwerp. Even over dat woord ‘onrein’, dat had te maken met wel of niet mogen meedoen aan de offerdienst. Wie onrein was -en dan ging het dus over Joden- die mocht niet in de tabernakel of tempel komen. Joden konden onrein worden door melaatsheid maar ook door het aanraken van een melaatse. Ze konden onrein worden door het aanraken van een lijk. Ze konden onrein worden door een beschimmeld huis binnen te gaan (Leviticus 14:33-47). Ze konden onrein worden door het eten van onreine dieren. Al deze wetten hadden natuurlijk een functie. Van varkensvlees word je in een wam klimaat sneller ziek dan van rundvlees, schimmels zijn slecht voor je, na het aanraken van een dood of ziek lichaam moet je je handen goed wassen. En dat je niet aan de eredienst mocht meedoen als je (tijdelijk) onrein was liet iets zien van de heiligheid van God.

 

Maar wat had de Here dan wel gezegd over het contact met niet-Joden? Wat niet mocht was duidelijk: geen verbond met ze sluiten, je niet met hen vermengen, hun goden niet gaan vereren of hun heidense gebruiken overnemen. Maar de Here had ook gezegd: ‘u moet vreemdelingen met liefde behandelen, want u bent zelf vreemdelingen geweest in Egypte.’ Als nog diepere reden staat vlak daarvoor: ‘de HEER, uw God, is de hoogste God en Heer (...) Hij handelt zonder aanzien des persoons (...) hij neemt vreemdelingen in bescherming en voorziet hen van voedsel en kleding’ (Deuteronomium 10:17-19). Nu zie je welke vergissing de Joden gemaakt hadden. Waar God zegt: heb de vreemdeling lief maar haat zijn goden en godsdienst, maken de Joden ervan: elke niet-Jood is onrein, verwerpelijk, raak ze niet aan. En ondertussen namen ze wel de heidense goden en gebruiken over. Hoe hypocriet is dat? De Here zegt: heb de vreemdeling lief maar haat zijn afgoden, de Joden maken ervan: haat de vreemdeling en ach, zijn afgoden zijn best leuk.

 

Maar dan is de ontdekking van Petrus in onze tekst natuurlijk goud. De eerste helft van zijn opmerking klopt dus niet: ‘U weet dat het Joden verboden is met niet-Joden om te gaan en dat ze niet bij hen aan huis mogen komen’. In de praktijk functioneerde het zo, en dat zal Cornelius ondervonden hebben: dan ben je als Romein gaan geloven in de God van de Joden en dan nog doen ze alsof je onrein bent, een heiden waarbij je uit de buurt moet blijven, bij wie je niet in huis mag komen of aan tafel mag zitten. Maar de tweede helft van Petrus’ opmerking is goud: ‘God heeft me duidelijk gemaakt dat ik geen enkel mens als verwerpelijk of onrein mag beschouwen’. God heeft Petrus ontdekt aan die gruwelijke vergissing, dat je afstand houdt van de ongelovige mens, in plaats van dat je afstand houdt van zijn of haar afgoden. God zegt hier: onrein word je niet door wie je bent maar door wat je doet. In vers 34-35 formuleert Petrus zijn ontdekking nog wat scherper, hij zegt daar: ‘Nu begrijp ik pas goed dat God geen onderscheid maakt tussen mensen, maar dat hij zich het lot aantrekt van iedereen, uit welk volk dan ook, die ontzag voor hem heeft en rechtvaardig handelt’. Wij mogen mensen niet onrein verklaren. Wij mogen niet zeggen: je kunt maar beter uit de buurt van hem of haar blijven want hij of zij gelooft niet. God zegt: heb mensen die niet geloven lief. Dat is het omgekeerde van vooroordelen hebben. Wie vooroordelen over een ander heeft, heeft de ander per definitie niet lief. Dat gaat niet samen. Maar ook de heiden Cornelius ontdekt iets. Namelijk dat het God zelf is die zijn hand naar hem uitsteekt: ‘Kom erbij Cornelius, Ik wil je God zijn’. Petrus zegt: ‘God heeft me duidelijk gemaakt dat ik niemand als verwerpelijk of onrein mag beschouwen’, dus de heiden, de niet-Jood mag weten dat God zelf naar hem uitreikt en niet alleen maar een ‘rekkelijke’ Jood.

 

Nu denk ik dat de vergissing van Petrus en vele Joden met hem ook ons kan overkomen. Ga voor jezelf na hoe jij kijkt naar mensen die niet geloven of anders geloven. Als ik eerlijk ben zijn er best groepen mensen waar ik afstand van hou, waarbij ik me niet zomaar op mijn gemak voel. Wij leven in een land dat steeds minder christelijk is. Dat wordt ook steeds meer zichtbaar. Sommige niet-gelovigen laten ook merken dat het geloof wat hen betreft achter de voordeur moet verdwijnen. Of nog een stapje verder, geloof moet eigenlijk uitgebannen worden als iets achterlijks en gevaarlijks waar geen mens zijn kind mee zou mogen opvoeden. Dat raakt je als gelovige pijnlijk. Misschien voel je je bedreigd. En voor je het weet denk en praat je over zulke mensen vanuit een enorme afstand. Net als die Jood die kon bidden: dank u Heer dat ik niet ben als de heiden. En ondertussen, dat vind ik het pijnlijke, leven we als christenen zomaar net als die mensen waar we zo’n afstand van houden. Wij zijn ook vooral bezig met geld verdienen en op vakantie gaan. Wij doen ook het liefst waar we zelf zin in hebben en leggen liever geen verantwoording af. Onze seksuele moraal is ook niet altijd zoals God daar in de Bijbel over spreekt. Zie je het? Afstand houden naar mensen die niet geloven, maar hun afgoden liggen ons wel. Om het nog iets scherper te zeggen: je kunt de gay-parade verwerpelijk vinden, maar er ondertussen zelf als hetero een twijfelachtige seksuele moraal op na houden.

 

Wat Petrus van God geleerd heeft moeten wij ook ter harte nemen: je mag geen enkel mens als verwerpelijk of onrein beschouwen. Dat is niet aan ons. Laat het oordeel bij God. En God zegt: Ik wil mensen redden. Daar moet alles op gericht zijn. Daarom is de grote vraag: wie beïnvloedt wie? Christenen hoeven zich niet terug te trekken uit de samenleving. Ook niet als die samenleving steeds minder christelijk wordt. Misschien moeten ze zich juist dan niet terugtrekken uit de samenleving. Laten we als christenen ons het lot van de samenleving aantrekken, net als God. In Handelingen 10 gaat de deur open naar de heidenen. De Geest doorbreekt de grenzen die door mensen zijn gemaakt. Misschien waren het ook wel grenzen die deels door God waren gemaakt. In de tijd van het Oude Testament schermde God zijn volk Israël af van de volken om hen heen. God wist hoe gemakkelijk ze bij Hem vandaan dwaalden. Maar de scherpte waarmee de latere Joden de grens trokken was niet van God. Mooi hoe Petrus dat zegt in vers 34: ‘Nu begrijp ik pas goed...’ Soms heb je jarenlang een verkeerde voorstelling van zaken op grond van een misverstaan van de Bijbel. Moet je nagaan hoe geduldig God daarmee omgaat. Dan denk ik aan dat visioen met dat laken en die dieren. Dan denk ik aan Gods geduld met Israël toen ze de afgoden van de volken om hen heen dienden. Gods geduld is bevrijdend, het geeft ruimte voor bekering. Maak daar gebruik van en stop met onrein gedrag. Niet wie je bent maakt je rein of onrein, maar wat je doet.

 

Toch moeten we nog een spaatje dieper. Eerder zei ik: wij mogen geen enkel mens als verwerpelijk of onrein beschouwen, om vervolgens afstand van hem of haar te houden alsof die ander besmettelijk is. Of jij kwetsbaar bent voor besmetting ligt aan je weerstand. Bouw dus weerstand op. Denk aan die beïnvloedingsrichting. Ga gerust met niet-gelovigen om, maar zorg er voor dat zij iets meekrijgen van de wereld van God in plaats van dat jij een tik meekrijgt van de wereld zonder God. Maar waar wij mensen niet als verwerpelijk of onrein mogen beschouwen, mag God dat wel. Hij oordeelt over alle onreinheid. En dan konden wij, christenen, wel eens net zo onrein en verwerpelijk zijn in Gods ogen als andere mensen. De enige die ons rein maakt is Jezus Christus. Christenen zijn uit zichzelf niet minder verwerpelijk dan niet-gelovigen. De enige die ervoor gezorgd heeft dat wij in Gods genade zijn aangenomen is Jezus Christus. Hij leefde in onze plaats een heilig leven, Hij stierf in onze plaats de gevloekte dood. Dat is onze troost: Gods oordeel over rein en onrein wordt bepaald door Jezus Christus.

 

Wat moet je nou doen vanuit deze preek? Allereerst: leer naar je medemens kijken als God. Hij trekt zich het lot aan van ieder mens. Maakt niet uit hoe hij of zij denkt, doet, in elkaar zit of zich gedraagt. Daarmee hangt een tweede opmerking samen: vind niemand verwerpelijk. Betrap jezelf op zulke gedachten als die zich voordoen en corrigeer ze. Dit betekent ook, derde opmerking, sta open voor iedereen. Hou geen grenzen in stand die door mensen zijn bedacht of die in de loop van de tijd zo zijn gegroeid, maar die niet bij God vandaan komen, die Gods plan met mensen zelfs in de weg kunnen zitten. En denk bij dit alles aan die beïnvloedingsrichting, wie beïnvloedt wie? Het plaatje dat ik voor me zie vanuit het evangelie van vanmorgen is dat wij sterk worden in het geloof, dat we contacten hebben met mensen die niet geloven, en dat we het evangelie voorleven en benoemen. Dit evangelie, dat God tegen ieder mens zegt: Ik wil je God zijn. Amen.