God vraagt je vertrouwen
9 maart 2014
Toeval bestaat niet, maar de zegen die je uit Gods hand toevalt is veel mooier.
Lezen: Psalm 115
Tekst: Zondag 9-10
Als ik Zondag 9 samenvat dan staat er dit: ik geloof dat God mijn Vader is omwille van Christus, daarom vertrouw ik op zijn zorg voor mij. In Zondag 9 belijd ik dat ik er niet aan twijfel -dat is een heel sterk woord- of God zal mij voorzien van alles wat ik nodig heb. Ergens in voorzien betekent: zorgen dat iemand iets krijgt. Dus ik zeg er niet aan te twijfelen dat God ervoor zal zorgen dat ik alles krijg wat ik nodig heb.
Is dit niet te sterk gezegd? Mag ik eens vragen: hebt u dit vertrouwen? Heb jij dit vertrouwen? God zal ervoor zorgen dat ik alles krijg wat ik nodig heb. Daar twijfel je nooit aan, zeg je met Zondag 9. Ik kan me indenken dat je dit bij tijden bar moeilijk vindt. Misschien wel op dit moment. Je wilt dit graag geloven maar wat is het moeilijk. Want je ziet zelf in je leven dingen die je voor je gevoel echt nodig hebt: werk, geld, meer energie, meer blijdschap. Je maakt je zorgen. Misschien lig je ‘s nachts wakker. Want je kreeg iets te horen wat de bodem onder je leven vandaan sloeg, iets waardoor je leven van de ene op de andere dag onomkeerbaar is veranderd. Hoe zeg je Zondag 9 dan na? Hoe zeg je Zondag 9 na als je net te horen hebt gekregen dat je ernstig ziek bent? Wordt je vertrouwen dan niet gigantisch op de proef gesteld? Bekruipt je dan niet de twijfel: komt dit nog wel goed? Dat moet je toch nog maar afwachten?
En helpt Zondag 10 dan? Je kunt gemakkelijk het gevoel hebben van niet. Want Zondag 10 zegt: wat er in jouw leven gebeurt komt bij God vandaan. Als je gezond bent komt dat bij God vandaan maar als je ziek bent ook. Je voorspoed komt bij God vandaan maar de tegenslagen in je leven ook. Als je werk hebt, ja, maar werkloosheid ook. Dit lijkt zo willekeurig. Doet God dit zo, hier wat gezondheid, daar wat ziekte? Maar als dat zo is, wat voor garantie heb je dan nog dat het goed komt in je leven? Wat is dit een moeilijke belijdenis. Zondag 10 zegt: toeval bestaat niet. Het is niet een of ander blind lot dat geluk of juist moeiten in je leven brengt maar God doet dat. Het komt bij Hem vandaan. Wij zeggen wel eens als er iets gebeurt dat heel mooi samenvalt: toeval bestaat niet. We bedoelen: hier zit God achter, wat heeft Hij dit schitterend geleid. Maar hoe is dat bij moeilijke dingen, verdrietige dingen, wanneer een ramp je leven treft? Toeval bestaat niet, dus valt het mij toe uit Gods hand. Dit is echt moeilijk. Je vertrouwen op God kan diepgaand op de proef worden gesteld.
Toch vraagt God je vertrouwen. Dat is het thema voor de preek:
God vraagt je vertrouwen
Hij wil dat je op Hem vertrouwt. Dat je gelooft dat Hij je Vader is en dat je daarom op zijn zorg voor jou vertrouwt. God zegt: vertrouw op Mij. Zullen wij die moeilijke belijdenis van Zondag 9 en 10 vanmiddag gaan oefenen?
Daarvoor heb ik Psalm 115 met u gelezen. In het centrale deel (vers 9-11) worden Gods kinderen opgeroepen om op God te vertrouwen. ‘Israël, vertrouw op de HEER (...) huis van Aäron, vertrouw op de HEER (...) wie de HEER vrezen, vertrouw op de HEER.’ En waarom moeten Gods kinderen op de Here vertrouwen? ‘Hun hulp is hij, hun schild’, zegt de Psalm.
Ook voor de Israëlieten is dit vertrouwen niet vanzelfsprekend. Anders was die oproep niet nodig. Maar je voelt ook iets van hun twijfel in vers 2: ‘Waarom zeggen de volken: ‘Waar is die God van hen?” Die vraag kun je vandaag ook krijgen als christen: Waarom heb jij het zo moeilijk, jij bent toch christen? Of met een toon van spot er in: Waar is je God nou? Jij vertrouwde toch zo op God, heeft Hij je nu laten vallen? Ik denk dat dit de achtergrond is in Psalm 115. Israël leefde te midden van volken die hun eigen goden dienden. En de Israëlieten dienden God. Ze geloofden dat Hij voor hen zou zorgen, dat Hij had toch ook beloofd? Maar als het dan misgaat met Israël en ze te maken krijgen met misoogst of ziekte of als ze onder de voet worden gelopen door hun vijanden, ja waar is God dan? En hun vijanden wrijven het er nog eens lekker in: Waar is die God van jullie nou?
Zoiets moet je niet persoonlijk opvatten. Vers 1 van de Psalm laat zien dat de Israëlieten dat ook niet doen. Niet zij worden bespot door dit soort vragen maar God wordt hier belachelijk gemaakt en als zwak en machteloos afgeschilderd. Vers 1 zegt: ‘Niet ons, HEER, niet ons, geef uw naam alle eer, om uw liefde, uw trouw.’ De eer van God staat hier op het spel, niet die van de Israëlieten. En zo moeten wij ook niet reageren als moeite of ziekte ons treft en ongelovigen tegen ons zeggen: Waar is die God van je nou? Mooie God heb jij, die laat je er mooi mee zitten! Dat raakt niet ons maar dat raakt God. Dat doet jou ook pijn natuurlijk, want het gaat over jouw God. Het moeilijkste is misschien nog wel dat je diep in je hart diezelfde vraag hebt: ja, waar is God nu eigenlijk? Je voelt dat je eigen twijfel vlak onder de oppervlakte zit en daar zomaar doorheen kan breken.
Wat is het antwoord van de Israëlieten op die spot? Je hoort het ze zeggen in vers 3. ‘Onze God is in de hemel, hij doet wat hem behaagt.’ Nou kan ik het begrijpen als je zegt: dit roept bij mij nog niet direct gevoelens van vertrouwen op. ‘God doet wat hem behaagt’, ‘God is in de hemel.’ Alsof God daar ver weg van mij in zijn ivoren toren de dingen regelt zonder rekening te houden met mij, met wat ik nodig heb, met wat ik ervan vindt. ‘God doet wat hem behaagt’, dat klinkt ook grillig. Misschien heeft God vandaag hier zin in en morgen in iets anders.
Wat kun je worstelen met je vertrouwen op God. Here, waarom doet u dit? Waarom laat u dit toe in mijn leven? Waarom moest het zo gaan, het heeft mijn leven getekend en ik draag het iedere dag met mij mee. Mensen kunnen je vertrouwen schenden. En wat breekt dat veel af, soms bijna alles. En dat slaat zomaar over naar God: Hoe kan ik Hem dan wel vertrouwen? Het lukt me gewoon niet. En zo’n zinnetje -Hij doet wat hem behaagt- lijkt je ook alle gelijk van de wereld te geven.
Toch denk ik dat je ook anders naar deze zin kunt luisteren. ‘God doet wat hem behaagt’, dus God doet wat Hem plezier doet, waar Hij vreugde in vindt. Maar hoe ken jij God? Wat is nou volgens jou iets waar God enorm veel vreugde in vindt? Is dat niet in het redden van mensen? ‘Alzo lief had God de wereld dat Hij zijn eigen Zoon gegeven heeft!’ Ik lees dat zinnetje zo: ‘God doet wat hem behaagt’, maar dat is redden! De mens en de wereld redden en herstellen naar hoe Hij het oorspronkelijk bedoeld had. Dat geeft een heel andere kleur aan die zin.
Wat is trouwens het alternatief? Psalm 115 gaat daar in de verzen 4-8 op in. Wie niet op Gods zorg in zijn of haar leven vertrouwt, die zoekt zijn vertrouwen in iets anders. Ik denk dat veel mensen vandaag de dag vooral vertrouwen op zichzelf. Op hun eigen voorzorgsmaatregelen, hun eigen inzet, hun eigen gezond verstand, hun eigen slimheid. Dat gaat zo: als ik nou maar genoeg beweeg, genoeg sport, niet teveel slechte dingen eet, dan blijf ik wel gezond. Daar vertrouw ik op. Of: als ik maar genoeg spaar dan kom ik nooit geld tekort. Je vertrouwen kan ook op het geld zelf gaan rusten, je denkt: met mijn geld kan ik de meeste problemen wel de baas. Wat kan me eigenlijk gebeuren zolang ik die zak geld achter de hand heb?
En gezond leven en geld achter de hand houden is ook niet verkeerd. Het getuigt van een terecht besef van eigen verantwoordelijkheid. De grens tussen Gods zorg voor je en je eigen verantwoordelijkheid is soms lastig te vinden. Wanneer ben je nog verantwoord financiële reserves aan het opbouwen en wanneer wordt dat geld iets waar je op vertrouwt? In Psalm 115 wordt het onderscheid tussen vertrouwen op God en op wat niet-god is haarscherp getekend. Mensen vertrouwen altijd ergens op, zoeken altijd ergens hun zekerheid. In Psalm 115 is het òf God òf afgoden. Nu zal dat eerder zijn: òf God òf mezelf en hoe ik voor mezelf zorg. Maar alles wat niet-god is kan niets voor je doen. Een tijd lang gaat het misschien nog wel; met geld kun je een hoop doen, kun je veel regelen, kun je grote problemen oplossen. En ook de medische wetenschap kan een hoop voor je doen, kan je soms genezen; wij geloven: niet zonder Gods zegen. Maar er is een grens aan wat artsen kunnen, er is een grens aan wat je met geld kunt. Beiden redden uiteindelijk niet je leven. Misschien voor een tijd, maar niet voor altijd. Psalm 115 veegt de vloer aan met afgoden. Ze zijn in het leven geroepen door mensen. Ze zijn gemaakt door mensen. Stel je een afgodsbeeld voor en kijk eens naar zijn mond, die praat niet. Kijk eens naar zijn ogen, die zien niks. Kijk eens naar zijn oren, daar komt geen enkel geluid door naar binnen. Het is helemaal niks! En zo is het toch ook met geld? Het hoort je niet klagen, het ziet je problemen niet, het zegt niets om je te bemoedigen. Vers 8 trekt een messcherpe conclusie: ‘Zoals zij -die afgoden- zijn, zo worden ook hun makers, en ieder die op hen vertrouwt.’ Zo dood als afgoden zijn zo dood gaat ieder die op hen vertrouwt. Ieder mens zoekt ergens zijn vertrouwen in, zijn vastigheid, ook wij met zijn allen zoals we hier zitten. Psalm 115 zegt dan: wie niet op God vertrouwt heeft niets in handen. Wie niet op God vertrouwt staat met lege handen. Er is geen alternatief. God is de enige die bij machte is te doen wat Hij belooft.
Op dit punt ontdekt de Psalm je aan iets wat je van nature gauw geneigd bent te doen. Wij zijn vaak geneigd de rol van God op ons te nemen. God wil voor ons zorgen, God wil ons leven leiden, maar wij zijn geneigd te denken dat we dat zelf moeten doen. Maar dan neem je eigenlijk Gods rol over. Let dan eens op vers 16: ‘De hemel is de hemel van de HEER, de aarde heeft hij aan de mensen gegeven.’ Dat klinkt wat raadselachtig, wat wordt hier bedoeld? Eigenlijk iets heel moois als je het door hebt. Wat de Psalm je in vers 16 duidelijk wil maken is dit: erken de rolverdeling tussen God en mens! Elk heeft zijn eigen rol. God woont in de hemel en Hij leidt jouw leven. Daar moet jij je niet mee bezig houden. Dat is Gods rol, die rol past jou niet. Nee, jij leeft op aarde, dat is het leven dat God jou heeft gegeven. En jouw rol, je ziet dat in vers 17-18, is God loven. Je leeft op aarde om God te loven. Voel je hoe bevrijdend dit is? Jij hoeft je niet druk te maken met hoe je leven verloopt, dat zijn hemelse zaken. Jij hebt je handen al vol aan het leven op aarde. Meer legt God ook niet in je handen. Verwacht jij nou maar van God wat bij Hem hoort, en doe jij nou maar wat God van jou verwacht.
Dit is ontdekkend en bevrijdend. ‘De hemel is de hemel van de HEER, de aarde heeft hij aan de mensen gegeven.’ Ik ga nog wat dieper in op die rolverdeling. Waarom kun je je toevertrouwen aan Gods leiding van jouw leven? Waarom is die leiding van jouw leven bij God in goede handen? Hoe weet je dat zo zeker? Kijk daarvoor naar Christus. Zondag 9 zegt: God is om (omwille van) zijn Zoon Christus mijn God en mijn Vader. Dus omdat zijn Zoon dat zo graag wil is God mijn Vader. Jezus wil dat, Jezus wil dat tot in het diepst van zijn bestaan. Daarvoor heeft Hij toch zijn leven gegeven? Nou dan. En zou de Vader zijn Zoon iets weigeren? Nooit. Omwille van Jezus is God mijn Vader. En ga dan niet met je beeld van je aardse vader naar God als Vader. Want al heb je een geweldige vader (gehad), aan Gods Vaderschap kan geen mens tippen. Je moet het omdraaien: aardse vaders zullen hun vaderschap invullen naar het voorbeeld van God. En elke vader moet eens verantwoording afleggen aan de Vader in de hemel. God is de Vader die al het goede wil doen en kan doen voor zijn kinderen.
Waarom gebeuren er dan toch nog moeilijke, verdrietige en vreselijke dingen in je leven? Ik ga in deze preek niet de herkomst van het kwaad bespreken. Ook niet de relatie tussen God en het kwaad. Laat God het toe? Maar wordt Hij er dan niet verantwoordelijk voor? Wat is de rol van de satan? En wat is ons aandeel in het kwaad dat in deze wereld huist? Maar waarom treft het dan het ene kind van God wel en het andere niet? Kom je daaruit? Zondag 10 zit sterk op de lijn: het komt bij God vandaan. Daar kun je het moeilijk mee hebben. Wat Zondag 10 daarmee wil bereiken staat in v/a 28. Drie dingen: geduld wanneer het ons tegen zit, dankbaarheid wanneer het ons mee zit, en vertrouwen dat niets ons van God en zijn liefde kan scheiden. Daar raken Zondag 9 en 10 de bodem. Niets kan ons van Gods liefde scheiden (Romeinen 8:38-39). Daar voel je zelf, hoop ik, bid ik voor je, de bodem waarop je staat. En een beeld voor wat er dan met je leven gebeurt zou dit kunnen zijn: zoals de wijnbouwer de druiventrossen snoeit voor meer vrucht, zo kan God dingen uit je leven weghalen voor meer vrucht. Meer vrucht van geloof, hoop en liefde voor Hem. Of in een ander beeld: tulpen worden gekopt voor een betere bol. De bloem wordt er af gesneden om een betere bol te krijgen. Zo kan God iets moois uit je leven weghalen. Tot je diepe en grote verdriet. Waarom, o God? Tim Keller zegt in het boek De vrijgevige God daar iets heel moois over (p. 96-97): ‘Maar als het echt zo is dat ik een zondaar ben die puur uit genade wordt gered -op oneindige kosten van God- dan is er niets wat God niet van me kan vragen.’ En even verder: ‘Wat het kost om Christus te volgen, daar zullen we geen punt van maken als we het vergelijken met wat het hem gekost heeft om ons te redden.’ En waarom God het van je vraagt? Laat het bij God. De hemel is de hemel van de HEER, en in Christus zie je dat Gods leiding van jouw leven gericht is op het mooiste wat er voor je is.
Mag je dan niet opstandig zijn? Boos op God? Ik denk dat maar weinig mensen daarvoor kiezen. Het kan je overvallen. Laat het nooit een boosheid zijn waarmee je je van God afkeert. Want dan hou je niets over. Stel je vragen maar aan God. Net als Job. Net als Asaf in Psalm 73. Asaf zegt: dat is toch wat, ik dien God en krijg allemaal ellende over me heen, en die spotters gaat het geweldig. Maar bedenk wat jouw rol is: ‘De hemel is de hemel van de HEER, de aarde heeft hij aan de mensen gegeven.’ Jouw rol is: God loven. Jouw rol is: op God vertrouwen. En ik hoop dat je dan ontdekt dat vertrouwen heerlijk is. Dat je ontdekt dat dat ook het deel is dat de mens past. Daar word je gelukkiger van dan je eigen leven in handen nemen. Daar is het te groot voor. Je mag je leven in Gods handen leggen. God heeft zoveel beloofd: om voor je te zorgen, om je te redden, om je leven zelfs door de dood heen te behouden. Kijk eens naar die laatste regel van Psalm 115: ‘wij zegenen de HEER van nu tot in eeuwigheid.’ Maar dan ben je de grens van de dood al gepasseerd. Psalm 121 heeft net zo’n soort slot. Het slot van Psalm 121 luidt: ‘De HEER (...) waakt over je leven, de HEER houdt de wacht over je gaan en je komen van nu tot in eeuwigheid.’ Vertrouwen is heerlijk want God neemt je dat uit handen wat je niet kunt dragen: je eigen leven. Hij die je leven maakte, wil het ook dragen.
Dit vertrouwen mag je oefenen. Begin bij kleine dingen, als God je daarvoor de tijd geeft, en groei toe naar het grote. Ik wil vertrouwen oefenen voor als het moeilijk wordt in mijn leven. Vertrouw ik erop dat God in mijn levensonderhoud voorziet? Vertrouw ik erop dat God mij gezondheid geeft? Vertrouw ik erop dat God mijn kinderen nabij is? Vertrouw ik op Gods redding? Dat gaat van klein naar groot. Begin maar te oefenen met kleine dingen en groei toe naar het grote. Ik denk aan die oefening die ze op school doen bij de kanjertraining. Dan moet je je achterover laten vallen in het vertrouwen dat een klasgenoot je opvangt. Dat is best spannend want je bent zo hulpeloos als wat. Je moet het echt uit handen geven. Denk in dat beeld eens over je vertrouwen op God. Durf je je zo aan God toe te vertrouwen als Hij dat van je vraagt? Maar als je dat al bij een mens durft dan toch zeker wel bij God?
Ik wil afsluiten met twee praktische aanwijzingen voor wie zich wil oefenen in vertrouwen. De eerste is: lees in de bijbel. En misschien wel vooral de Psalmen. In de Psalmen tref je mensen in hun nood. Je hoort ze klagen. Misschien verwoorden ze ook wel jouw klacht. Maar vaak krijgen ze geen antwoorden. Niet het antwoord van: het is hierom of daarom dat dit lijden jou treft. Ze moeten zonder antwoord verder. Maar God zegt wel: Ik ben de Schepper, dat is mijn antwoord. Ik ben de Schepper van hemel en aarde, je Schepper en je Vader. Heb je aan dat antwoord genoeg? God vraagt je vertrouwen. Je mag je erin oefenen.
De tweede praktische aanwijzing is deze: ga in gesprek met God. Bid. Hou je klachten, je vragen niet buiten je relatie met God. Wie bidt richt zich tot God. En al biddend raak je gericht op God. Op wie Hij is, wat Hij beloofd heeft, wat Hij voor je gedaan heeft en doet. Je hart raakt gericht op God. Dat kleurt de vragen die je wilt gaan stellen. Soms wordt er gezegd: bidden verandert niet God maar het verandert jou. Ik denk dat dit waar is. En dan mag je ook zegen verwachten en om zegen vragen. Dat zijn de verzen 12-15 van de Psalm: ‘De HEER gedenkt en zegent ons.’ En vers 15: ‘Moge de HEER u zegenen.’ Toeval bestaat niet, maar de zegen die je uit Gods hand toevalt is veel mooier! Amen.