Gods kinderen in vertrouwde handen

10 juni 2001

Onberispelijke ouderlingen zorgen voor hen die wonen in het huis van God.

Lezen: Lucas 12:41-48, Titus 1:5-2:1, 2:11-14 en 3:3-7

Tekst: Titus 1:7

Twee broeders zitten klaar om ouderling te worden. Het gaat dan om het ambt van opzichter of toezichthouder in het huis van God. Het huis van God, dat is de gemeente. Tijdens Gods afwezigheid, als Heer van het huis, geeft Hij mensen die namens Hem de zaken regelen. God geeft mensen aan zijn gemeente die namens Hem toezien op de andere bewoners van het huis. Dat dit nodig is blijkt onder andere uit de brief van Paulus aan Titus. In Titus 1:10 gaat het over mensen in de gemeente die van geen tucht willen weten. Daarom moeten er opzieners zijn. Titus moet er bij het aanstellen van deze opzieners op letten dat zij onberispelijk zijn. Het moeten mensen zijn die op geen enkele manier aanleiding geven voor praatjes. Ze moeten onbesproken van gedrag zijn. De tekst van vanmiddag zegt: opzieners moeten onberispelijk zijn als beheerders van het huis van God. Wonderlijk is dat trouwens, dat God zo door mensen zijn werk ten uitvoer wil brengen.

 

Jongens en meisjes, ik probeer altijd de hele preek in gemakkelijke woorden te zeggen. Ik weet niet of dat altijd lukt. Soms zijn er dingen die ik alleen maar in moeilijke woorden kan vertellen. Als je een keer van een preek niet zoveel snapt kun je thuis om uitleg vragen. Maar ik wil nu proberen voor jullie duidelijk te maken wat een ouderling is. Hopelijk begrijp je dan ook wat meer van de rest van deze preek. Vanmiddag krijgt de gemeente twee nieuwe ouderlingen. Een ouderling kun je vergelijken met iemand die op een huis past, bijvoorbeeld als je vader en moeder een tijdje weg moeten. Dan komt er iemand in huis die op jullie past, maar die ook allerlei dingen regelt zoals boodschappen halen, vuilnis aan de weg zetten, ‘s avonds de deuren op slot doen en het licht uit. Allerlei dingen die nodig zijn om het leven in huis mogelijk te maken. Zo iemand die in huis komt zorgt ervoor dat jullie als kinderen het goed hebben. Een ouderling doet dat werk, hij zorgt voor de mensen die wonen in het huis van God.

 

De gemeente is Gods huis

Als het goed is voel je je thuis in je eigen huis. Het moet er veilig zijn, gezellig en warm. En natuurlijk heeft de één een andere smaak als het gaat over de inrichting dan een ander, maar iedereen zal het beamen: in je eigen huis moet je je thuis kunnen voelen. Voor de gemeente geldt dat ook. Want de gemeente is het huis van God waar wij samen met Hem mogen wonen. In zo’n groot huis, waar je met veel mensen woont, moet meer rekening houden met anderen dan wanneer je ergens alleen woont. Maar juist het samen met anderen in één huis wonen kan ook heel verrijkend zijn. Je kunt elkaar helpen, verdriet en vreugde kun je met elkaar delen en je hoeft niet alleen te zijn.

 

In de manier waarop God te midden van mensen woont is in de loop van de tijd wel wat veranderd. In het paradijs leefden God en mens heel dicht bij elkaar. Na de zondeval was dit niet meer mogelijk. Er was afstand gekomen tussen God en de mens. In het Oude Testament zie je dat God wel onder zijn volk wil wonen, eerst in de tabernakel, later in de tempel in Jeruzalem, maar Hij bindt zich daar niet aan. De tabernakel, de tempel en vooral de ark van het verbond, zijn symbolen van Gods aanwezigheid. Maar als de ark door de Israëlieten in de tijd van Hofni en Pinehas wordt meegenomen in de strijd tegen de Filistijnen, laat God merken dat Hij niet in de ark opgesloten zit. De ark gaat mee de strijd in maar God blijft thuis. Israël lijdt de nederlaag. Tot de stomme verbazing van de Filistijnen trouwens, die op dezelfde manier als Israël dachten over de aanwezigheid van de godheid in de symbolen zelf.

 

In de persoon van Jezus Christus is God levend en zichtbaar onder de mensen komen wonen. Veel dichterbij dus. Maar ook dan blijkt dat niet voor iedereen Gods aanwezigheid duidelijk is. Sommigen herkennen God niet. Jezus lijkt zo gewoon. Je moet God in deze mens leren zien: Immanuël, God met ons.

 

Maar Jezus vertrekt weer naar de hemel als zijn werk op aarde af is. Dan stort Hij zijn heilige Geest uit. Met de uitstorting van de heilige Geest is God nog dichterbij gekomen. In de loop van de tijd is er dus aardig wat veranderd. God wil met zijn Geest in ons wonen, in ons hart. Zo is de gemeente Gods huis waar Hij wil verblijven, dicht bij hen van wie Hij houdt. In Efeziërs 2:19-22 zegt Paulus hierover tegen de gemeente: ‘Zo bent u dan geen vreemdelingen en bijwoners meer, maar medeburgers van de heiligen en huisgenoten van God, gebouwd op het fundament van de apostelen en profeten, terwijl Christus Jezus zelf de hoeksteen is. In Hem wast elk bouwwerk, goed ineensluitend, op tot een tempel, heilig in de Here, in wie ook u mede gebouwd wordt tot een woonstede Gods in de Geest.’ De gemeente is het woonhuis van God. De gemeente is dat in de Geest, dat betekent dat de gemeente Gods huis is door de werking van de heilige Geest.

 

Menselijk toezicht

Jezus is de Heer van de kerk, de gemeente is van Hem. Toen Hij naar de hemel ging beloofde Hij zijn Geest, die gekomen is met Pinksteren. In de tijd dat Jezus zelf afwezig is vertrouwt Hij zijn gemeente toe aan de zorg van mensen die namens Hem ervoor zorgen dat er goed valt te leven in het huis van God. Voor dat werk krijgen zij de gaven en de kracht van de heilige Geest.

 

Paulus gebruikt het beeld van de gemeente als Gods huis ook in zijn brief aan Titus. Hij moet op het eiland Kreta in elke stad oudsten (ouderlingen) aanstellen. Paulus had erbij gezegd hoe die oudsten moesten zijn: ‘...mannen die onberispelijk zijn, één vrouw hebben, gelovige kinderen, niet in opspraak...’ In vers 7 werkt Paulus dat nog verder uit (vers 6 hoort bij wat Titus al wist, wat Paulus hem had verteld toen hij hem de opdracht gaf oudsten aan te stellen). In vers 7 legt Paulus uit waarom oudsten zo moeten zijn. Hij zegt: oudsten moeten onberispelijk zijn omdat zij beheerders zijn van het huis van God. Je kunt niet iemand aanstellen die in opspraak is, iemand die aanleiding geeft voor praatjes. De zorg voor Gods huis moet in vertrouwde handen liggen.

 

Jezus heeft daar toen Hij nog op aarde was een mooi verhaal over verteld, we hebben dat gelezen in Lucas 12. Uit dat gedeelte blijkt opnieuw wat een huisbeheerder is. De heer des huizes gaat weg. Voor de tijd van zijn afwezigheid stelt hij iemand aan die namens hem het beheer voert, een soort waarnemend hoofd. In het huis van de Egyptenaar Potifar was Jozef zo’n figuur. Hier in Lucas blijkt ook deze huisbeheerder net als Jozef een slaaf te zijn. De grote vraag is, is hij trouw aan zijn heer? Geeft hij de andere bewoners op tijd wat ze nodig hebben? ‘Zalig de slaaf die zijn heer bij zijn terugkomst, zó bezig zal vinden’ (43-44) De hoofdtaak van de huisbeheerder is zorgen voor zijn medebewoners. Hij doet dat plaatsvervangend voor zijn heer, van wie hij niet weet wanneer hij terugkomt. Het gaat erom dat hij in afwezigheid van zijn heer trouw is en trouw blijft, ook als de afwezigheid van de heer voortduurt.

 

Ambtsdragers in onze gemeente in het jaar 2001 hebben zo’n zelfde taak. De broeders worden straks door de Heer zelf aangesteld tot huisbeheerders. Zij dragen samen met de andere ouderlingen de zorg voor hen die in dit huis wonen, de gemeente van Driebergen. Die zorg voor hun medebewoners is hun eerste en belangrijkste taak, zij hebben opzicht over hen. Als opzieners zorgen zij ervoor dat alles goed verloopt en dat gedaan wordt wat gedaan moet worden. En de ouderlingen houden toezicht: gaat er niets fout, krijgt iedereen wat hij of zij aan zorg nodig heeft? De ouderlingen dragen verantwoordelijkheid voor allen die in het huis wonen. Alles wat zij in hun ambt doen moet daarmee te maken hebben. Zo moeten zij er voor zorgen dat het hele huis verwachtingsvol klaar staat voor de terugkomst van de Heer, zodat God en mens voorgoed in vrede kunnen samenwonen.

 

Noodzakelijk

Op dit punt in de preek kunnen er vragen opkomen. Wat is nou precies het gezag van een ambtsdrager? Waarom zou ik naar een ouderling moeten luisteren? Wie bepaalt dat hij iets over mijn leven te zeggen heeft? Mogelijk komt er ook weerstand op: ik heb geen toezicht nodig, waar bemoeit die ouderling zich eigenlijk mee?

 

Paulus laat aan Titus zien waarom het nodig is om oudsten aan te stellen. In hoofdstuk 1:10 zegt hij: ‘Velen willen van geen tucht weten.’ Hij bedoelt daarmee dat veel mensen op Kreta geen tegenover willen accepteren. Iemand die komt vertellen dat je iets beter op een andere manier kunt doen, wordt de deur gewezen. Iemand die komt vertellen dat je iets niet goed doet, hoor je rustig aan, maar als hij weg is trek je even rustig je schouders op en gaat over tot de orde van de dag. Zo zitten de mensen op Kreta in elkaar. Paulus zegt: het zijn ijdele praters, lege beloften doen ze. Verwarrend en misleidend is hun optreden. En ze doen het erom, ze leggen zich daar op toe. Misschien zijn ze nog wel overtuigd van hun eigen gelijk: ze belijden dat zij God kennen (vers 16), maar met hun daden verloochenen zij Hem. Ze zijn ongehoorzaam, ze luisteren niet naar wat hen namens God wordt gezegd. En zo luisteren ze ook niet naar God zelf.

 

Als wij naar onszelf kijken blijkt ook dat huisbeheerders in Gods huis nodig zijn. Zoals de mensen op Kreta in elkaar zitten, zo zitten wij ook in elkaar. We denken dat we onszelf niet meer zijn als we ons door een ander laten corrigeren. We denken dat we onze vrijheid verliezen zodra we naar iemand anders luisteren. We denken zelf het beste te weten wat we nodig hebben, omdat we vinden dat we onszelf het beste kennen. We vergeten dat we dan enorme blinde vlekken rustig laten bestaan. Nee, het leven wordt juist mooi als je dingen van buitenaf toelaat. De blik van het leven verbreedt zich als je de oogkleppen van je eigen beperkte zicht aflegt. De huisbeheerders willen je helpen om van je eigen kamertje af te komen en met de andere bewoners in contact te komen. De huisbeheerders leren je door de ramen naar buiten kijken, ze leren je kijken naar de hemel van God die schittert boven het huis. Dat oudsten toezicht houden in het huis van God is nodig. Uit zichzelf zijn mensen geneigd het leven in huis onmogelijk te maken. Vaak beperken ze hun leefwereld tot zichzelf, tot de verhalen van mensen waarbij de ramen naar boven potdicht blijven.

 

Onberispelijk

Maar is het niet teveel gevraagd, onberispelijke ouderlingen? Bestaan die wel? Heeft niet iedereen zijn zwakke kanten? Hoe vaak hoor je niet van ambtsdragers die hun boekje te buiten gaan en onbetrouwbaar bleken.

 

Christus vertrouwt het beheer over Gods huis toe aan mensen. Zwakke en zondige mensen. Ambtsdragers zijn voor God niet beter dan anderen, ze zijn niet belangrijker voor God dan niet-ambtsdragers. Ze zijn slaaf onder de slaven. Wel vertrouwt Christus de ambtsdragers heel veel verantwoordelijkheid toe. Daarom is het belangrijk hoe deze mensen in elkaar zitten. Bij hun aanstelling moet er op gelet worden of ze voor huisbeheerder in aanmerking komen. Kernwoord daarbij is dat ze onberispelijk zijn. Paulus werkt dit voor Titus uit met allerlei termen; hoe een opziener juist niet moet zijn en hoe hij wel moet zijn. We hebben het gelezen: niet aanmatigend, niet driftig, niet aan de wijn verslaafd, niet opvliegend, niet op oneerlijke winst uit. Hij moet juist gastvrij zijn, met liefde voor wat goed is, bezadigd, rechtvaardig, vroom en ingetogen. Tot hiertoe klinkt het misschien wat burgerlijk en kleurloos, alsof hij elke confrontatie moet vermijden. Toch is dat niet het geval. Paulus zegt als laatste: een opziener moet zich houden aan het betrouwbare woord naar de leer, zodat hij ook in staat is te vermanen op grond van de gezonde leer en de tegensprekers te weerleggen. Een ouderling moet conflicten om niets mijden, maar vanuit de Bijbel kan hij wel degelijk tegenover je komen te staan. Niet om zichzelf, wel om Christus. Zijn huis moet namelijk op elk moment van de dag -en zelfs in de nacht- klaar staan voor zijn thuiskomst.

 

De taak van opzieners, van ouderlingen, is dienst. Dienst aan Christus, de Heer van de kerk. Het is een taak die gedaan moet worden in verantwoordelijkheid. De Heer zal eens terugkomen en dan zal Hij nagaan hoe de opzieners met hun werk bezig zijn geweest. De opzieners moeten hun taak doen in trouw, want ze weten niet wanneer de Heer terugkomt. Ze moeten er altijd op voorbereid zijn. Ook in 1 Timoteüs 3 heeft Paulus het over hoe ouderlingen en diakenen moeten zijn. Aansluitend schrijft hij: ‘Mocht ik nog uitblijven, dan weet u, hoe men zich behoort te gedragen in het huis van God, dat is de gemeente van de levende God, een pijler en fundament van de waarheid’ (1 Timoteüs 3:15). Ook voor de tijd van zijn eigen afwezigheid vraagt Paulus trouw. Net zo wil de Heer van de kerk dat zijn huis verwachtingsvol klaar staat voor zijn terugkomst. Dat is een grote verantwoordelijkheid. Ouderlingen moeten voorop lopen en de gemeente voorgaan. Ze moeten voorbeelden zijn. Om die taak goed te kunnen uitvoeren moeten de opzieners onberispelijk zijn.

 

Gods wonderlijke werkwijze

Dat Christus zijn gemeente toevertrouwt aan mensen is en blijft een wonder. Dat God zwakke en zondige mensen gebruikt voor zijn werk mag ons telkens weer verbazen. Dat God door mensen werkt betekent dat Hij dichtbij komt. Dat Hij mensen gebruikt in zijn dienst betekent dat Hij onze taal spreekt. Wij kunnen het niet verdragen wanneer God rechtstreeks tot ons spreekt. We zijn niet in het paradijs. God gebruikt trouwens niet alleen ambtsdragers om tot mensen te spreken, ook onderling mogen we elkaar de woorden van God doorgeven. Elkaar bemoedigen en terecht wijzen, elkaar de weg wijzen. Onderling pastoraat. In 1 Petrus 4:10 staat daarover: ‘Dient elkaar, een ieder naar de genadegave die hij ontvangen heeft, als goede rentmeesters over de velerlei genade Gods.’ Het Griekse woord dat hier met rentmeester is vertaald is hetzelfde woord dat in Titus 1:7 gebruikt wordt voor beheerder van het huis van God. Ieder gemeentelid heeft het beheer gekregen over bepaalde gaven, de Geest deelt rijkelijk uit. Laten we gestimuleerd door de Geest en aangevuurd door de ouderlingen en diakenen elkaar dienen. We wonen immers in hetzelfde huis.

 

Bij de aanstelling van opzieners op Kreta moet Titus er op letten of deze mannen voor huisbeheerder in aanmerking komen. Ook wij als gemeente moeten daarop letten. Een beheerder van het huis van God moet er voor zorgen dat het hele huis verwachtingsvol klaar staat voor de terugkomst van de Heer. Hij moet betrouwbaar zijn, niet in opspraak en hij moet goed voor iedereen zorgen. Daaruit blijkt Gods zorg voor ons. Als ouders een tijdje weg gaan laten toch ook niet zomaar iedereen op hun kinderen passen? Amen.