Gods Zoon werd mens om jou

30 november 2014

De troost van het evangelie is dat Gods Zoon mens werd om voor jou te sterven en om met dat bloed je hogepriester te zijn.

Lezen: Lucas 1:26-38

Tekst: Hebreeën 2:14-18

Dat ik op deze morgen, de eerste adventszondag, mag preken over Hebreeën 2:14-18 is geweldig. Ik heb dat niet zo gepland, het komt gewoon zo uit. U weet vast nog wel dat ik een serie houdt over Hebreeën. Eerder heb ik gepreekt vanuit Hebreeën 1, twee preken. De eerste ging over 7 dingen over Jezus die je echt moet weten (vers 2b-4). De tweede ging over de 7 manieren waarop God spreekt (vers 1-2a) waarvan de belangrijkste is dat God nu, in het heden, tot ons spreekt door Jezus. Daarna heb ik een preek gehouden over het eerste deel van hoofdstuk 2, waarin we ontdekten dat Gods Zoon mens werd om als mens te doen wat wij eigenlijk hadden moeten doen. Namelijk over de wereld regeren zoals Psalm 8 dat zegt: ‘U hebt hem bijna een god gemaakt, hem gekroond met glans en glorie, hem toevertrouwd het werk van uw handen en alles aan zijn voeten gelegd’ (Psalm 8: 6-7). De mens is voorbestemd om over de wereld te regeren.

 

Maar waarom is het nou zo mooi dat we ons vandaag over Hebreeën 2:14-18 mogen buigen? Omdat we daar opnieuw een antwoord krijgen op de vraag: waarom moest Gods Zoon mens worden? En dat is precies wat we vieren met Kerst. Gods Zoon wordt mens. Hij heet Immanuël, God met ons. God die dichtbij komt. God die woont onder de mensen. Maria, jij wordt moeder van Gods Zoon. Straks ligt er een kindje in de kribbe dat zelf God is. Dat grote, diepe wonder van het evangelie vieren we met Kerst. Natuurlijk weten de kinderen hier in de kerk heel goed dat Kerst meer is dan een kerstboom, dan kerstballen, dan lekker eten en het liefst een beetje sneeuw. Jezus is geboren, dat vieren we met Kerst.

 

Drie redenen waarom Gods Zoon mens werd

In Hebreeën 2:14-18 worden er twee dingen gezegd waarom dat nodig was, dat Gods Zoon mens werd. Er is dus al gezegd in hoofdstuk 2 dat Hij mens werd om te doen wat wij als mensen niet meer konden, namelijk met gezag heersen over de wereld. Jezus kon gewoon ‘stop!’ zeggen tegen een storm, Jezus kon tegen demonen zeggen: ‘ga uit’, Jezus kon ‘sta op’ zeggen tegen een dode. Hij heerst over de schepping en over alles wat geschapen is. Dat mogen wij straks ook weer doen. God vertrouwt zijn nieuwe wereld toe aan de mens. In Hebreeën 2:5 staat: ‘God heeft de komende wereld niet onder het gezag van engelen gesteld.’ Nee, Hij stelt die wereld onder het gezag van de mens. Zo was het ook begonnen direct na de schepping van de wereld.

 

Maar nu is er een probleem, mensen gaan dood. Mensen sterven. Hoe kunnen zij dan ooit regeren over de nieuwe wereld van God? Maar ook daarom werd God mens. Dus als eerste om als mens te doen wat wij hadden moeten doen. Maar de tweede reden is om met de dood af te rekenen (vers 14), zodat er straks mensen zijn om in de lijn van Psalm 8 over de wereld te heersen. En de derde reden is (vers 17): Gods Zoon werd mens om verzoening te bewerken voor mensen. Dus drie dingen in hoofdstuk 2, drie redenen waarom het Kerst moest worden:

 

1. Gods Zoon werd mens om te doen wat de mens niet meer kon, namelijk met gezag heersen over de wereld (vers 5)

 

2. Gods Zoon werd mens om zelf te kunnen sterven en zo af te rekenen met het sterven van mensen, zodat er straks ook mensen zijn om over de nieuwe wereld van God te heersen (vers 14)

 

3. Gods Zoon werd mens om hogepriester te kunnen worden (vers 17)

 

Op die laatste twee redenen ga ik nu in: vers 14 en 17. Je zou kunnen zeggen: reden 1 laat aan de hand van Psalm 8 zien dat God vasthoudt aan zijn oorspronkelijke plan, dat mensen heersen over de wereld. Reden 2 laat zien wat er door Jezus’ menswording aan mensen verandert: zij worden verlost van het sterven. Reden 3 laat zien wat er door Jezus’ menswording aan Hemzelf verandert: Hij wordt de hogepriester tussen God en mensen.

 

Kerst: Gods Zoon werd mens om met de dood af te rekenen (vers 14)

Wie is er eigenlijk bang voor de dood? Dat staat hier: Jezus bevrijdt van levenslange angst voor de dood (vers 15). Ik kan me voorstellen dat je bang bent om te sterven. Tegelijk zullen veel mensen zolang ze jong of in de kracht van hun leven zijn zich niet zo bezig houden met de dood. Als je al bang bent voor het sterven is dat vaak meer voor de manier waarop. Wij zijn bang voor een lang ziekbed, voor aftakeling, voor een langzame, moeilijke dood. Maar voor daarna zijn wij vaak niet zo bang. We zeggen: ik ga naar God. Dat is onze hoop, dat is ons geloof. Blijkbaar zijn wij al bevrijd van levenslange angst voor de dood.

 

Maar waarom zouden mensen bang zijn geweest voor de dood voordat Jezus daarvan bevrijdde? Of waarom moeten mensen die zonder Jezus leven bang zijn voor de dood? Daar zie je trouwens niet zoveel van. Ik kom weinig ongelovigen tegen die uitstralen dat ze bang zijn voor de dood. De dood is een geaccepteerd verschijnsel: iedereen gaat een keer dood. En daarna, zeggen veel mensen, is er niks. Dus ook niks om bang voor te zijn. Toch wordt ieder mens geboren om nooit meer te sterven. Na je dood hier op aarde is het hemel of hel. De angst voor de dood, waar het in Hebreeën 2:15 over gaat, is de angst voor wat er daarna komt. Ik denk dat veel mensen dat wegduwen, daar hun ogen voor sluiten. Ik denk dat veel mensen daar bewust niet over na willen denken en het vakkundig wegstoppen.

 

Ook als christenen leven we gemakkelijk bij de dag. Bij het leven hier op aarde. Onze blik is zo vaak beperkt tot ons leven hier en nu. Wat er daarna komt schuiven we voor ons uit. Blijft wat vaag. We verlangen er ook lang niet altijd naar. Terwijl we daar pas echt tot onze bestemming komen: heersen over de wereld. En zo Gods grootheid laten zien. Leven zoals het bedoeld is. Maar als we zo leven, en eigenlijk net als ongelovigen onze ogen sluiten voor het leven straks en dat achter de horizon van ons bestaan duwen, wordt het dan ook voor ons niet zomaar wat onduidelijk waar we God voor nodig hebben? Dat brengt je geloof gemakkelijk in een crisis: als niet duidelijk is waarvoor je gelooft, hoe hou je het dan vol?

 

Daarom is het goed om wat preciezer te kijken naar hoe Jezus afrekent met de dood. Of beter gezegd: hoe Jezus afrekent met de heerser over de dood, dat is de duivel. De dood is de wereld binnengekomen door de zondeval. Adam en Eva mochten niet eten van de boom van kennis van goed en kwaad. Als ze dat toch deden zouden ze zeker sterven, had God gezegd. Door de verleiding van de satan eten Adam en Eva toch van de verboden boom. Ze vertrouwen op satan in plaats van op God. Dan doet de dood op twee manieren zijn intrede. Mensen sterven, dat wil zeggen: hun hart houdt een keer op met kloppen. En mensen vallen na hun dood in handen van satan, op wie ze liever vertrouwden dan op God. De dood is dus een middel geworden in de handen van satan om mensen bij zich te krijgen. In zijn rijk van verdriet en pijn en eenzaamheid, dat rijk dat het omgekeerde is van leven.

 

Je snapt dat God met die duivel wil afrekenen. Want God heeft mensen lief. En God wil nog steeds dat mensen zullen heersen over zijn prachtige wereld. Daarom stuurt God zijn eigen Zoon naar de wereld. Denk daarbij eens aan een modelspoorbaan. Vroeger had ik zo’n baan met mijn broer, het zit nu allemaal in een doos op zolder. Maar die baan die we hadden bestond uit spoor, daar stonden stationnetjes bij en huisjes, we hadden bergen en bossen en tunnels, en treinen natuurlijk. Maar we hadden ook mensen. Mijn broer was meer van de elektriciteit, ik schilderde al die poppetjes. Plastic poppetjes. Die werden neergezet op de perrons, bij de huizen, in de tuinen, wandelend in het bos. En bij de menswording van Jezus denk ik dan: eigenlijk is dat hetzelfde als wanneer ik me tot plastic poppetje zou laten maken omdat er iets was misgegaan op die modelspoorbaan. Zo moet dat toch ongeveer geweest zijn voor de Zoon van God? Die zelf God is, schepper en drager van de wereld. Hij neemt het vlees en bloed van de mens aan, Hij laat zich geboren worden als mens, Hij onderwerpt zich aan het ritme van dag en nacht, Hij moet leven van het voedsel dat deze aarde voortbrengt. Jezus gaat echt op in deze wereld. Uit de bijbel krijg ik het idee dat de mens Jezus pas bij het opgroeien ontdekt dat Hij God is. Hij lag niet in de kribbe en dacht: Ik ben God. Zo wonderlijk is zijn menswording. Alsof ik me tot zo’n plastic poppetje laat maken om mijn treinbaan te redden en op een gegeven moment ontdek dat ik eigenlijk de maker van alles ben. En dan ook besef wat mijn taak is: de wereld redden door te sterven.

 

Want dat is de manier waarop Jezus met de duivel heeft afgerekend. De duivel heerste door middel van de dood over de mensen. De duivel is de beul, de dood de beulsknecht. Omdat de mens moest sterven -dat had God gezegd- is Jezus mens geworden. En Hij liet zich doden. Maar dan blijkt Jezus sterker dan de duivel. Want er gebeuren twee dingen: Jezus staat weer op uit de dood, en de macht van satan over mensen is verdwenen. Hoe dat kan zien we als we op vers 17 gaan inzoomen. Maar je hebt dus gelijk als je zegt: ik ben niet bang voor de dood en voor wat er daarna komt. Door Jezus ben ik niet bang voor de dood. Maar wat is Hij dan belangrijk. Wat heb ik Hem nodig in mijn leven.

 

Kerst: Gods Zoon werd mens om hogepriester te worden (vers 17)

Laat ik beginnen met de vraag waar de Hebreeën mee zaten, dus de mensen die deze brief als eerste gelezen hebben. Dat waren christenen afkomstig uit het joodse volk, joodse christenen, die in en rond Jeruzalem woonden, in ongeveer het jaar 68-69. Zij waren opgegroeid met de verzoening van hun zonden door de dagelijkse offers die de priesters brachten in de tempel. Natuurlijk had je joden die zich niet zo druk maakten over hun zonden voor God en die dus ook de offers niet zo belangrijk vonden. Maar de gemeente aan wie deze brief wordt geschreven bestaat uit joden die daar wel heel serieus mee omgingen. Joden die zich bewust waren van hun zonden en overtredingen, van hun tekort in hun liefde voor God en de medemens. Zij wisten maar al te goed dat hun zonden verzoend moesten worden. Bedekt, voor God. Met bloed, zo had God dat zelf voorgeschreven. De straf op de zonde was de dood. Er moest bloed vloeien. Maar God had bepaald dat een offerdier de plaats van de mens mocht innemen. Denk je eens in hoe dat ging: als mens legde je je hand op de kop van het dier, dat vervolgens geslacht werd (Leviticus 1:4; 16:21). Het mes ging vlak langs je heen. Het bloed spatte misschien wel tegen je aan. Maar omdat je er zo dichtbij stond wist je ook: nu is het weer goed tussen God en mij.

 

Nu zijn deze joden die in de Hebreeënbrief worden aangesproken volgelingen van Jezus geworden. Hun is geleerd dat Hij het echte lam van God is dat je zonden wegneemt. En ze waren blij met Jezus. Maar nu zijn ze een aantal jaren verder en de twijfel slaat toe. Hun grote vraag is: kan ik echt met God verzoend worden door Jezus?

 

Is dat ook wel eens jouw vraag? Dan bedoel ik niet dat wij ons afvragen of de zonden wel verzoend worden door Jezus, maar ik bedoel: ben jij op zoek naar verzoening? Is verzoening met God een issue in jouw leven? Ik merk in mijn leven dat dit telkens weer wegzakt. Dat kan op twee manieren gebeuren. Misschien herken je een van beiden wel in jouw leven. Of allebei.

 

De ene manier waarop de noodzaak van verzoening op de achtergrond kan raken is dit: je drukt de ernst van de zonde weg. Je sluit je ogen daarvoor. Omdat je het niet kunt handelen. Telkens nadenken over je zonden maakt je gek en daarom duw je het weg. Je wilt er bewust niet over nadenken. Dat doe je dus ook niet. Heel menselijk, maar ondertussen hou je jezelf voor de gek. Want die zonden zijn er wel degelijk. Iedere dag. Ook als jij er niet over nadenkt zijn ze er wel. En je schuld voor God is groot.

 

De andere manier is dit. Je zegt: klopt, ik doe zonde. Maar ik hoef daar niet over na te denken want mijn zonde is al vergeven. Soms wordt zelfs gezegd: het is een belediging van God als je zelf telkens weer over je zonden begint terwijl Hij ze heeft vergeven. Ik moet u zeggen: onder druk van deze gedachte (en waarschijnlijk ook vanuit de eerste reden) verdween het bidden om vergeving meer en meer uit mijn gebed. Maar ik merkte dat dit direct raakte aan het punt: waar heb ik God dan nog voor nodig? De bijbel roept ons nadrukkelijk op om te bidden om vergeving van onze zonden (Matteüs 6:12, 1 Johannes 1:9-2:2). Juist dat doet recht aan het offer dat Gods Zoon op aarde bracht. De verzoening van Hebreeën 2:17 staat in de tegenwoordige tijd. Gods Zoon werd mens om onze hogepriester te kunnen zijn ‘die verzoening bewerkt’ voor onze zonden. Dat doet Hij nu. In de hemel. Dat is het hemelse heiligdom, de ware tempel, het heilige der heiligen. Jezus is als de hogepriester op de grote verzoendag, Hij bewerkt in het heiligdom verzoening voor de zonden van het volk. Het volk staat buiten in de voorhof, de hogepriester is binnen met zijn offer en zijn voorbede. Dat is de situatie nu: wij staan in de voorhof en onze hogepriester is binnen met zijn offer en voorbede.

 

Ben jij op zoek naar verzoening? Jezus werd er mens voor. Kerst. Gods Zoon werd mens om hogepriester te worden. Een barmhartig en betrouwbaar hogepriester. Dat klinkt goed, in hoofdstuk 3-5 wordt dit verder uitgewerkt. Juist die verzoening is zoiets moois. Verzoening met God. Dat je beseft en ervaart dat je zonden bedekt worden. Leg je hand op Jezus en merk dat de dood vlak langs je heen gaat. Maar als je er zo dichtbij staat dan weet je toch ook zeker dat jij mag leven? Vers 14 en 17 samen laten zien dat Jezus de duivel machteloos maakt door verzoening te bewerken voor onze zonden. Dat is de manier waarop Jezus de duivel zijn macht over ons ontneemt. Jezus stond op uit de dood en bewerkt nu verzoening voor ons. Zodat jij niet meer hoeft te sterven vanwege je zonden.

 

Ik weet ook van mensen die vreselijk worstelen met hun zonden en schuld. Het is niet weg te duwen is. Het keert terug in je dromen als jij je ogen sluit. Een worsteling die eenzaam maakt op het moment dat de algemene sfeer is dat we niet over onze zonden hoeven na te denken. De Hebreeënbrief zegt: voor die worsteling werd Gods Zoon mens. ‘Juist omdat hij zelf op de proef werd gesteld en het lijden volbracht heeft, kan hij ieder die beproefd wordt bijstaan’ (vers 18). Denk dan niet alleen aan de beproeving van het verleid worden tot zonde, maar denk ook aan de beproeving die het is wanneer je je bewust bent van je zonden. Een minstens zo grote beproeving. Wat kun je daarmee worstelen. Gods Zoon werd mens om een hogepriester te worden die met onze zwakheden kan meevoelen (Hebreeën 4:15). En zo weet Hij wat Hij voor jou moet bidden als jij het niet meer weet. Er is een weg van werkelijke bevrijding van zonde en schuld. Ga die weg. Iedere dag. Verbeeld je dat priester- en tempelgebeuren. Neem dat voor ogen. Dat is niet iets van het Oude Testament, je ziet het in Hebreeën: het idee er achter is nog springlevend. Gods Zoon werd mens om zijn plaats in de priesterdienst, de dienst van de verzoening in te nemen. Hij deed dat op een manier zoals nog nooit vertoond was. Gods Zoon is de hogepriester die met zijn eigen bloed het heiligdom is binnengegaan (Hebreeën 9:12). Dat is de ware verzoening van onze zonden. De schrijver van de Hebreeënbrief spoort de joodse christenen uit de eerste eeuw aan daarop te vertrouwen. En laten jij en ik daar net zo goed op vertrouwen. Want de troost van het evangelie is niet dat je niet meer over je zonde en schuld hoeft na te denken. De troost van het evangelie is dat Gods Zoon mens werd om voor jou te sterven en om met dat bloed je hogepriester te zijn. Amen.