Heilig leven

20 september 2015

Door geloof in Gods toekomstige genade verliezen zonden hun betekenis en wordt het mogelijk om nu uit te delen: tijd, geld, bezit, liefde, genade. Geloof in Gods toekomstige genade heiligt het leven.

Lezen: 1 Petrus 1:3-25

Tekst: Zondag 32

‘Kunnen zij dan behouden worden die in hun goddeloos en ondankbaar leven voortgaan en zich niet tot God bekeren?’ - Antwoord: ‘Beslist niet’ (v/a 87 van de Catechismus). Is dit niet heel heftig? Wie zo leven worden niet behouden. Zij komen niet in de hemel. Als Jezus terugkomt wordt hun geen toegang verleend tot het koninkrijk van God. Zij moeten buiten blijven in de buitenste duisternis, dat is de hel.

 

Wat gebeurt er met je als je dit leest? Ik kan me voorstellen dat je denkt: dat wil ik niet, ik wil wel naar de hemel. En je denkt: laat ik dan toch maar mijn best gaan doen om goed te leven, om zo te leven zoals God het graag wil. Laat ik toch maar goede dingen gaan doen.

 

Even terzijde, ik vermijd bewust de term ‘goede werken’ omdat dit een wat technische term is. Goede werken doen, dan komt direct de discussie met de roomse kerk op en je vergeet wat goede werken eigenlijk zijn. Daarom zeg ik liever ‘goede dingen doen’ -waarom moet ik nog goede dingen doen nu ik door Gods genade verlost ben? Want bij ‘goede dingen’ heeft iedereen een beeld. Je doet goede dingen voor God en voor mensen. Je hebt lief, je bent trouw, je bent geduldig, je stelt je dienstbaar en behulpzaam op. Je bent vriendelijk en zoekt de vrede. Denk aan de vruchten van de Geest (Galaten 5:22-23). In de Catechismus gaat het vanaf Zondag 34 over de Tien Geboden, die geboden beschrijven de goede dingen. Kort samengevat: God liefhebben met heel je hart, ziel en verstand, en je naaste liefhebben als jezelf. Als je dat concreet maakt dan doe je de goede dingen.

 

Een zuiver motief om je radicaal in te zetten voor het goede

Maar als jij hier je best voor gaat doen omdat je niet naar de hel wilt, of omgekeerd geformuleerd omdat je toch wel graag naar de hemel wilt, doe je die goede dingen dan nog uit dankbaarheid? Of ben je dan toch op het spoor geraakt van de hemel verdienen? En zit je dan niet binnen de kortste keren in een wettisch model: ik doe het omdat het moet? Bereikt v/a 87 niet het omgekeerde van wat v/a 86 wil? V/a 86 zegt: ‘Waarom moeten wij nog goede dingen doen?’ - Antwoord: ‘uit dankbaarheid’. Maar als je daarna die heftige v/a 87 leest kan ik me voorstellen dat je denkt: word ik door God toch eigenlijk niet gedwongen om die goede dingen te doen, want als ik ze niet doe loopt het slecht met me af. Lijkt dit niet een beetje op de Vaste Vrijwillige Bijdrage, hoe vrijwillig is dat nou helemaal? Zit diezelfde spanning niet in Zondag 32: doe het vrijwillig en uit dankbaarheid, maar als je het niet doet ben je de klos.

 

Hoe hou je nu je eigen motieven zuiver? Je wilt niet het goede doen om daarmee de hemel te verdienen want je weet dat dit niet kan, het is genade. Ook wil je wegblijven bij elke gedachte aan dankbaarheid als een soort tegenprestatie. Maar als je je niet inzet gebeurt het goede niet in je leven. Wat is nu een zuiver motief om je radicaal in te zetten voor het doen van het goede, voor het houden van Gods wet?

 

In de brief van Petrus lazen we dat de apostel christenen oproept tot zo’n leven. ‘Leid een leven dat in alle opzichten heilig is’ (vers 15). Dat is een opdracht. Petrus maakt ook duidelijk wat een heilig leven is, een leven dat past bij de heilige God: ‘Wees heilig, want Ik ben heilig’ (16). Zoals God is, zo moet jij als christen ook zijn. Je moet je zo gedragen dat je leven past bij de heilige God. Zoals God liefdevol is zo zul jij ook liefdevol zijn. Zoals God trouw is zo zul jij trouw zijn. Zoals God geduldig is en goed doet zo zul jij geduldig zijn en goed doen. Volgens mij worstelen wij niet alleen met ons motief om het goede te doen, maar ook het doen van het goede zelf is vaak een worsteling. Wij merken vaak genoeg dat wij helemaal niet het goede doen, dat we tekort schieten in het houden van Gods wet. En dat roept weer dat andere probleem op: hoe vind ik nou een goed motief om naar Gods geboden te leven zonder dat ik daarmee de hemel probeer te verdienen?

 

    Dankbaarheid

V/a 86 reikt de dankbaarheid als hoofdmotief aan. Doe goede dingen uit dankbaarheid. Houd Gods wet uit dankbaarheid. Je hebt lief omdat God jou heeft liefgehad. Je bent trouw omdat God trouw is aan jou. Je doet het goede omdat je dankbaar bent dat God jou zijn goedheid heeft bewezen. Het voorbeeld dat ik daarbij op catechisatie gebruik is dat van iemand die op borgtocht vrijgelaten is uit de gevangenis. Stel een jonge vent is op het verkeerde pad geraakt en hij komt in de gevangenis voor een misdaad. Zijn oude moeder die leeft van een klein pensioentje schraapt al haar geld bij elkaar, ze verkoopt haar autootje, leent nog wat van de bank en betaalt de borgsom voor haar zoon. Wat doet die jongen als hij weer op vrije voeten is? Als hij beseft wat zijn moeder heeft gedaan dan zal hij er toch alles aan doen om zijn leven te beteren? Want stel je voor dat hij weer gepakt wordt en in de gevangenis beland, dat kan hij toch niet maken?! Zo kun je ook kijken naar de verlossing door Jezus’ bloed (dat is die borgsom), als je op je laat inwerken wat dat Jezus gekost heeft dan ga je er toch alles aan doen om je leven te beteren? Dan wil je toch niet meer zondigen?

 

Ik denk dat dit een waardevolle benadering is. Dankbaar als je bent voor de verlossing door Christus’ bloed ga je het goede doen. Het is de benadering van bijvoorbeeld Titus 3:8. Eerst beschrijft Paulus dat wij mensen op de verkeerde weg zaten, dat we slaaf waren van begeerten en lusten, dat ons leven in het teken stond van boosaardigheid en afgunst (vers 3). Maar dat op een gegeven moment de goedheid en mensenliefde van God openbaar zijn geworden en dat God ons heeft gered (4-5). Niet vanwege onze rechtvaardige daden maar uit barmhartigheid (6). Conclusie: zo zijn wij door zijn genade als rechtvaardigen aangenomen en krijgen we deel aan het eeuwige leven waarop we hopen (7). En dan zegt Paulus in vers 8: ‘Deze boodschap is betrouwbaar. Ik wil dat je hierover met overtuiging spreekt, opdat zij die op God vertrouwen zich erop toeleggen het goede te doen.’ In het woordje opdat zit dit: als je hoort dat jij door genade als rechtvaardige bent aangenomen dan ga je het goede doen. Dat is dat borgtochtverhaal. Dat is de diepte van de dankbaarheid. Titus moet het evangelie van genade verkondigen, iedere zondag weer, en het effect zal zijn dat zijn hoorders zich erop gaan toeleggen het goede te doen.

 

    Toekomstige genade

Nu komt de apostel Petrus in het gedeelte dat we gelezen hebben met nog een andere insteek. Petrus zegt (vers 13): vestig je hoop op de genade die je zult ontvangen wanneer Jezus terugkomt. Genade is niet alleen dat God zijn Zoon naar de aarde stuurde om voor jou te sterven aan het kruis. Genade is niet alleen dat God je ‘zonder enige verdienste van jouw kant’ verlost van je zonden. Genade is niet alleen iets van het verleden, gelukkig niet. Er is enorm veel genade in het heden, nu, op dit moment. We leven van genade. Genade is de actuele en handelende kracht van God waardoor het goede in ons en voor ons gestalte krijgt. En volgens Petrus is er nog enorm veel genade die we gaan ontvangen als Jezus terug komt. Het dankbaarheidsmotief kijkt terug, kijkt naar wat God in het verleden voor ons heeft gedaan. Hij gaf zijn Zoon. Hij gaf ons zijn liefde. Hij geeft mij zijn liefde nu, door het werk van Jezus toen. Maar Petrus komt hier dus met nog een andere insteek, Petrus zegt: vestig je hoop op de genade die je zult ontvangen wanneer Jezus terugkomt. Genade in het verleden vraagt om dankbaarheid, toekomstige genade vraagt om geloof. Maar Petrus weet: geloof in Gods toekomstige genade heiligt het leven nu. ‘Leid een leven dat in alle opzichten heilig is’, hoe doe ik dat? Hoe gaat mij dat lukken en hoe vind ik daar een zuiver motief voor? Antwoord: geloof in Gods toekomstige genade.

 

Wat is die toekomstige genade? Dat is het eeuwige leven met God in zijn koninkrijk. Maar hoe heiligt dat je leven nu? Hoe zorgt geloof in die toekomstige genade ervoor dat je nu de goede dingen gaat doen? Ik geef een voorbeeld. Als jij gelooft dat God je een nieuw lichaam geeft bij Jezus’ wederkomst, hoef jij je lichaam nu niet te verafgoden. Je moet goed voor je lichaam zorgen, maar je zou best een nier kunnen weggeven omdat je toch een nieuw lichaam terugkrijgt. En een nier weggeven is een enorme daad van naastenliefde, dan doe je echt iets goeds. Nog een voorbeeld: als jij gelooft dat God je bij Jezus’ komst recht zal doen hoef jij hier op aarde niet het onderste uit de kan te halen, je wordt verdraagzaam. Als jij gelooft dat God je bij Jezus’ komst het mooiste leven geeft dat er is hoef jij nu niet bang te zijn je leven te verliezen, hoef jij nu niet je comfortabele leven met hand en tand te verdedigen tegen iemand die daar ook een stukje van vraagt. Je gaat delen. Zie je hoe geloof in wat God je nog gaat geven je hier en nu liefdevol maakt?

 

Omgekeerd geldt dat niet vertrouwen op Gods toekomstige genade leidt tot zonde. Denk maar eens mee. Hebzucht, je wilt rijk worden in het leven nu. Overspel, je wilt bevrediging van je behoeften nu. Jaloersheid, blijkbaar vertrouw je er niet op dat God je straks meer geeft dan je je ooit kunt voorstellen. Gemeen doen tegen anderen, misschien ben je van binnen bang dat je niet geaccepteerd wordt. Vertrouw je dan niet op Gods open armen, vertrouw je er niet op dat God je straks de meest diepe ervaring geeft van gelukkig mens zijn? Geloof in Gods toekomstige genade haalt de angel uit de zonde. Het maakt zonde zinloos. Je wint er niks mee dat groter is dan Gods beloften. Zonden voegen niets meer aan je leven toe als je weet dat alles wat je met zonden nu kunt bereiken compleet verbleekt bij wat God je straks zal geven. Aan rijkdom, aan voldoening en bevrediging, aan relaties, aan liefde. Als je daarin gelooft kun je nu tevreden zijn met minder, kun je nu delen, kun je nu liefde geven. Hebreeën 10:34 verwoordt dit zo: ‘U hebt meegeleefd met de gevangenen onder u, en toen u van uw bezittingen beroofd werd, hebt u dat in vreugde aanvaard, in de wetenschap dat u iets beters bezit, een blijvend bezit voor uzelf.’ En in zijn brief aan de Kolossenzen zegt Paulus: ‘Wij hebben gehoord dat u (...) alle heiligen liefhebt, omdat u hoopt op wat in de hemel voor u gereedligt’ (Kolossenzen 1:4-5). En ook in het leven van Jezus werkte het zo, Hebreeën 12:2 zegt: ‘denkend aan de vreugde die voor hem in het verschiet lag, liet hij zich niet afschrikken door de schande van het kruis.’ Zie je hoe geloof in toekomstige genade ertoe leidt dat je nu het goede gaat doen? Geloof in Gods toekomstige genade heiligt het leven nu. Zorgt ervoor dat je leven nu een leven wordt dat past bij de heilige God. Zorgt ervoor dat je gaat liefhebben, dat je trouw bent, geduldig, verdraagzaam, behulpzaam en vriendelijk.

 

Vertrouw op wat God je wil geven

Zie je nu wat er van jou wordt gevraagd? Van jou wordt gevraagd om te vertrouwen op Gods beloften. Dat wisten we natuurlijk wel, dat is immers geloof. Maar zie je nu ook wat het effect daarvan is? Door geloof in Gods toekomstige genade verliezen zonden hun betekenis en wordt het mogelijk om nu uit te delen: tijd, geld, bezit, liefde, genade. De hele verdiengedachte verdwijnt uit beeld. Je zet je niet in voor een beloning maar je vertrouwt op wat God je wil geven. Echte, diepe liefde is de vrucht van geloof in toekomstige genade. Ik hoop dat je merkt dat dit werkt, dat je dit al wel eens ervaren hebt, dat geloof in Gods toekomstige genade je leven verandert, vernieuwt, heiligt. Niet als trucje of als automatisme maar als werk van de heilige Geest.

 

En als het me nou niet lukt? Om te geven, te delen, lief te hebben en trouw te zijn. Om niet terug te schelden of terug te slaan. Om mijn tijd te geven, om de minste te zijn, om tijd aan God te geven, om te leven voor God en om al mijn naasten werkelijk lief te hebben - als het me nou niet lukt? Het blijft een worsteling, in ieder geval geldt dat voor mij maar ik denk ook voor u en jou. Belangrijk is het om onderscheid te maken tussen vallen in zonde en leven in zonde. Wie in zonde valt heeft daar diep verdriet van en bekeert zich, wie in zonde leeft bekeert zich niet. In v/a 87 gaat het over dat leven in zonde, over onbekeerlijkheid. De schrijvers van de Catechismus gebruikten het woord onboetvaardigheid, dat is dat je geen berouw hebt over je zonden, het niet zo erg vindt en ook niet actief terug gaat naar de Here. Wie dat wel doet, wie wel verdriet heeft over de zonden die er nog zijn in zijn of haar leven, die mag blijven hopen op Gods genade in de toekomst. Een genade die je al werkelijkheid zag worden in het verleden. Genade waar je op aan kunt dus, want God blijft dezelfde, God blijft trouw, zijn genade verandert niet. De apostel Petrus wijst daar ook op in zijn brief. Hij spoort aan tot een heilig leven (vers 14-17), daarvoor moet je je hoop vestigen op de genade die je zult ontvangen als Jezus terugkomt (13) en je mag voor de betrouwbaarheid van Gods genade terugkijken naar wat Hij al gedaan heeft (18-21): je bent met het kostbare bloed van Jezus vrijgekocht. Dan zijn we weer terug bij de dankbaarheid waarmee we begonnen, de dankbaarheid van de Catechismus. Maar het is nu wel dieper geworden. En het woord ‘moeten’ uit v/a 86 heeft ook een andere kleur gekregen: ‘waarom moeten wij nog goede dingen doen nu we uit genade verlost zijn?’ Dat moeten betekent hier niet dat de goede dingen die wij doen een voorwaarde zijn om verlost te worden. Het betekent wel dat in een verlost leven het niet anders kan dan dat die goede dingen er zijn. Als we Christus kennen kan het niet anders of we gaan goede dingen doen (v/a 86), en als we dat niet willen dan kan het niet anders of we begeven ons buiten onze verlossing (v/a 87). Onze rechtvaardiging en heiliging horen bij elkaar zoals stralen bij de zon horen. Ze hangen onlosmakelijk samen. En als je vraagt hoe ze dan samenhangen, iemand zei eens: het draait om de rechtvaardiging maar het gaat om de heiliging.

 

Laat je vullen met Gods beloften

Wat je nu concreet kunt doen, waar ik je toe aanspoor, is dat je je laat vullen met Gods beloften. Onderzoek de toekomstige genade van God. De apostel Petrus zegt in hoofdstuk 2:2: ‘verlang als pasgeboren zuigelingen naar de zuivere melk van het woord, opdat u daardoor groeit en uw redding bereikt.’ Je hoort datzelfde woordje opdat dat in Titus 3:8 klonk. Gods beloften bestuderen, uit geloof in die beloften leven, zorgt ervoor dat je gaat doen wat God graag in je ziet, zorgt voor het nieuwe leven naar het beeld van Christus. Doe geen goede dingen om verlost te worden, want je werd juist verlost opdat je goede dingen zou gaan doen. Doe goede dingen, heb God en je naasten lief, omdat je gelooft dat God al zijn beloften meer dan waar gaat maken in jouw leven. Amen.