Here, laat mij toch uw trouw zien

10 oktober 1999

Een psalm over de intieme, vertrouwelijke omgang tussen God en mens.

Lezen: Psalm 89

Tekst: Psalm 89:47-53

Is het niet raar dat Psalm 89 in de Bijbel staat? Misschien denk je nu: wacht even, je hebt het wel over de Bijbel. Klopt, maar toch vind ik het nog steeds raar dat deze psalm in de Bijbel staat. Ik denk dat deze vraag ons ook kan helpen om Psalm 89 beter te begrijpen. Wat is er zo raar aan deze psalm? Nou, moet je eens nagaan hoe God er in naar voren komt, dat is niet zo best. Eerst heeft Etan, de dichter, Gods goedheid en trouw bezongen, dat zijn de verzen 2-38: ‘Van de gunstbewijzen van de Here wil ik altijd zingen, van geslacht tot geslacht zal ik Uw trouw met mijn mond verkondigen.’ Later gaat het nog wat preciezer over Gods trouw aan David en zijn nakomelingen: ‘Eenmaal heb Ik bij mijn heiligheid gezworen: hoe zou Ik tegenover David liegen?’ Maar dan in vers 39-46 zet de dichter daar opeens de heel andere werkelijkheid tegenover: ‘Toch hebt U verstoten en versmaad (...) het verbond met Uw knecht hebt U teniet gedaan.’ Wat is hier gebeurd? Is God niet trouw geweest aan zijn eigen beloften? Heeft God nu toch tegenover David gelogen? Dit raakt onze omgang met God, is Hij wel betrouwbaar?

 

Een rare psalm, toch? Een psalm waarin de dichter aan God moet vragen om trouw te zijn. Dat zijn de verzen 47-53 waarmee de psalm eindigt. De dichter vraagt God: ‘Waar zijn nu Uw gunstbewijzen van vroeger?’ En hij smeekt God om met zijn boosheid te stoppen. Je kunt wel zeggen dat God niet zo goed voor de dag komt in deze psalm. Hij staat er gekleurd op. Want God verbergt Zich, Hij laat zijn boosheid gaan, Hij lijkt ontrouw aan zijn eigen woorden. Waarom heeft God deze psalm in de Bijbel laten opnemen? Als je een boek schrijft om mensen voor je te winnen dan neemt je daar toch geen negatieve verhalen in op?

 

Soms kan de vraag naar Gods betrouwbaarheid op je afkomen. Bijvoorbeeld als je leven uitzichtloos is. Of als er een omslag in je leven is waar je niets van begrijpt. Of misschien ben je nog jong en denk je: zag ik maar meer van Gods trouw, dan zou ik wel in Hem kunnen geloven. Gods betrouwbaarheid raakt de kern van onze omgang met God. Laten we daarom dat smeekgebed van onze tekst overnemen:

 

Here, laat mij toch Uw trouw zien!

Want

1. ik leef maar kort,

2. Uw eer staat op het spel.

 

Ik leef maar kort

Stel je eens voor dat er allerlei moeiten in je leven zijn. Je krijgt tegenslag op tegenslag te verwerken. Treft het jou niet, dan wel iemand van wie je houdt. En juist als je denkt dat het een tijdje goed gaat, wanneer je weer vertrouwen krijgt in het leven, juist dan gaat het weer mis. Een ernstig ongeluk, een sterfgeval. Je wereld stort in. Je vraagt je af, mag ik dan nooit eens gewoon gelukkig zijn? En, komt dit van God? Je wordt bang. Waarom geeft God mij dit, ben ik dan zo slecht? Toeval bestaat toch niet? Is God soms boos op mij en is wat mij overkomt Gods straf op zonden die ik gedaan heb? Zulke vragen kunnen je bestormen, zelfs zo dat je er ’s nachts wakker van ligt. Je wilt wel schreeuwen: God waar bent U nou? Maar de hemel zit dicht en er komt geen antwoord.

 

De dichter van Psalm 89 kan er over mee praten. God had zoveel goeds beloofd; vers 20: ‘Aan een held heb Ik hulp toebedeeld.’ En iets verderop: ‘mijn hand zal hem tot steun zijn,’ en ‘geen vijand zal hem overvallen,’ en ‘mijn trouw en goedertierenheid zullen met hem zijn.’ Dat zijn nog eens beloften! Mensen beloven elkaar ook wel eens wat. Bijvoorbeeld op het schoolplein, je jongere broertje word gepest en dan zeg jij als grote broer: ik help je wel als ze weer op je afkomen.

 

Zo belooft God David te helpen als vijanden op hem afkomen. Maar Gods beloften zijn niet alleen maar voor even. Je kunt de belofte om je broertje te helpen al snel weer vergeten zijn. Of je kunt je belofte niet waarmaken omdat je er niet bent of omdat je er zelf ook niet tegenop kunt. Gods beloften zijn anders, die zijn voor eeuwig. Vers 29 zegt: ‘Voor altijd zal Ik tegenover David mijn goedertierenheid bewaren.’ God gaat nog verder, Hij belooft niet alleen David te helpen, maar ook voor Davids kinderen en kleinkinderen gelden deze beloften. En ook Davids koningschap zal God telkens geven aan een van zijn nakomelingen, inclusief die beloften van hulp en steun. Zelfs als die kinderen van David niet naar God luisteren, zelfs als ze zich niet aan Gods geboden houden, dan nog zal Hij zijn liefde en betrokkenheid niet wegdoen. Als Davids nakomelingen zich niet langer aan Gods Woord houden, zal God zelf zich nog wel aan zijn woord houden. Dan zal God hen straffen en hen allerlei moeilijke dingen te dragen geven zoals een nederlaag in de oorlog, ziekte of schande. Maar, zegt God: ‘mijn goedheid zal ik hem niet onthouden, mijn trouw zal ik niet verloochenen, mijn verbond zal Ik niet ontwijden’ (vers 34-35).

 

Maar dan het contrast: ‘Toch hebt U verstoten en versmaad (...) het verbond met Uw knecht hebt U teniet gedaan.’ Nadat de dichter al die beloften van Gods trouwe liefde uitgebreid bezongen heeft, komt hij in vers 39 opeens met de harde werkelijkheid. Hoe kan dit? De dichter ziet dat het er op dit moment heel anders voor staat dan hij op grond van de belofte verwacht had. Hij ziet dat de stad van de koning in puin ligt, iedereen die er langs komt plundert naar hartenlust. En de koning zelf? Zijn kroon ligt op de grond, van zijn koningschap is niets meer over. Hij staat voor gek waar iedereen bij is.

 

Hoe kan dit, is dit Gods straf voor bepaalde zonden? Maar als die kinderen van David zouden afdwalen, zou God toch zijn goedheid niet van hen wegnemen? Hij zou hen wel straffen, maar zijn verbond is toch voor eeuwig? We komen er niet uit in deze psalm, de psalm heeft een open einde. Hoelang nog Here, brandt Uw boosheid als een vuur? Hoelang nog moet ik dit ondergaan terwijl ik niet weet waarom mij dit overkomt?

 

Zo is het toch vaak, je weet niet waarom jou iets overkomt. Misschien zeg je wel met Job: ik ben onschuldig. Niet dat ik geen zonde doe, maar ik vraag om vergeving. Ik probeer te leven zoals God dat van mij vraagt. Als er moeiten in je leven zijn mag je je best afvragen wat God daarmee wil zeggen. Maar wijs nooit naar elkaar: moet je zien wat hem allemaal overkomt, die zal wel een zondig leven leiden. Dat mag je nooit van een ander zeggen. De vrienden van Job deden dit wel maar God zegt later dat zij verkeerd hebben gesproken. Of moeiten een straf van God zijn kun je alleen voor jezelf uitmaken. God geeft ons wel een eigen verantwoordelijkheid: hoe ga je om met je lichaam, vermijd je gevaarlijke situaties, let je op je gezondheid? Op die verantwoordelijkheden mag je elkaar aanspreken.

 

De dichter van Psalm 89 vraagt zich verbijsterd af hoe het kan dat de koning nu toch het mikpunt is van Gods boosheid. In zijn verbijstering gaat hij met zijn vragen naar God: hoelang nog zult U zich aan één stuk door verbergen, hoelang nog zal Uw boosheid woeden? Hij breekt niet met God, hoewel het er op lijkt dat God zich niet aan zijn woord houdt. Hij zegt God niet vaarwel, zoals de vrouw van Job haar man aanraadt. Met zijn vragen over Gods betrouwbaarheid gaat de dichter naar God, dat is nog eens vertrouwen! Hij vlucht naar de God met wie hij het nu juist zo moeilijk heeft. Hij zegt: Here, denkt U er wel aan dat ik maar kort leef, dat ik sterfelijk ben? Hij bedoelt dat God wel snel moet zijn als Hij zijn liefde en betrokkenheid nog wil laten blijken. Als God te lang wacht met het laten zien van zijn hulp en steun is de dichter al dood. Zou er een generatie voorbij gaan die Gods goedheid niet heeft gezien? In ons korte mensenleven kunnen we veel vragen hebben, veel twijfels rond moeiten en lijden. Je vraagt je af, wat bedoelt God ermee? Maar als we ermee naar God gaan mogen wij zeggen: Haast U Here, haast U met het laten zien van Uw goedheid. Help mij nu want straks ben ik dood, hoe zou ik U dan nog loven?

 

Vragen stellen mag bij God, ook kritische vragen. Here, waarom bent U boos? Waarom brandt Uw woede als een vuur in mijn leven? Hoelang moet dit nog duren? Je mag dat vrijmoedig doen en best ver gaan. Als je maar aan het juiste adres bent met je klachten. Bij God moet je zijn voor hulp en steun in je leven. Bij God moet je zijn om te vragen of Hij zijn belofte om je het goede te geven in je leven, wil waarmaken. Bijvoorbeeld die beloften die Hij gedaan heeft bij je doop: de Vader neemt je als zijn kind aan en geeft je al het goede, de Zoon reinigt en bevrijdt je van je zonden, de Heilige Geest zal een levende, enthousiaste gelovige van je maken. Zijn dit onvoorstelbare beloften? Niet als je God vraagt ze waar te maken. Doe dan net als de dichter van Psalm 89, hij looft God eerst en bezingt Gods grote majesteit over de aarde. Hij prijst zich gelukkig dat hij in het licht van die God mag leven. Dan kan ook onder deze psalm (als laatste van de groep psalmen 73-89) staan: ‘Geloofd zij de Here voor eeuwig.’ En het ‘Amen, amen’ geeft aan dat dit niet maar een loze kreet is. Ook als je niet weet hoe je het met God te stellen hebt is het goed om Hem toch te loven. Dat spreekt dan des te sterker.

 

Uw eer staat op het spel

De dichter van Psalm 89 heeft vragen bij Gods boosheid: waarom verbreekt God zijn beloften van hulp en steun aan de koning? Hoelang moet dat nog duren? Want een mensenleven is maar kort. God moet wel snel zijn anders kan Hij zijn goedheid niet meer aan de dichter laten zien. En dan stelt hij de vraag nog scherper: die goedheid van vroeger, Here, die had U toch in Uw trouw aan David gezworen? U hebt Zich toch met een eed aan David verbonden? Dus als U nu niet helpt, als U nu niet een keer brengt in het lot van de koning, dan wordt Uw trouw toch twijfelachtig? Hoe kan ik nog op God vertrouwen als Hij zelf onbetrouwbaar blijkt te zijn? Je kunt toch ook niet vertrouwen op de uitspraak van een rechter die zich niet aan zijn eigen uitspraken houdt?

 

De dichter vult het verder in: ‘Gedenk, Here, de smaad die uw knechten is aangedaan. Uw vijanden, Here, smaden de voetsporen van uw gezalfde.’ Daarmee bedoelt hij dat de vijanden van de koning alles wat hij doet bespotten. Alles wat de gezalfde van God onderneemt maken zij tot een lachertje. De dichter loopt er maar mee rond. De smaad draagt hij in zijn boezem (onder zijn kleren) met zich mee. Hij ergert zich ontzettend, want als de dienaren van God worden beschimpt, wordt God zelf beschimpt. Als de gezalfde van God wordt veracht dan raakt dat Gods eigen eer.

 

De dichter smeekt: ‘Here, laat mij toch Uw trouw zien! Laat mij toch opnieuw delen in uw vroegere gunstbewijzen.’ Ergens weet de dichter ook wel: als God iets belooft dan staat het vast. De dichter rekent op Gods trouw. Maar nog steeds krijgt de dichter geen antwoord en nog steeds lijkt de hemel gesloten. Nog steeds ziet hij Gods trouw niet. En nog steeds blijft onze vraag naar Gods betrouwbaarheid hangen in dat open einde van deze psalm.

 

Maar juist in dat gat tussen Gods beloften en de harde werkelijkheid, tussen Gods beloften en het uitblijven van blijken van Gods trouw, staat Christus. Bij die gapende wond staat onze Heelmeester. Heel die geschiedenis van mislukte koningen en een afdwalend volk riep om koning Christus. In Hem heeft God ons bewezen dat Hij trouw is. Christus is het ‘amen, amen’ onder deze psalm. In het Nieuwe Testament wordt Christus op verschillende plaatsen aangewezen als degene die de vervulling is van de woorden van de profeten. Hij is de nakomeling uit het geslacht van David die voor altijd op zijn troon zal zitten. Hij is de gezalfde van God die gesmaad zou worden. Ook Psalm 89 wijst daar al op. En we zien het dagelijks om ons heen, de gezalfde van God wordt weggehoond uit deze wereld. Dat is spelen met Gods eer.

 

Christus is de waarborg van Gods trouw. Want hij onderging Gods brandende woede, Hij werd gesmaad in onze plaats. God gaf zijn Zoon over om verloren mensen te redden. Daarin zien we zijn liefde en trouw. In 2 Korintiërs 1:20 staat: ‘Want hoevele beloften Gods er ook zijn, in Hem is het: Ja; daarom is ook door Hem het: Amen, tot eer van God door ons.’ Christus bewerkt ons amen. Net zoals een kameleon de kleur aanneemt van het voorwerp waar hij op zit, zo nemen wij het amen van Christus over als we met Hem verbonden zijn.

 

Vertrouwen moet je leren door een reeks goede ervaringen te hebben. Denk maar eens aan hoe dat gaat als je vriendschap met iemand sluit. Eerst is het onwennig, maar als je meer met elkaar omgaat went het snel. En dan ga je elkaar vertrouwen. Je zegt hele persoonlijke dingen tegen elkaar, dingen die niemand anders mag weten. Als je soms ruzie met elkaar hebt, als je soms twijfelt aan de trouw van die ander, zoek je hem of haar weer op en praat je het uit. Misschien komt niet alles in een keer goed en moet je het vertrouwen terugwinnen. Vertrouwen op God moet je ook leren. Door met Hem om te gaan, door met Hem te praten in gebed. Zo kun je je leven met Hem delen. Vertrouwen in God leer je door bij Hem te blijven. Dan mag je ook blijken van Gods trouw zien, bijvoorbeeld in de gemeente. Mensen -ziek of gezond- belijden Gods naam. Kinderen zingen tot Gods eer. Mensen helpen elkaar. Dat komt niet uit henzelf, het zijn blijken van Gods trouw. Vertrouw op de Here ook als je vragen en moeiten hebt. God wil je zijn trouwe liefde laten zien, Hij biedt je de verlossing door Christus aan. Beantwoord de vriendschap die God met je sluit bij je doop. Als iemand op je afkomt die je heel veel voordeel kan geven, dan laat je hem of haar toch ook niet lopen? Als Christus op je afkomt in de Bijbel, in de preek, in doop en avondmaal, dan kun je toch niet om Hem heen?

 

Is Psalm 89 een rare psalm waarin God er gekleurd op staat? Het is geen gemakkelijke psalm. Maar de Bijbel is ook niet een boek met alleen maar succesverhalen. In deze psalm mogen we iets zien van de intieme, vertrouwelijke omgang tussen God en mens. Met hoogten en diepten, maar betrouwbaar door het werk van Christus. Amen.