Het belang van geloof

12 september 2021

Wat geloof is en waarom het nodig is.

Lezen: Romeinen 3:21-31

Tekst: Zondag 7-8

Ik kom geregeld mensen tegen die aanschoppen tegen de erfzonde. Mensen die zeggen: waarom heb ik te maken met de gevolgen van de zonde van Adam en Eva? Want dat is de erfzonde, wij staan vanaf dag één van ons leven schuldig voor God. Wij hebben nog niets gedaan en toch zegt God: Ik veroordeel jou tot de eeuwige dood. Want je bent een mens, een nakomeling van Adam.

 

Als ik het zo scherp zeg voel je bij jezelf misschien ook wel die weerstand. Je vindt het niet eerlijk en op een bepaalde manier maak je je er boos over. En om het allemaal nog wat erger te maken: als het gaat over onze redding, die kun je niet erven. Vrijspraak van de straf krijg je niet automatisch mee bij je geboorte. Dus er is wel erfzonde maar geen erfredding. Dat is vraag en antwoord 20, zie je het staan? ‘Krijgen dan alle mensen door Christus het heil terug, zoals zij in Adam veroordeeld zijn?’ Heil, dat is het geluk samen met God. Het is het tegenovergestelde van de hel, de straf, de eeuwige dood. Het slot van de vraag benoemt de erfzonde: alle mensen zijn ‘in Adam veroordeeld’. Adam heeft de hele mensheid meegesleept in zijn val. Denk aan een boom, als je die bij de stam omzaagt dan liggen uiteindelijk alle takken op de grond. Zo is de hele stamboom van de mensheid op de grond terecht gekomen. Gevallen, om dood te gaan. Maar de eerste helft van vraag 20 lijkt dan een soort logica te hanteren: als Adam alle mensen heeft meegesleept in zijn val, neemt Christus dan alle mensen mee in zijn opstanding? Krijgen alle mensen door Christus het levensgeluk terug? Dat lijkt eerlijk, als er erfzonde is dan toch ook erfredding?

 

Maar dan is het antwoord: nee, zo zit het niet. Dat is een tegenvaller. Het lijkt zo logisch, als er erfzonde is dan toch ook erfredding. Dan hadden we misschien nog met die erfzonde kunnen leven. Sterker nog, mensen die schoppen tegen de erfzonde vinden het vaak helemaal niet erg als er erfredding zou bestaan. Dus een redding waar jij niets voor hoeft te doen. Een redding zonder voorwaarden.

 

Wat is dan de voorwaarde voor redding? Het woord ‘voorwaarde’ maakt het spannend. Redding is toch genade, daar kun je en hoef je toch niets voor doen? Wat zegt antwoord 20? Nee, er is geen erfredding, niet alle mensen zullen weer gaan delen in het geluk met God. Wie dan wel? Alleen zij die geloven in Jezus. God spreekt iedereen vrij die in Jezus gelooft, staat er in Romeinen 3. Dus in de val van Adam deel je automatisch, in de redding door Jezus deel je alleen door geloof.

 

Wat is dan geloof? Wat is geloven? Wij gebruiken dat woord ook in ons normale taalgebruik. Iemand vertelt mij iets en dat geloof ik of ik geloof het niet. Iemand vertelt mij een fantastisch verhaal, hij heeft dit meegemaakt en dat. Of je kinderen komen uit school met een verhaal. En terwijl ze vertellen denk je: zou het echt waar zijn? Je gelooft het of je gelooft het niet. Spannender wordt het wanneer iemand je iets belooft. Ook daarvan geldt, je gelooft het of je gelooft het niet. Op het schoolplein belooft een klasgenoot jou uit te nodigen voor zijn verjaardagsfeestje. Daar ben je blij mee, je hebt er zin in. En je gelooft dat hij of zij je ook echt zal uitnodigen. Groot is natuurlijk de teleurstelling als die uitnodiging nooit komt, als de belofte niet wordt waargemaakt. De volgende keer dat zoiets je beloofd wordt geloof je het niet zomaar, je vertrouwt het niet helemaal.

 

Dus geloven is erop vertrouwen dat een belofte wordt waargemaakt. Heel simpel. En of je gelooft in wat iemand jou belooft hangt af van twee dingen. Het eerste is, hoe ken jij die persoon? Is het een grappenmaker, is het iemand die jou al eerder voor de gek heeft gehouden, is het iemand die jou helemaal niet mag? Dan wordt het lastig om hem of haar te geloven, je wantrouwt hem of haar. Dat is het omgekeerde van geloven, niet vertrouwen maar wantrouwen. Het tweede wat helpt om te geloven dat iemand doet wat hij belooft, is dat je weet dat hij of zij het kan waarmaken. Ik geef een voorbeeld. Stel mijn vader belooft mij duizend euro. Hij zegt: ik heb het hier klaarliggen, kom maar halen. Dan geloof ik dat. Want ik ken mijn vader, ik weet dat hij van mij houdt. Bovendien, ik weet dat hij het heeft. Dus het is een realistische belofte. Dus ik stap in de auto en ga het halen; in mijn geval best nog een stukje rijden. Maar omdat ik mijn vader ken geloof ik dat hij het wil geven en kan geven. Maar stel nu dat mijn dochter van acht mij duizend euro belooft: pap, als u jarig bent krijgt u van mij duizend euro. Dan twijfel ik. Ik weet dat ze van me houdt, maar ik weet ook dat ze het niet heeft. Dus die belofte geloof ik niet.

 

Met God is dat hetzelfde. God belooft ons het geluk terug te geven van het leven met Hem. Het geluk van voor de zondeval. Of je dit gelooft hangt af van hoe je God kent. Ik geloof dit, want ik weet dat God van mij houdt. Bovendien weet ik dat God dit kan. Hij kan mij het geluk van het leven met Hem teruggeven. Hij wil het en Hij kan het, dus ik vertrouw op zijn belofte. Zie je het staan in vraag en antwoord 21? Geloven is een stellig weten en een vast vertrouwen. Het is weten wie God is en daarom vertrouwen op wat Hij belooft.

 

Maar waarom wil God alleen hen redden die in Jezus geloven? Waarom die -ja toch- voorwaarde? Waarom geeft Hij mij niet automatisch het geluk met Hem terug? Omdat het op het punt van vertrouwen nou juist mis ging bij de zondeval. En omdat vertrouwen Gods doel is en blijft. Gods plan met de schepping en de mens is dat Hij God is en dat Hij voor de mens zorgt. En de rol van de mensen is dat ze blij zijn met God en van Hem afhankelijk willen zijn, dat ze uit zijn hand willen leven en God zo eer geven. In Romeinen 3 gaat het over Gods gerechtigheid, dat God rechtvaardig is. Bij dat woord denken wij al gauw aan iets juridisch, er moet recht gedaan worden. Maar wie Romeinen 3:21-22 leest ontdekt dat Gods gerechtigheid is dat Hij vrijspraak geeft aan ieder die in Jezus gelooft. Gods gerechtigheid, dat Hij rechtvaardig is, leidt niet tot straf of veroordeling maar tot vrijspraak. Het is de tussenzin van vers 21 die ons op het spoor zet van wat Gods rechtvaardigheid is: ‘Gods gerechtigheid, waarvan de Wet en de Profeten al getuigden’. De Wet is de Thora en met de Profeten wordt de rest van het Oude Testament aangeduid. Dus Gods gerechtigheid leer al je kennen in het Oude Testament. En de rode draad van het Oude Testament is dat God vasthoudt aan zijn relatie met Israël. God sluit een verbond met hen. En in dat verbond en door dat verbond wil God de relatie met de mens herstellen. Gods gerechtigheid, dat God rechtvaardig is, wil zeggen dat God in zijn trouw en liefde vasthoudt aan zijn plan met de mens. God legt zich niet neer bij de vertrouwensbreuk van de zondeval.

 

De manier waarop God werkt aan herstel van vertrouwen is dat Hij zijn eigen Zoon geeft. Zie je, zegt God, zo graag wil ik het goed hebben. En luister dan eens naar vers 26: ‘Hiermee bewijst God dat hij rechtvaardig is, want in zijn verdraagzaamheid gaat hij voorbij aan de zonden die in het verleden zijn begaan.’ Ondanks de vele zonden van Israël en de vele zonden van de volken heeft God toch zijn Zoon gegeven. De geschiedenis van de mensheid vroeg daar nu niet bepaald om. Maar God vergeldt geen kwaad met kwaad. Hij heeft lief, Hij is trouw, Hij geeft zijn Zoon. Zo bewijst God dat Hij vasthoudt aan zijn plan om God te zijn voor de mensen in een relatie van onderling vertrouwen.

 

Nu ontdek je waarom God geloof in Jezus vraagt: Hij wil vertrouwd worden. God heeft dat plan van redding bedacht (zie de preek van vorige week): het offer dat God vraagt brengt Hij zelf, de straf die de mens had moeten treffen laat Hij op zichzelf neerkomen, op zijn eigen Zoon. Vraag 22 vraagt daar naar: ‘Wat moet een christen geloven?’ Als antwoord volgt in vraag en antwoord 23 de apostolische geloofsbelijdenis. Het grootste gedeelte daarvan gaat over Jezus, hoe Hij onze plaats innam om voor ons de gevloekte dood te sterven en het geheiligde leven te leven. Wat God nu van je vraagt is dat je daarop vertrouwt, dat dit je gaat redden. Dat is de aansporing, de oproep die op je afkomt vanuit Zondag 7 en Romeinen 3: vertrouw je toe aan mijn werk, mijn woord en mijn plan van redding, samengevat in die ene naam, Jezus. Daarom is geloven belangrijk. Geloven is niet zozeer de voorwaarde om gered te worden, het is veel meer de situatie die God op het oog heeft. Het is de situatie waar God met jou wil uitkomen: dat je leeft in vertrouwen op Hem. Dat Hij voor je zorgt, dat Hij dat blijft doen, dat Hij je liefheeft, dat Hij je eeuwig geluk wil geven en daar nooit op terug komt.

 

Gemakkelijk is dat niet perse. Op het stellig weten en het vast vertrouwen van Zondag 7 kun je zomaar stuklopen. Je kijkt naar jezelf en denkt: zo vast is mijn vertrouwen helemaal niet. Of je merkt dat je de ene keer sterk in je geloof staat, maar een andere keer glipt het je zomaar door de vingers heen. En hoe bepaal je als jongere nou of je gelooft, dat je vertrouwt op God? Het lijkt zo abstract. Je bent ermee opgevoed, ja maar welk deel is nou opvoeding en welk deel is van jezelf? Geloven wordt moeilijk als je er niets bij voelt. Geloven wordt spannend als je de wetenschap er naast zet. En als mensen je vertrouwen diepgaand beschaamd hebben, hoe zou je God dan nog vertrouwen? Ik vind geloven ook niet altijd gemakkelijk. Het lijkt op en neer te gaan. Soms wordt geloven uitgedrukt in seizoenen. Je geloof kan zich in de lente bevinden: vol groei en enthousiasme. Of je geloof lijkt op de zomer: het is gerijpt en draagt vrucht. Maar er kunnen ook tijden zijn van verflauwend geloof: zekerheden vallen weg, antwoorden van gisteren voldoen niet meer - het is herfst in je geloof. En de winter van het geloof kenmerkt zich door een gevoel van afwezigheid van God. Het leven kabbelt voort, je bent voor het oog nog steeds christen, maar er is een pijnlijk gebrek aan diepte en aan liefde voor God.

 

Toch blijft God geloof vragen: het vertrouwen dat jij eeuwig gelukkig wordt door wat Jezus gedaan heeft. Het moeilijke van vertrouwen is dat je de controle loslaat. In plaats van zelf met redding bezig te zijn, laat je je redden. In Romeinen 3:27-28 benoemt Paulus het menselijke mechanisme om liever te vertrouwen op eigen inzet: ‘Kunnen wij ons dan nog ergens op laten voorstaan?’ Waar zit onze eigen inbreng wanneer we gered worden door alleen maar ergens op te vertrouwen? In alle religies moet je wat doen voor je redding. Met als effect dat je daar trots op kunt zijn. Door je in te zetten bereik je dingen. Je zou kunnen zeggen, dat is een wet van het leven. Maar Romeinen 3 zegt: God geeft vrijspraak aan wie vertrouwt op Jezus’ inzet. Dat is de wet van het ontvangen. Maar dan verdwijnt alle roem in jezelf. Want bij God is het mechanisme niet: jouw inzet redt je, maar juist je vertrouwen redt je. Wie erop vertrouwt dat God hem of haar redt, wordt gered. Zo krijgt God alle eer. En zo word jij gelukkig. Want jouw eigen kracht is beperkt, jouw eigen kracht gaat je niet redden. Vertrouwen op God -dat Hij je redt- geeft zekerheid, geeft rust en maakt je gelukkig. Hij belooft het. En je kent Hem toch? Vader, Zoon en Geest delen onderling een eindeloze liefde, een eeuwige liefde. Een liefde zonder begin en zonder eind, een liefde zonder bodem en zonder plafond. In God tintelt het van relatie, van liefde en eeuwige trouw. Vader, Zoon en Geest willen die liefde met je delen, ze maken in hun relatie ruimte voor de mens. Dat is het wonder van God. Daarin is God uniek, daarin is Hij de enige. God is liefde en God heeft zoveel te geven en te delen. Dat maakt God betrouwbaar.

 

Wat je nu moet doen is het volgende. Zorg ervoor dat je God steeds meer leert kennen, want daardoor ga je Hem steeds meer vertrouwen. Bijbelstudie, preken, catechisaties hebben dat als doel. Het gaat niet om dode kennis of om dingen die je nou eenmaal moet weten als je christen bent. Nee, God meer leren kennen -ook door je gebedsomgang met Hem- leidt ertoe dat je Hem meer gaat vertrouwen. Het tweede wat ik je vanuit deze preek aanraad te doen: ga oefenen met vertouwen. Maak vertrouwen concreet voor jezelf. Begin in het klein. Als het gaat over geld, als het gaat over gezondheid, als het gaat over later, als het gaat over je kinderen, - vertrouw je op God of vertrouw je op je eigen inzet, je spaarrekening, je pensioenregeling? Proef dat in jezelf, geeft dat je rust of geeft Gods zorg voor jou je rust? Dat noem ik vertrouwen oefenen in het klein. Want wie erop heeft leren vertrouwen dat God in dit leven voor hem zorgt, zal er ook op kunnen vertrouwen dat God voor eeuwig voor hem zorgt. En dat geluk gunt God ieder mens. Amen.