Het geheim van de opstanding

17 april 2022

Hoe ooggetuigen geloofsgetuigen worden.

Lezen: Marcus 15:40-47

Tekst: Marcus 16:1-8

Wie het verhaal van de opstanding in Marcus 16 goed bekijkt ziet iets geks. De vrouwen, waar het in dit verhaal over gaat, zijn geen getuigen van de opstanding. Ze moeten er wel van getuigen, maar ze zijn geen getuigen van de opstanding. Geen ooggetuigen, ze zien Jezus niet. Ze moeten geloven dat Hij is opgestaan. Ze moeten het geloven op grond van wat hun verteld wordt. En die boodschap moeten ze vervolgens doorgeven. In die zin moeten ze wel getuigen van Jezus’ opstanding. Ze zijn geloofsgetuigen. Tenminste, dat is de bedoeling. Ze moeten getuigen van iets waarin ze geloven, namelijk dat Jezus is opgestaan uit de dood.

 

Gek is dat wel. Waarom laat Jezus zich niet gewoon aan de vrouwen zien? Dat maakt geloven zoveel eenvoudiger. Zou het hun getuigenis ook niet des te overtuigender hebben gemaakt? ‘Wij hebben Hem gezien, Hij leeft!’ Wij moeten het ook doen met een verhaal dat we van horen zeggen hebben. Niemand van ons heeft God gezien. Niemand van ons is de levende Jezus op aarde tegen gekomen. Wij moeten geloven dat Hij is opgestaan. We lezen het in de Bijbel, we horen het in preken, we zingen er over, maar de levende Jezus zelf hebben we niet gezien.

 

En waar geloven in zijn opstanding vaak nog wel lukt, is geloven in onze opstanding en de opstanding van onze geliefden nog weer een tikkeltje moeilijker. In onze tijd en in onze wereld nu staan mensen niet op uit de dood. Wie sterft wordt begraven en komt nooit meer terug. Dat is de harde werkelijkheid van de dood, die ook zo pijn doet. Zelfs graven verouderen en gemis slijt. Maar wij geloven toch in de opstanding van de doden? Dat belijden we elke zondagmiddag. Maar juist bij een begrafenis dringen de vragen zich aan je op. Hoe kunnen mensen nou opstaan uit de dood? Hun lichaam is vergaan, graven worden geruimd. De Bijbel zegt het zelf: ‘stof ben je, tot stof keer je terug’ (Genesis 3:19). En hoe moet het passen, al die mensen die gestorven zijn in geloof, alle eeuwen door, hoe moet dat passen op de nieuwe aarde als zij allemaal opstaan? Ik merk in mezelf dat het er juist bij het open graf op aankomt: geloof ik het evangelie van de opstanding van de doden? Hoeveel er ook tegen lijkt te pleiten, hoeveel vragen je er ook bij kunt hebben en hoe hard onze wereld ook schreeuwt ‘dood is dood’, toch wil ik het geloven: Gods kinderen zullen opstaan uit de dood. Al die mensen die we al begraven hebben zullen opstaan. Ik heb geen enkel bewijs en toch wil ik het geloven en ervan getuigen, getuigen van de opstanding uit de dood.

 

Die opdracht krijgen de vrouwen van Marcus 16 dus ook. Van hen wordt gevraagd te getuigen van een opstanding die ze niet gezien hebben. Terwijl ze wel getuige waren geweest van Jezus’ dood en begrafenis. Dat is een opvallend verschil. Luister maar eens naar Marcus 15:40. Ik begin in vers 39: ‘Toen de centurio, die recht tegenover Hem stond, Hem zo zijn laatste adem zag uitblazen, zei hij: ‘Werkelijk, deze mens was Gods Zoon.’ Dus Jezus sterft, zichtbaar. Hij blaast zijn laatste adem uit. En dan vers 40: ‘Van een afstand stonden ook vrouwen toe te kijken, onder wie Maria uit Magdala en Maria, de moeder van Jakobus de jongere en van Joses, en Salome.’ Deze twee Maria’s en Salome hebben gezien dat Jezus stierf. Twee van hen zijn op zijn begrafenis geweest, dat is vers 47: ‘Maria van Magdala en Maria, de moeder van Joses, keken toe in welk graf Hij werd gelegd.’ Deze vrouwen zijn ooggetuigen van Jezus’ dood en begrafenis. Ze hebben Hem zien sterven en ze waren op zijn begrafenis. En juist die vrouwen komen we opnieuw tegen in Marcus 16:1. Maar opvallend genoeg krijgen ze nu niets te zien, ze krijgen alleen iets te horen. De in het wit geklede jongeman (een engel) zegt: Jezus ‘is opgewekt uit de dood, Hij is niet hier; kijk, dat is de plaats waar Hij was neergelegd.’ Heb je door wat hier gebeurt? Jezus wil dat ooggetuigen geloofsgetuigen worden. Ooggetuigen van Jezus’ dood en begrafenis moeten geloofsgetuigen worden van zijn opstanding. Jezus laat zich op dit moment bewust niet zien. Dat had makkelijk gekund, maar Hij doet het nog niet. Mondeling en via een tussenpersoon krijgen de vrouwen bericht van Jezus’ opstanding. En zij moeten dit bericht gaan doorgeven. Dat vraagt geloof in dit bericht, de overtuiging dat het echt waar is.

 

Nu lijkt het er in eerste instantie nog niet op dat de vrouwen direct zijn gaan getuigen. Vers 8 zegt: ze ‘vluchtten bij het graf vandaan, want ze waren bevangen door angst en schrik. Ze waren zo erg geschrokken dat ze tegen niemand iets zeiden.’ Ze hebben het wel tegen de leerlingen gezegd, dat ontdek je in de andere evangeliën (Matteüs 28:8, Lucas 24:9-11), maar niet tegen de inwoners van Jeruzalem. De leerlingen zelf geloven er trouwens ook niks van, ze vonden het ‘kletspraat’ schrijft Lucas. Je kunt je daar iets bij voorstellen. Als jij op de begrafenis van iemand bent geweest -je hebt de dienst meegemaakt, je hebt de kist zien dalen- dan verwacht je niet dat die gestorvene weer tot leven komt. Zou jij het geloven als iemand je dat vertelde: hij leeft weer! Volgens mij zou je dan zeggen: dat moet ik toch echt eerst zelf zien. Typisch is dat, hoe Jezus zich na zijn opstanding bewust niet aan de vrouwen laat zien, maar van hen vraagt om te getuigen van een opstanding die ze van horen zeggen hebben. Zijn dood mochten ze zien -moesten ze misschien wel zien- zijn begrafenis ook, maar in de opstanding moeten ze geloven op het woord van de engel.

 

Dat vraagt God ook van mij, van u en jou: geloof in de opstanding uit de dood, getuig van de opstanding uit de dood die je van horen zeggen hebt. Dan denk ik aan de opstanding van Jezus, maar ook aan de opstanding bij de wederkomst. Dat de graven opengaan en de doden weer levend worden. Wij kunnen niet anders dan geloofsgetuigen zijn van de opstanding. En blijkbaar is dat wat God wil. Hij laat zich niet aan ons zien. En mensen die we begraven hebben blijven dood. We horen van een opstanding op de jongste dag. Je moet het maar geloven. Ik denk wel eens, waarom doet God dat zo? Het wordt er zo moeilijk van en het kost zoveel energie om te blijven geloven. Ik denk dat het antwoord is dat God graag geloofd wil worden op zijn woord. Daarbij ging het toch ook mis in het paradijs, de mens geloofde niet wat God had gezegd, ze sloegen zijn woorden in de wind. Dat is pijnlijk en raakt God. Zo is dat toch ook met ons, wij willen ook geloofd worden als we iets zeggen. Als anderen altijd eerst bewijs van je vragen, garanties of handtekeningen, dan voel je je tekort gedaan. Alsof jij niet te vertrouwen bent. Ik denk dat God daarom nu zegt: Ik wil dat je mij gelooft op mijn woord, zo laat je zien dat je vertrouwen in mij hebt.

 

Dus wees een geloofsgetuige van de opstanding, dat is wat God van je vraagt. Al die keren dat je bij een graf staat komt het op je af: geloof ik dat ook deze dode die we vandaag begraven zal opstaan? Zet ik hier een punt of een komma? Wat is eigenlijk het belang van de opstanding uit de dood? Waarom zou je eeuwig willen leven? Bij catechisanten merk ik geregeld dat dit hun toe griezelt, eeuwig moeten leven. Zeker als onduidelijk is of er een weerzien is van bekenden na de wederkomst, kan ik me voorstellen dat je je afvraagt wat je precies aan de opstanding uit de dood hebt. Als je 80 of 90 bent geworden hier op aarde is het toch goed, dan heb je toch een mooi leven gehad? Wat moet je dan nog met een opstanding uit de dood?

 

Het belang van de opstanding uit de dood is dat God lof en eer ontvangt. Ik denk aan wat David zegt in Psalm 6. In vers 5 vraagt hij de Here om zijn leven te sparen: ‘Keer terug, HEER, spaar toch mijn leven, toon mij uw trouw en red mij.’ En in vers 6: ‘Want doden noemen uw naam niet meer, wie in het dodenrijk kan U nog loven?’ Dat is waar God de wereld voor geschapen heeft, Hij wil lof en eer ontvangen om de pracht van zijn schepping. Hij wil lof en eer ontvangen uit de mond van de mens. De dood breekt daar op in. De dood legt de lof aan God het zwijgen op. Daarom is er een opstanding van de doden. Zij worden opgewekt om God te aanbidden. Wie zegt: als ik 80 of 90 ben geworden heb ik een mooi leven gehad en hoef ik niet perse op te staan uit de dood, is op zichzelf gericht. Wat natuurlijk ook geldt voor wie wel wil opstaan uit de dood maar dan om iets van het leven nu te kunnen voortzetten. Bedenk dat de opstanding uit de dood alles te maken heeft met Gods lof en eer. We worden opgewekt om God te aanbidden. Elke opstanding zonder dat doel is een ramp. Het gaat bij de opstanding om God, niet om ons. Ja, het gaat God om ons en om Hem. Om ons leven en om zijn eer, dat valt dan samen. Dat is juist het evangelie, dat ons leven en Gods eer dan samenvallen. Jezus zet je leven in dienst van God. Je toekomstige, opgestane leven zet Hij in dienst van God. Jezus bevrijdt je van de dienst aan jezelf; dat leven waarin je maar niet verder komt. Jezus opent een toekomst voor je, een leven dat zin heeft en waarin je tot je bestemming komt. Daarom stond Jezus zelf ook op, om die nieuwe wereld en die nieuwe werkelijkheid waar te maken.

 

De vraag die op je afkomt vanmorgen is: geloof je in de opstanding? De opstanding van Jezus en de opstanding van de doden? En wil je daarvan getuigen? Ook in die zin dat je zegt: bij de opstanding van de doden draait het niet om mij maar om God, dat Hij de lof en eer ontvangt die Hem toekomt. God wil dat wij gelovig getuigen van de opstanding van de doden. Wij hebben geen bewijs, wij zien er nog niets van, God wil geloofd worden op zijn woord. Voor de vrouwen die op de paasmorgen naar het graf gingen werkte het net zo. Zij waren ooggetuige geweest van Jezus’ dood en begrafenis maar van zijn opstanding krijgen ze alleen mondeling bericht. En toch -dat is opvallend- wil Jezus hen helpen om het bericht van zijn opstanding te geloven. Want Jezus geeft via de engel een verborgen code mee. De engel zegt tegen de vrouwen: ‘Ga terug en zeg tegen zijn leerlingen en tegen Petrus: “Hij gaat jullie voor naar Galilea, daar zullen jullie Hem zien, zoals Hij jullie heeft gezegd.”’ Als je terug bladert naar Marcus 14:28 dan lees je dat Jezus dit tegen zijn twaalf discipelen zegt. Dat is aan het eind van de Pesachmaaltijd op de avond van zijn arrestatie. Ik lees vanaf vers 26: ‘Nadat ze de lofzang hadden gezongen, vertrokken ze naar de Olijfberg. Jezus zei tegen hen: ‘Jullie zullen allemaal ten val komen, want er staat geschreven: “Ik zal de herder doden, en de schapen zullen uiteengedreven worden.” Maar nadat Ik uit de dood ben opgewekt, zal Ik jullie voorgaan naar Galilea.’ Denk je eens in dat de vrouwen dit tegen de leerlingen zeggen op de paasmorgen. De vrouwen komen bij het graf vandaan en zeggen: Jezus leeft! De leerlingen geloven daar niets van, ze noemen het kletspraat. Maar dan zeggen de vrouwen: Jullie moeten naar Galilea gaan en daar zullen jullie Hem zien. Maar wacht eens even, daar wisten de vrouwen niks van! Hoe kunnen ze weten dat Jezus dit tegen hen gezegd heeft? Toen Jezus dit zei, vier dagen eerder, was Hij alleen met hen (14:17). Dit kunnen de vrouwen helemaal niet weten. Maar dan moet dit bericht wel van Jezus zelf afkomstig zijn, die blijkbaar weer leeft. Zo opent Jezus de ogen van zijn leerlingen, en de ogen van de vrouwen, voor de werkelijkheid van zijn opstanding. Hij wil dat ze geloven dat Hij is opgestaan. Tegelijk helpt Hij hen hierbij met die opmerking over Galilea. Het is het codewoord dat de ogen moet openen voor de nieuwe werkelijkheid.

 

Zo’n codewoord hebben wij ook gekregen, een opmerking die ons de ogen opent voor de werkelijkheid van vandaag. Ik denk aan wat er staat in Handelingen 5:38-39. Het zijn de woorden van Gamaliël, een farizeeër die advies geeft aan het Sanhedrin hoe om te gaan met Jezus’ leerlingen die maar niet willen zwijgen over zijn opstanding. Het advies van Gamaliël luidt zo: ‘Daarom zegt ik u: houd u afzijdig van deze mensen en laat hen begaan, want als het mensenwerk is wat ze nastreven, zal het op niets uitlopen, maar als het Gods werk is, zult u niets tegen hen kunnen uitrichten, of het zou weleens kunnen blijken dat u tegen God strijdt.’ Maar wacht eens even, het evangelie wordt nog steeds verkondigd. Het is niet op niets uitgelopen. De boodschap van Pasen heeft zich juist over heel de wereld verspreid en wordt vandaag in talloze kerken verkondigd. Maar dan kan er maar één conclusie zijn: het evangelie is Gods werk. Gamaliël had gelijk, als het mensenwerk was geweest, als het verhaal van Pasen een verzinsel was geweest, was het al lang doodgebloed. Maar de waarheid hou je niet tegen, Gods werk hou je niet tegen. Zie je het? Dat Jezus’ opstanding nog steeds verkondigd wordt laat zien dat het Gods werk was. Zo helpt God ons ook vandaag om te geloven in, en te getuigen van de opstanding uit de dood.

 

Dit evangelie wordt praktisch in je leven als je ervoor uitkomt: ik geloof in de opstanding van de doden. Hoe dat kan en hoe dat zal zijn weet ik niet, maar ik geloof er in. Zeg dat maar op begrafenissen wanneer je onder elkaar bent als christenen. Zeg het ook maar als je op die begrafenis bent waar de boodschap van de opstanding niet klinkt. En vertel dan ook van die diepere laag: de opstanding uit de dood is niet een pleziertje voor ons, maar de doden staan op om God te eren, om Hem te aanbidden, te loven en te prijzen. Dat is het doel van de opstanding ten leven. Laat dit je uitzicht zijn vanmorgen; op de paasochtend zie je het zo duidelijk: het loven en prijzen van God is mijn hoogste doel. Daarvoor leef ik, daarvoor sta ik op. Amen.