Het geloof vasthouden in vertrouwen

21 december 2014

Het bedrog van de zonde is wantrouwen richting God. De waarheid van het geloof is zekerheid in Christus.

Lezen: Numeri 13:25-14:4

Tekst: Hebreeën 3:7-19

Weet je welk gevoel ik krijg bij dat verhaal van Numeri 14? Dat verhaal van de verspieders die terugkomen van hun tocht door Kanaän en vertellen wat ze daar gezien hebben, en dat het volk dan bang wordt en begint te klagen en te jammeren en terug wil naar Egypte. En dat ze dan voor straf terug moeten naar de woestijn om daar veertig jaar rond te zwerven. Weet je welk gevoel ik bij dat verhaal krijg? Een gevoel van: ah, wat stom! Ze waren zo dichtbij. Ze stonden op de grens van het land Kanaän. Maar omdat ze bang worden, omdat ze niet durven -ze horen dat er reuzen zijn- moeten ze terug de woestijn in. Veertig jaar lang. Wat zonde. Wat jammer. Wat onnodig ook. Ik krijg een gevoel van plaatsvervangende frustratie.

 

Een waarschuwing aan het adres van christenen

Eigenlijk snap ik die Israëlieten niet. Als je toch zo dichtbij bent, in de verte zie je de groene heuvels van het beloofde land, dan ga je toch niet terug naar Egypte? Ik denk dat niemand hier dat snapt. Misschien denk je wel: als ik erbij had gestaan dan was ik natuurlijk niet zo stom geweest. Dan had ik gezegd: kom jongens, in vertrouwen op God gaan wij dat land binnen. Nu lezen wij dit verhaal achteraf. Dan is het gemakkelijk om je te verbazen over zoveel ongeloof. Toch zegt de schrijver van de Hebreeënbrief tegen zijn christelijke lezers: maak niet dezelfde fout. Dat kan dus blijkbaar toch. De schrijver van de Hebreeënbrief zegt: als je vandaag Gods uitnodiging hoort om binnen te gaan in zijn beloofde land, maak dan niet dezelfde fout. Dat is een waarschuwing die op ons afkomt. Maar dat is wel schrikken. De situatie van het volk Israël toen en die van de christelijke gemeente nu lijken enorm veel op elkaar. Het volk Israël stond op het punt het beloofde land binnen te gaan. Maar op het allerlaatste moment gaat het toch nog mis door hun ongeloof. Wij, nu, staan ook op het punt het beloofde land van God binnen te gaan. De dag van de wederkomst kan elk moment komen. Maar ook met ons kan het nog steeds mis gaan door ongeloof.

 

Ik kan me voorstellen dat je hiervan schrikt. Zeker als je bij dat verhaal van Numeri 14 dacht: wat jammer, wat onnodig, wat stom. Misschien schieten er nu allerlei dingen door je hoofd. Of je voelt verzet in jezelf opkomen en denkt: ik wil dit helemaal niet horen. Mag ik je toch vragen nog even te blijven luisteren? Toen ik over deze verzen uit Hebreeën 3 nadacht vroeg ik mezelf ook af: ben ik, als het over mijzelf gaat, bang voor ongeloof? Mijn antwoord was ‘nee’. Maar vervolgens vroeg ik me af: is dat terecht? Zeg ik dat niet te snel, waar baseer ik dit op? Kan ik mijn geloof verliezen? Dat is een vraag die vanochtend beantwoord moet worden: waar zit de zekerheid van je geloof? Want het is heftig om zo’n waarschuwing tegen ongeloof te krijgen. Dat komt gewoon hard binnen.

 

Wat is ongeloof?

Ik ga eerst uitleggen wat ongeloof is. Normaal gaat het in de kerk altijd over geloof. Word je opgeroepen om te gaan geloven. Dat blijft ook gewoon staan, dat zal ik in deze preek ook doen. Maar het is ook goed voor gelovigen om te weten wat ongeloof is. Bovendien kunnen we niet om Hebreeën 3 heen, een klip en klare waarschuwing tegen ongeloof. Maar wat is ongeloof? Zoals geloof en ongeloof elkaars keerzijde zijn, zo ook vertrouwen en wantrouwen. Ongeloof is wantrouwen. Wantrouwen richting God. Je vertrouwt Hem niet. En dan concreet op het punt of God wel het goede met je voorheeft. Dat is ongeloof.

 

    Wantrouwen of God wel het goede met je voor heeft

Al die woorden als koppig, halsstarrig, kwaadwillig, opstandig (vers 7-19) horen hierbij. Dit komt allemaal voort uit wantrouwen. Op basis van wantrouwen ontstaat opstandigheid, kwaadwilligheid, koppigheid en halsstarrigheid. Kijk maar eens naar het slot van vers 13. Daar staat dat je halsstarrig kunt worden omdat je ‘door zonde verleid’ wordt. Dat betekent: de zonde bedriegt je. Weet je wat het bedrog van de zonde is? Het bedrog van de zonde is wantrouwen richting God. Denk maar eens na over de zondeval in het paradijs. De satan wekte bij Adam en Eva wantrouwen aan de goedheid van God. ‘Denk je echt dat God goed is? Dat Hij het beste met jullie voor heeft? Denk je dat werkelijk?’ Maar ze worden beduveld. Het bedrog van de zonde is wantrouwen of God wel echt het beste met je voor heeft.

 

Dat snijdt diep. Dit wantrouwen is als een zaadje dat zomaar in je leven uitgroeit tot een grote plant die alles overwoekert. Dat zaadje kan je leven binnenkomen door tegenvallers, door ziekte, door verlies, door moeiten en zorgen. ‘Waarom doet God dit? Waar is Hij in mijn ellende? Ik merk niks van Hem. Als God het goede met mij voor heeft, waarom gebeurt dit dan?’ Zie je, dat is het begin van wantrouwen. Wie herkent dit niet uit zijn eigen leven?

 

    Is het leven in de hemel wel beter dan het leven op aarde?

Ons wantrouwen kan ook ergens anders zitten. Ik ga een voorbeeld geven dat heel erg lijkt op de situatie van de Israëlieten die op de grens van het land Kanaän stonden. Die vergelijking trekt de schrijver van de Hebreeënbrief ook. Hij zegt tegen de joodse christenen uit de eerste eeuw: jullie staan net als jullie voorouders op de grens van het beloofde land. Je kunt vanaf hier de groene heuvels van het koninkrijk van God al zien. Jullie zijn bevrijd uit de slavernij van de zonde. Jullie zijn onderweg en nu heel dichtbij. Maar alsjeblieft -de schrijver wordt wat emotioneel- maak nou niet dezelfde fout als zij. Namelijk dat je op het laatste moment ongelovig wordt en afhaakt. De Israëlieten die op de grens van het land Kanaän stonden zeiden: God kan zijn belofte nooit waarmaken. Er zijn reuzen in dat land. En versterkte steden. Wij komen daar nooit binnen. Het is een prachtig land maar wij komen daar nooit naar binnen. Zij wantrouwden Gods leiding, zij wantrouwden Gods macht en God belofte. Maar als je dat naar onze situatie als christenen toehaalt, waar zit dan ons mogelijk wantrouwen? Gelovige christenen verwachten echt naar de hemel te gaan. Zij verwachten het beloofde land te betreden. Dus geldt die waarschuwing van Hebreeën 3 wel voor ons? Weet je waar ons wantrouwen kan zitten? Dat het leven in de hemel helemaal niet beter is dan het leven hier op aarde. Ik hoor christenen geregeld praten over de reuzen die zij in het koninkrijk van God zien. De eeuwigheid is zo’n reus waar veel mensen bang voor zijn. ‘Dat trekt me totaal niet’, hoor ik christenen dan zeggen. Of een andere reus waar mensen bang voor zijn: ‘moet je daar de hele dag zingen?’ Nee, dat valt wel mee. Maar je zult wel de hele dag God aanbidden. Dat kan zomaar een nog grotere reus voor je zijn. ‘Dus ik heb daar geen eigen leven meer, want ik leef dan helemaal voor God?’ Klopt, zo zal het zijn. En dat maakt zomaar dat we dit beloofde land van God niet willen binnengaan. Dat we liever nog een tijdje op aarde leven. Jezus mag nog wel even wegblijven. Dat is toch bizar? Dan maak je precies dezelfde fout als de Israëlieten in de woestijn. Dit is toch ongeloof? Zo’n houding verraadt toch wantrouwen naar God? Je gelooft niet dat Hij het beste met je voorheeft. Je hebt het leven hier op aarde liever dan het beloofde, prachtige, schitterende leven bij Hem.

 

Zo dichtbij komt deze waarschuwing. De waarschuwing van Hebreeën 3. Heftig om te horen. Maar twee dingen: deze waarschuwing tegen ongeloof staat gewoon in de bijbel, en deze waarschuwing hebben wij gewoon nodig. Pas op voor wantrouwen richting God. Het is er zomaar in je leven, in een flits. Heeft God echt het goede met mij voor? Die vraag zit toch achter alle zonde? Als ik financiële oneerlijkheid uithaal, dan geloof ik blijkbaar niet dat God goed genoeg voor mij zorgt. Als ik overspel pleeg, dan wantrouw ik God op het punt dat Hij het goede met mij voor heeft in mijn huwelijk. Als ik de rust van de zondag niet hou, dan wantrouw ik God dat Hij daarin het beste met mij voor heeft. Onthoud: het bedrog van de zonde is wantrouwen richting God. Het bedrog, want let op, je wordt beduveld. God is wel te vertrouwen!

 

Kan het nog fout gaan in je leven?

Maar kan dit wantrouwen richting God nu zo groot worden in je leven dat je de hemel misloopt? Dat het fout met je afloopt terwijl je er zo dichtbij bent? Net zoals die hele generatie Israëlieten het beloofde land misliep. Kan het nog fout gaan in je leven? Dit is een hele spannende vraag. Misschien viel het je vorige week al op in Hebreeën 3:6. Daar staat: ‘Wij vormen het huis van God (wij horen bij Gods volk) mits we (…) vasthouden aan datgene waarop we hopen.’ Dus we horen bij God, alleen als wij vasthouden. Je ziet het ook staan in vers 14: ‘Want alleen als we tot het einde toe resoluut vasthouden aan ons aanvankelijk vertrouwen, blijven we deelgenoten van Christus.’ Dat klinkt als een voorwaarde. Alsof wij moeten geloven omdat het anders niet goed met ons komt. Voor ons gevoel lijkt dat te botsen met genade. Wij kunnen onze eigen redding toch niet bewerken? Hier stuiten we als gereformeerden op een stevige allergie van ons. Namelijk dat we allergisch zijn voor ieder vleugje van voorwaarden in relatie tot Gods genade. Maar ik las ergens: Gods onvoorwaardelijke genade, vraagt om de voorwaarde van geloof. Anders kom je toch uit bij de alverzoening? Dat alle mensen uiteindelijk zullen delen in Gods genade, ook als ze niet geloven. Maar spannend wordt het hier wel: blijkbaar moet ik geloven om door Gods genade gered te worden.

 

    Geloof dank je aan God, ongeloof aan jezelf

Toch zeg ik op catechisatie altijd wanneer het over de uitverkiezing gaat: geloof dank je aan God, ongeloof dank je aan jezelf. God heeft mensen uitgekozen opdat zij gaan geloven, niet omdat zij gaan geloven. Gods uitverkiezing rust niet op het latere geloof, maar het latere geloof rust op Gods uitverkiezing. Als je gelooft moet je God daarvoor bedanken, Hij heeft het je gegeven. Zo gaat ook alle eer naar God. Maar wie niet gelooft wordt daar door God op aangesproken en zelf voor verantwoordelijk gehouden. Je kunt dus niet zeggen: als het God is die geloof aan een mens geeft, dan moet Hij ook wel de gever van ongeloof zijn. Zo zit dat niet. Dat zou toch ook nooit kunnen, dat God ongeloof aan een mens geeft? Dat is onzin, dat staat volledig haaks op Gods wezen. Ongeloof is altijd een keus van de mens. En geloof is altijd een geschenk van God.

 

    Noodzakelijk geloof

En dat geloof is noodzakelijk om Gods genade te krijgen. De hemel kun je niet verdienen, het is genade. Zoals de Israëlieten het beloofde land niet konden verdienen. De bevrijding is puur Gods genade. Het beloofde land is ook puur genade. God doet die belofte omdat Hij dat wil. Vanuit liefde die in zijn eigen hart is. Gods keus voor Israël is ook puur genade (Deuteronomium 7:6-8). Maar Israël moet in Gods belofte geloven om de vervulling van die belofte te krijgen. Zo moeten ook wij in Gods belofte van een nieuwe hemel en aarde geloven om daar binnen te gaan. Doe je dan toch iets zelf? Is dan toch je eigen keus belangrijk? Komt het dan toch aan op jezelf? Ik moet hierbij denken aan wat Paulus schrijft aan de Efeziërs: ‘Door Gods genade bent u nu immers gered, dankzij uw geloof. Maar dat dankt u niet aan uzelf; het is een geschenk van God en geen gevolg van uw daden, dus niemand kan zich erop laten voorstaan’ (Efeziërs 2:8-9). Oftewel: je wordt door Gods genade gered. Om die genade te ontvangen moet je geloven. Dat geloof is een cadeau.

 

    Alles begint bij Gods roepen

Maar kun je dan gaan zitten wachten tot je dit cadeau krijgt? Kun je er dan nog wat aan doen dat je wel of niet gelooft? Zeker weten. Want alles begint bij Gods roepen. Dat was ook een sleutelwoord uit Hebreeën 3:1. Ik kon daar vorige week vanwege de beperkte tijd geen aandacht aan geven. De schrijver van de Hebreeënbrief zegt daar: ‘U allen, heilige broeders en zusters, die deel hebt aan de hemelse roeping, richt uw aandacht op Jezus, de apostel en hogepriester van het geloof dat wij belijden.’ Alles begint bij Gods roepen. Het is een hemelse roeping, op twee manieren hemels: deze roep komt vanuit de hemel, ‘nu de tijd ten einde loopt heeft God gesproken door zijn Zoon’, en het is een roep naar de hemel, een roep om het beloofde land van God binnen te gaan. Het land van de rust, hoofdstuk 4 zoomt daar verder op in. En die roep van God gaat uit naar ieder mens. Dat is het evangelie en de verkondiging daarvan. Met de woorden van de apostel Paulus in 2 Korintiërs 5: ‘Wij zijn gezanten van Christus, God doet door ons zijn oproep. Namens Christus vragen wij: laat u met God verzoenen’ (vers 20).

 

    Gods genade heeft de vorm van een belofte

En die roep vraagt om een antwoord. Want die roep van God heeft de vorm van een belofte. Dit is heel belangrijk. Gods genade heeft de vorm van een belofte. God zegt: Ik beloof je het leven bij mij in mijn heerlijk koninkrijk. God belooft het, Hij geeft je geen contract. Waarom is dat? Waarom sluit God geen contract met jou? Omdat een contract kil en koud is. Maar een belofte gaat uit van relatie. Een contract is zakelijk, een belofte persoonlijk. En God wil nou juist die persoonlijke relatie met jou. De enige mogelijke reactie op een belofte is geloof of ongeloof. Vertrouwen of wantrouwen. Juist op dat punt was het toch misgegaan in het paradijs? Wantrouwen herstel je niet met een contract maar alleen door nieuwe beloften en een nieuwe vraag om vertrouwen. Daarom heeft Gods genade de vorm van een belofte. Een belofte die geloofd moet worden om in vervulling te gaan.

 

    In Christus worden alle beloften van God ingelost

Het mooiste is dat God zelf iemand gegeven heeft die Hem voor de volle 100%  vertrouwde. Dat was zijn eigen Zoon. Die mens werd in deze wereld, dat vieren we komende donderdag. Door Hem gaat de belofte van de nieuwe wereld in vervulling. Want Hij vertrouwde Gods beloften volledig. In 2 Korintiërs 1 staat: ‘In hem (Christus) worden alle beloften van God ingelost; en daarom is het ook door hem dat we amen zeggen, tot Gods eer’ (vers 20). Dat is het wonder van Gods genade, dat Hijzelf zijn Zoon geeft die als mens God alle vertrouwen geeft. Dus waar zit jouw zekerheid? Dat kan ik nu laten zien. De zekerheid van de gelovigen -dat ze het beloofde land zullen binnengaan- zit niet in de afwezigheid van voorwaarden, maar zit in Christus. Daarom zegt de schrijver van de Hebreeënbrief voortdurend: richt je aandacht op Christus, de betrouwbare apostel en hogepriester.

 

Als je de dingen die ik in deze preek heb benoemd nog eens wil nalezen moet je Zondag 23 van de Catechismus er bij pakken. Zondag 23 begint met de vraag: ‘Wat heb je nou aan je geloof? Antwoord: ‘Dat ik in Christus voor God rechtvaardig ben en een erfgenaam van het eeuwige leven.’ Christus is de rechtvaardige voor God, Christus is de erfgenaam van het eeuwige leven, en in zijn persoon, door mijn geloof, ik ook. Maar dan vraagt Zondag 23: ‘Waarom zeg je nou dat je alleen door het geloof rechtvaardig bent en erfgenaam van het eeuwige leven?’ Antwoord (heel belangrijk): ‘Niet omdat ik door de waarde van mijn geloof voor God aangenaam ben. Maar alleen de voldoening, gerechtigheid en heiligheid van Christus is mijn gerechtigheid voor God. En alleen door het geloof kan ik die aannemen en tot mijn eigendom maken.’ En dan vraagt Zondag 25: ‘Waar komt dit geloof vandaan?’ Antwoord: ‘Van de Heilige Geest. Die het geloof in ons hart werkt door de verkondiging van het heilig evangelie en het versterkt door het gebruik van de sacramenten.’

 

Onze redding is een gemeenteproject

Zo kom ik bij de oproep van vers 12-13. Hebreeën 3:7-19 waarschuwt tegen ongeloof. Die waarschuwing laat ik gewoon staan, daar doe ik niets van af. Dat mag ik toch ook helemaal niet? Wij worden gewaarschuwd tegen wantrouwen richting God. Wantrouwen dat Hij niet het beste met ons voor zou hebben. Door zulk wantrouwen loop je het eeuwige leven mis. Toch hoef je niet bang te zijn. Ik zaai geen angst vanochtend. Bang moet je zijn wanneer je op jezelf vertrouwt. Ik kan je eigenlijk wel voorspellen: daarmee red je het niet. Maar wie zijn zekerheid in Christus zoekt, zit safe. Want ‘in hem worden alle beloften van God ingelost.’ En de concrete oproep van Hebreeën 3:12-13 is daarom dit: zie op elkaar toe in de gemeente. Let op elkaar. Onze redding is een gemeenteproject. Laten we op onszelf letten maar ook op elkaar letten of we blijven vertrouwen op Christus. Ontmasker wantrouwen richting God in je leven. En bij elkaar. En deel met elkaar het vertrouwen op God en zijn beloften. Vertel elkaar daarover: wanneer voelde jij een diep vertrouwen op God? Ik weet zeker dat als ik bepaalde mensen vraag waar de zekerheid van hun geloof op vast zit dat ze zonder aarzelen zeggen: die zekerheid ligt in God. In de kracht van zijn beloften. En in Christus mijn Heer. Wij moeten in de gemeente op elkaar toezien, zegt de schrijver van de Hebreeënbrief. En elkaar terechtwijzen. Dat wil zeggen: elkaar telkens weer wijzen op Christus. En elkaar erop wijzen dat geloof ons niet komt aanwaaien, maar dat de heilige Geest het in je werkt door de verkondiging van het evangelie. Zoek die verkondiging telkens weer op. Zo werkt God het geloof in je. Hoor je vandaag zijn stem, zeg dan ‘amen’, zo is het. God is goed!