Het goede van onderlinge verbondenheid

13 juli 2008

Onderlinge verbondenheid in de gemeente is goed want het is als een heerlijke geur voor God en het laat alles groeien. Deze verbondenheid wil God bij Hem vandaan op ons laten neerdalen.

Lezen: Psalm 133, Filippenzen 2:1-8

Tekst: Psalm 133

‘In de kerk is het fijn!’ ‘Samen zijn met broeders en zusters in de gemeente is geweldig!’ ‘Ik geniet zo van de onderlinge verbondenheid!’ Zomaar wat uitspraken. Wie zegt dit dan? Dit zegt David in Psalm 133. ‘Hoe goed is het, hoe heerlijk als broeders -en zusters- bijeen te wonen’. Psalm 133 is een lofzang op de onderlinge verbondenheid binnen het volk van God. Onderlinge verbondenheid, vroeger zeiden we ‘gemeenschap der heiligen’. Maar daar wordt dit mee bedoeld: de onderlinge verbondenheid van de gelovigen. En David zingt daar een loflied op: Geweldig is dat, die onderlinge banden. Goed is het om samen te zijn. Heerlijk is het om elkaar te kennen en met elkaar op te trekken. Wat is hij daar enthousiast over!

 

Zojuist hebben we Psalm 133 ook gezongen. Dat kan op heel verschillende manieren gebeurd zijn. Misschien voelde je iets van de blijdschap en het enthousiasme van David. En je keek eens om je heen en bedacht dat je blij bent met al je broeders en zusters. Maar het kan ook zijn dat je tijdens het zingen allerlei bezwaren voelde opkomen. Niet tegen de Psalm als zodanig of tegen de melodie, maar tegen de inhoud. En dan tegen de inhoud hoe die in onze gemeente functioneert. ‘Hoezo is het heerlijk om bij elkaar te zijn? Ik zie vooral onverbondenheid. Los zand. Niks heerlijk bijeen wonen.’

 

En toch zitten we met elkaar in de kerk. Als volwassenen. Maar ook jullie, jongens en meisjes. We vormen een gemeente. Sowieso op zondag zie je daar iets van. We zijn op de een of andere manier met elkaar verbonden. Dus moeten we het hebben over die verbondenheid. Ook omdat we die verbondenheid elke zondagmiddag belijden: de ‘gemeenschap der heiligen’. Blijkbaar ligt daar ook wel ergens het ideaal, dat we verbonden zijn met elkaar als leden van één gemeente. Het ideaal van Christus, van zijn Vader en van de heilige Geest. Maar hoe wordt je daar enthousiast voor? Hoe kom je tot die uitroep van Psalm 133? ‘Hoe goed is het, hoe heerlijk als broeders -en zusters- bijeen te wonen!’

 

Kern van de preek vanmorgen is dit:

Psalm 133 laat ons zien wat het goede is van onderlinge verbondenheid

namelijk

1) het is als een heerlijke geur voor God

2) het doet alles in de gemeente groeien

 

Het is als een heerlijke geur voor God

Misschien mag ik beginnen met een bekentenis. Psalm 133 zing ik nou al jaren maar ik heb me tot afgelopen week nooit verdiept in wat nou die olie is en die dauw. Ik heb het gewoon altijd braaf gezongen -dat is misschien heel dom- en ik ging er van uit dat het wel iets moois zou betekenen. Maar dat doet het ook echt!  Eerst het beeld van de olie. Het gaat hier over zalfolie. Dat werd in Israël gebruikt om het lichaam schoon te maken en lekker te laten ruiken. Denk aan de zalving van Jezus’ hoofd en voeten door Maria. Ze gebruikt daarvoor kostbare olie. Nu is de olie waarmee Aäron als priester werd gezalfd nog weer iets anders. Dit was speciale, gewijde zalfolie. In Exodus 30 lezen we over de bereiding ervan. En ook hoe het gebruikt moet worden. In Leviticus 8:12 lezen we dan ook dat dit gebeurt. Daar staat: ‘Mozes goot een deel van de olie over het hoofd van Aäron en zo, door hem te zalven, heiligde hij hem.’ Naar dat moment verwijst Psalm 133. Het overvloedig overgieten van Aäron met die olie is om hem als hogepriester bijzonder te maken. Bijzonder voor God. Aäron krijgt een speciale taak van God. Door de zalving wordt hij aangewezen: jij moet dit gaan doen. Iedereen weet dat dan ook. En die zalving is ook het teken dat hij daarvoor de kracht zal krijgen. Aäron moet de heilige handelingen uitvoeren om verzoening te bewerken tussen God en het volk. En daar geniet God van. Het is ook de heerlijke geur van de zalfolie die dat uitdrukt. Zoals een mens blij wordt van het opsnuiven van een heerlijke geur, zo drukt de geur van de heilige zalfolie uit dat God blij is.

 

En zo, zegt David dan, zo is de onderlinge verbondenheid binnen Gods volk. Voor God is dat als een heerlijke geur. God geniet ervan wanneer wij in de gemeente een eenheid vormen. Wanneer er saamhorigheid is. Een beleving van bij elkaar horen. Een gezamenlijk optrekken. In blijdschap maar ook in verdriet. God zegt: Wees onderling verbonden in de gemeente want dat is als een heerlijke geur voor Mij.

 

En dan het beeld van de dauw. ‘Goed is het als broeders en zusters bijeen te wonen, goed als de dauw van de Hermon die neervalt op de bergen van Sion.’ Nu ben ik nooit in Israël geweest, maar studie van het klimaat en de aardrijkskunde van Palestina leverde dit op, dat Israël heel erg afhankelijk was van hemelwater. Van regen. Maar ook van dauw. Heb je in Egypte nog de mogelijkheid om water vanuit de Nijl over de akkers te laten vloeien, in Kanaän met zijn heuvels en hoogvlakten lukt dat niet. Ook nu nog is water in Israël een probleem. De ochtenddauw was dus belangrijk voor de groei van de gewassen. Daar kon de woestijn zogezegd van gaan bloeien. Kwam die dauw niet, dan betekende dat een slechte dag voor de natuur en de landbouw. Was er wel dauw, dan was er groei en vrucht. Dat het volk hierdoor heel erg afhankelijk was van God had natuurlijk een reden. De Here wilde dat ze dicht bij Hem zouden leven. In gelovig opzien naar Hem, biddend om zijn zegen.

 

Maar dan zegt David in Psalm 133: als die dauw zo is ook de onderlinge verbondenheid binnen Gods volk. Die doet net als de dauw alles groeien. En zet alles in bloei. Er komt vrucht op grond die van zichzelf onvruchtbaar is. Woestijngrond. Wanneer er in de gemeente saamhorigheid is, de beleving van bij elkaar horen, van samen op trekken, dan gaat er van alles groeien. Onderling vertrouwen. Vruchten van geloof en heiligheid. Meer leven vanuit en naar Gods Woord. Groei in de diepte, de breedte en de hoogte. God zegt vanuit Psalm 133: Wees onderling verbonden want daardoor gaat alles in de gemeente groeien.

 

Vraag is nu: waar komt de verbondenheid in de gemeente vandaan? In Psalm 133 zit de verbondenheid in twee dingen. Allereerst is er de bloedband. Israël stamt af van één stamvader: Jakob. Maar het tweede dat hen verbindt is Jeruzalem. Psalm 133 is een pelgrimslied. Dat gezongen werd wanneer men vanuit het hele land op weg was naar Jeruzalem. Om daar de grote verzoendag of een van de andere feesten mee te vieren. Iedereen stroomde daar naartoe. Eén hoofdstad, één centrum, één God. In Sion, zegt het slot van de Psalm, geeft de Heer zijn zegen. Allen leefden onder die ene zegen. Zoals wij de zegen aan het einde van elke kerkdienst meekrijgen, zo kreeg Israël de zegen mee aan het einde van ieder feest. Het is de zegen van God die neerdaalt vanuit de hemel. Opvallend in Psalm 133 is het drie keer terugkomen van die beweging van boven naar beneden. De olie valt neer op de baard van Aäron en valt neer op de hals van zijn gewaad. En de dauw valt neer op de bergen van Sion. Van boven naar beneden. Het komt bij God vandaan. Zowel de zegen van de verzoening die de hogepriester voor het volk bewerkt, als de zegen van de vruchtbaarheid van het land. Bij de Here moet je zijn voor zegen. In Sion, waar de Here aanwezig is in de tempel. Daar woont Hij bij zijn volk.

 

Net als bij het volk Israël ligt ook onze onderlinge verbondenheid vast in God. Wij bidden niet voor niets ‘Onze Vader die in de hemelen is’. God is niet alleen mijn Vader maar ook die van mijn broeder of zuster. Wanneer ik God ontmoet, ontmoet ik bij Hem in huis ook mijn broers en zussen. Ik moet God als mijn Vader met hen delen. Dat betekent niet dat ik zelf minder van God ontvang, maar dat ik in het gezin van God broers en zussen tegen kom. Ik heb God niet voor mezelf. Ja, ik kan wel in mijn eentje tot God bidden, maar -jongens en meisjes- zoals je als kind je vader of moeder niet voor jezelf alleen kunt opeisen, waarbij de andere broertjes en zusjes er eigenlijk niet mogen zijn, zo is dat ook bij God. Bij God kom ik als gelovige altijd mijn broers en zussen tegen. We delen dezelfde God.

 

En dat verbindt ons met elkaar. En als we dan bedenken hoe we kinderen van de Vader werden -door Jezus- dan zien we ook Jezus als degene die ons verbindt. Hij is onze Hogepriester. En de verzoening met God door zijn offer aan het kruis zet ons apart. Het zet ons apart van de wereld als ‘verzoenden met God’. Wij zijn door Jezus geheiligd, dat wil zeggen: Hij heeft ons bestemd voor zijn Vader. Opdat Hij weer plezier zou hebben in de mens. Dit is bijzonder bemoedigend. Het begint bij God. Onze onderlinge verbondenheid heeft zijn bron in onze verbondenheid met God. Het komt van boven en daalt neer. Verticale verbondenheid en horizontale verbondenheid, dan zie je een kruis. Het kruis van Christus.

 

En wat dan opvalt is dat Jezus zich met ons verbonden heeft toen wij nog niets van Hem moesten hebben. Jezus kwam naar een wereld die Hem uitspuugde en doodde. Jezus kwam in ons leven toen wij nog klein waren en nog nergens van wisten, de doop. Ook dat is heel bemoedigend. Maar Jezus wil ook dat wij Hem hierin zullen navolgen. Filippenzen 2! Dat begint bij een liefde die niet gebaseerd is op hoe de ander is of doet, maar op liefde die je in jezelf opwekt. Of beter gezegd: liefde die je van Jezus ontvangt. Verbondenheid in de gemeente heeft dus niet te maken met vriendschappen. Natuurlijk kun je vrienden in de gemeente hebben. Maar daar gaat het hier niet over. En een paar goede vrienden in de gemeente hebben is ook niet voldoende om invulling te geven aan de gemeenschap der heiligen. Die kijkt echt de hele gemeente rond. Want bij de onderlinge verbondenheid in de gemeente gaat het niet alleen over relaties waarin je het goed met elkaar kunt vinden, maar het gaat ook over het goed houden van relaties waarin je juist zoveel van elkaar verschilt. In die relaties mag je niet uit geldingsdrang of eigenwaan opereren. Juist in die relaties zul je je bescheiden opstellen. De ander belangrijker achten dan jezelf. En niet alleen je eigen belangen voor ogen houden maar ook die van de ander. Dat is de gezindheid die Jezus had. Hij deed afstand van wat Hij had, om de ander, om ons, op te zoeken.

 

Psalm 133 laat ons zien wat het goede is van onderlinge verbondenheid:

1) het is als een heerlijke geur voor God

2) Het doet alles in de gemeente groeien

 

Het doet alles in de gemeente groeien

Maar is dit niet wat idealistisch? Zien wij dit in onze gemeente? Is Psalm 133 niet wat idealistisch? Want bezingt David het goede van de onderlinge verbondenheid omdat hij die in Israël ziet, of omdat hij die wenst? Ik denk voor een belangrijk deel dat laatste. David wil graag dat de broeders van Israëls huis in vrede bij elkaar zijn. Want dat was lang niet altijd zo. Denk alleen maar aan de burgeroorlog die ontstaat wanneer zijn zoon Absalom de macht probeert te grijpen. En aan het begin van Davids koningschap is hij alleen koning over Juda en Benjamin. Gaan we nog iets verder terug dan zien we dat er altijd allerlei stammentwist heeft bestaan. Vanaf de tijd van de intocht in Kanaän tot en met de tijd van de richteren. En kijken we naar de periode na David, dan zien we al na de regering van Salomo het rijk in tweeën scheuren. Niks broeders die heerlijk bijeen wonen. Niks samen opgaan naar Jeruzalem. De tien stammen hadden al gauw hun eigen offerplaatsen: Dan en Betel, daar vierden ze hun feesten. Wanneer we dat bedenken is het niet zozeer idealistsich dat Psalm 133 eenzijdig het goede bezingt, het is bijzonder dat Psalm 133 vasthoudt aan het goede van onderlinge verbondenheid.

 

In de gemeente heb je dit ook. Ik weet niet hoe dat bij u en jullie is, maar ik heb dat wel. Dat je aan de ene kant de zegenrijke aanwezigheid van onderlinge verbondenheid herkent, maar aan de andere kant soms ook de teleurstellende afwezigheid ervan. Bij dat laatste kun je denken aan de onttrekkingen waar we de laatste weken mee te maken hebben. Het lukt ons niet om elkaar vast te houden. Maar in welke mate spannen we ons daarvoor in? Zij die vertrekken en wij die blijven? Zien wij het belang van de verbondenheid? Dat God daarvan geniet. Je inzetten voor het vasthouden van elkaar heeft ook te maken met groei in heiligheid. In de gemeente ben je net als in het gezin aan elkaar gegeven. We hebben elkaar niet uitgekozen. Toch, jongens en meisjes? Dat maakt het moeilijk. Maar juist daardoor wil Christus ons leren in relatie te leven. De gemeente is de leerschool voor de omgang met God. In Filippenzen 2 ging het over steeds meer gaan lijken op Jezus. Steeds heiliger worden, zoals Hij dat is. En dat is dan: bescheidenheid, afzien van jezelf en je eigen belangen, gericht zijn op de ander. Oftewel, minder focus op jezelf. Wanneer wij dat oefenen in de relatie met onze medemens maakt ons dat ook geschikt voor de relatie met God. Ook in onze relatie met God geldt dat wij niet de focus hebben op onszelf, onze belangen, of ons leven. Maar dat wij God belangrijker achten dan onszelf. Met een variatie op het spreekwoord: ‘jong geleerd, oud gedaan’, kun je hier zeggen: in de gemeente geleerd, bij God gedaan. Hier zit ook de ernst van de boodschap van vanochtend: alleen bij God -in Sion, zoals de Psalm zegt- is zegen. Namelijk: leven voor altijd.

 

Nu is dit ‘leren leven in relatie’ binnen de gemeente nog niet gemakkelijk. Dat heeft namelijk te maken met vertrouwen. Vertrouw je elkaar? En daarvoor willen mensen elkaar kennen. Elkaars standpunten weten. Tussen mensen die elkaar niet kennen kan wantrouwen zomaar toeslaan. Je vraagt je af: Hoe zou hij of zij daarover denken? Of je vult dit zelf in vanuit gedrag wat je bij die ander ziet. En vervolgens plak je een etiketje en besluit je voor jezelf: daar hoor ik niet bij. Maar daarmee verdwijnt de eenheid. Daarmee verdwijnt de eenheid terwijl je elkaar misschien wel nooit gesproken hebt. Terwijl je nooit gepraat hebt over dat ene wat je verbindt: het verzoend zijn met de Vader door Jezus Christus. Teleurstellende afwezigheid van verbondenheid speelt niet alleen bij onttrekkingen, maar ook daar waar geen contact, geen gesprek is.

 

Afstand kan er ook zijn in de gemeente door groepsvorming. Onder ouderen, onder de jeugd. Mensen staan daar buiten, of dat nou aan hen ligt of aan de groep. Als buitenstaander voel je je minder: ‘ben ik niet goed genoeg om mee te doen?’ Hoe gaan we daarmee om in de gemeente? Staan wij open voor elkaar? Zijn bestaande relaties gesloten of open voor anderen? En dan kom ik even terug op die heerlijke geur voor God die opstijgt uit een gemeente waarin onderlinge verbondenheid is. Behalve dat God daar naar kijkt, kijken ook niet-gelovigen daar naar: ‘Hoe gaat dat in die gemeente?’ Vaak is het onderlinge meeleven in een gemeente iets waar gasten van buiten de kerk heel gevoelig voor zijn: Hoe wordt ik opgevangen? Spreekt iemand mij aan? En: Hé, ze bidden hier voor elkaar in de eredienst. Van een gemeente die werkelijk samenop trekt gaat iets uit. Zo’n gemeente staat in een goede reuk.

 

We moeten naar een afronding. Ik stelde aan het begin van de preek de vraag: Hoe kom je tot die uitroep van Psalm 133? ‘Hoe goed is het, hoe heerlijk als broeders -en zusters- bijeen te wonen!’ Hoe ga je dat nazeggen? Ik hoop doordat u/jij hebt ontdekt waarom God verbondenheid vraagt. God zegt: wees onderling verbonden in de gemeente, want 1) het is als een heerlijke geur voor Mij, de olie, en 2) het doet alles in de gemeente groeien, de dauw. Maar tegelijk zien we in de gemeente zowel zegenrijke aan- als teleurstellende afwezigheid van verbondenheid. Welk perspectief opent zich hier nou bij vanuit het Woord van God? Langs welke route komen we tot die blijde ervaring van onderlinge verbondenheid?

 

Psalm 133 liet ons zien dat we daarvoor elkaar moeten ontmoeten bij dat ene zelfde punt: dat er leven voor ons is door het offer van Jezus. Dat er leven en zegen is in Gods genade en liefde en trouw. Of te wel, verbondenheid in de gemeente vind je ten diepste in de ene Heer en Heiland. Ik denk aan wat daarover staat in Efeziërs 2, hoe Jezus eenheid bracht tussen jood en niet-jood. Heel het Nieuwe Testament door vind je trouwens aansporingen tot eenheid in de gemeente. Zo belangrijk is dat. Maar om elkaar te ontmoeten in onze ene Heer en Heiland moeten we wel met elkaar in gesprek. Gewoon elkaar leren kennen. En dan niet alleen: ‘Wat doe jij voor werk en wat zijn je hobby’s’, nee juist elkaar leren kennen in het geloof. Vertel elkaar maar en vraag het elkaar maar: ‘Dit doet het evangelie mij. Zo werk ik dat uit in mijn leven. En met moeiten ga ik zo om. Hoe is dat bij jou?’ Dat is best spannend. Dat vraagt van je dat je je kwetsbaar opstelt. Maar je krijgt er zoveel voor terug. Er is weinig mooiers dan die herkenning bij elkaar van dezelfde liefde voor God, dezelfde liefde voor zijn woord, dezelfde liefde voor zijn gemeente. Als u dat nog nooit ervaren hebt gun ik het u van harte. Misschien is het iets om ons als gemeente voor te nemen in de komende week minstens één gesprek te hebben waarin we open zijn over ons geloof. Liefst met iemand in de gemeente die je nog niet kende. En wanneer je dat blijft doen, blijft oefenen, mag je groei gaan ontdekken. Groei in geloof en groei in verbondenheid: ‘Wat is het goed, wat is het heerlijk om als broeders en zusters bijeen te wonen!’ Amen.