Hoe bestaat het dat er redding voor ons is?

5 september 2021

Troost voor mensen die zonden blijven doen.

Lezen: Romeinen 5:1-11

Tekst: Zondag 5-6

De vraag waarmee Zondag 5-6 begint is een beetje misleidend. ‘Hoe kunnen wij aan deze straf ontkomen en weer in genade aangenomen worden, nu wij naar Gods rechtvaardig oordeel straf in tijd en eeuwigheid verdiend hebben?’ Je verwacht dan een antwoord als: eerst doe je dit, dan doe je dat; eerst geloof je zus, dan bid je zo. Het woord ‘hoe’ lijkt naar een methode te vragen, een route waarlangs je uiteindelijk aan de straf ontkomt.

 

Maar je moet het accent anders leggen. De vraag van Zondag 5-6 is: hoe bestaat het dat je aan deze straf ontkomt? Wij waren veroordeeld tot een eeuwige straf, hoe kun je daar ooit aan ontkomen? De straf was niet 10-15 jaar, ook niet levenslang, zelfs niet de doodstraf, maar wij waren veroordeeld tot een eeuwige straf. Hoe bestaat het dat je daar aan ontkomt? Hoe kan een eeuwige straf weer verdwijnen?

 

De vraag is dus ook niet of wij als gelovigen aan deze straf ontkomen. Dat staat vast voor wie Zondag 1 belijdt: ik ben met lichaam en ziel, in leven en sterven, eigendom van Jezus Christus (…) zijn Geest geeft mij zekerheid van het eeuwige leven. Maar de vraag is, hoe kan dat? Het lijkt zo onmogelijk. Als je toch veroordeeld bent voor eeuwig, hoe bestaat het dan dat je weer in vrede met God mag leven, voor eeuwig?

 

Dus het woord ‘hoe’ waar Zondag 5-6 mee begint vraagt niet naar een methode, maar wil zicht geven op het onmogelijke. Het voor mensen onmogelijke. Hoe bestaat het… daar klinkt verwondering in door. Hoe bestaat het dat onze eeuwige veroordeling wordt omgezet in eeuwige vreugde? Dit is geen theoretische vraag, want wij doen nog steeds zonden. Wie eerlijk is moet dat wel toegeven. Je kunt je zonden afdoen als kleinigheden of je wijst op anderen die hele erge dingen doen of je drukt je zonden voor jezelf weg, - maar is dat niet juist een bewijs dat je zonden je onzeker maken? Een christen heeft te maken met blijvende zonden. Dingen waarvan je heel goed weet: dit is niet goed, God wil niet dat ik dit doe. En toch doe ik het, gebeurt het me. De ene keer verzet ik me hevig, een andere keer ben ik het vechten moe en laat het gebeuren. Maar die zonden maken je onzeker, hoe bestaat het dat God me niet straft? Omdat wij elke dag met onze zonden geconfronteerd worden is dit een belangrijke vraag.

 

Het doel van Zondag 5-6 is dan ook om je te troosten, te bemoedigen en je zekerheid te geven over je redding. De vragen en antwoorden van Zondag 5-6 kunnen wat kil op je overkomen. Het gaat over straf, oordeel en schuld. Het gaat over een God die betaling eist en over Gods toorn. Toen je zonet luisterde naar Zondag 5-6 kon gemakkelijk de vraag opkomen: wat is dit voor God, is God een onvermurwbare schuldeiser? Een ongevoelige, afstandelijke God die zijn recht wil halen? Maar zo ken je God toch niet? Wij kennen God toch juist als een liefdevol God? Waarom melkt de Catechismus dit zo uit? Omdat de Catechismus je zekerheid wil geven dat je echt aan de eeuwige straf ontkomt. Zondag 5-6 biedt troost aan mensen die -tegen hun wil- zonden blijven doen. Wie de ernst van zijn zonden eerlijk onder ogen ziet vraagt zich toch af: hoe bestaat het dat ik aan Gods straf ontkom?

 

‘Hoe kunnen wij aan de straf ontkomen en weer in genade worden aangenomen?’ Het antwoord is: dat kan omdat God zelf dat doet. Voor mensen is dit onmogelijk. Dit bestaat alleen omdat God zelf dit doet. Hij bedacht een plan -terwijl geen mens daarom vroeg, een plan dat ook geen mens zou kunnen verzinnen (1 Korintiërs 2:9)- en voerde dat uit. We weten dit uit de Bijbel, dat is de laatste vraag in Zondag 6: ‘Waaruit weet u dat?’ ‘Uit het heilig evangelie.’ In het antwoord zie je ook hoe God de eeuwen door met dat plan bezig is geweest. De kern van het plan is dat God zelf betaalt. God geeft wat Hij vraagt. Dat klinkt niet slim. Ik hoop wel dat hiermee al je gedachten aan een kille God die eist en straft verdwijnen. God geeft zelf wat Hij vraagt. De straf die Hij oplegt, neemt Hij op zich. Het offer dat Hij van ons vraagt, brengt Hij zelf. De dood die Hij ons wil aandoen, keert Hij om en treft Hem zelf.

 

Geen mens zou hier ooit opkomen. Mensen noemen dit dwaasheid. Wat win je hiermee? Onze wijsheid is: schakel je tegenstander uit (1 Korintiërs 2:8). Gods wijsheid is: win je vijand voor je door hem lief te hebben. Je vecht niet terug maar laat je slaan. Je loopt niet weg maar zoekt je vijand op. Je vervloekt hem niet maar overlaadt hem met zegen. Dat is toch wat God met de mens heeft gedaan? Kijk naar Abraham, naar het volk Israël, naar Jezus. Kijk naar jezelf. Het is op het bizarre af wat God voor de mens doet. Wij mogen leven op een prachtige aarde. Elke dag gaat de zon weer op. We hebben te eten en te drinken. We hebben werk en inkomen. We hebben mogelijkheden om ons te ontwikkelen. En heel veel dingen in ons leven gaan gewoon goed. Ja, er gaan ook dingen mis in ons leven. Maar na de zondeval is alles wat goed gaat opvallend. Dat dingen goed gaan is de uitzondering. Na de zondeval zou het logisch zijn geweest als er helemaal niets meer goed gegaan was. Zie je hoe God je zegent? God wil de mens -zijn vijand- voor zich winnen door hem lief te hebben.

 

Op de vraag hoe het bestaat dat er redding voor ons is, is het antwoord: God laat de gevolgen van de breuk tussen Hem en ons op zichzelf neerkomen. In plaats van dat God na de zondeval zegt: voel het dan maar, de eenzaamheid, de machteloosheid, het verdriet en de pijn om onze scheiding, zegt God: Ik ga het voelen. Hoewel niets hiervan mijn schuld is, ga ik het verdriet en de pijn in mijn hart toelaten. We weten hoe: God gaf zijn eigen Zoon over in de handen van mensen wetend dat Hem dit zeer ging doen, wetend dat ze zijn Zoon zouden mishandelen, afwijzen en doden. God deed dit niet omdat Hij geniet van pijn, Hij deed dit alleen maar omdat Hij weet dat wij de pijn niet kunnen verdragen.

 

Wat Zondag 5-6 dan doet is dit helemaal uitwerken. Het woord ‘kunnen’ komt vier à vijf keer voor. Dat laat zien dat het in deze zondagen gaat om de vraag: hoe kan het dat wij aan de eeuwige straf ontkomen? Het verschil tussen Zondag 5 en 6 is dit, Zondag 5 legt uit waarom wij mensen niet kunnen betalen en Zondag 6 legt uit waarom Jezus dat wel kan. Hij is God en mens. Hij is de Middelaar. Dat is wat anders dan een onderhandelaar. Een onderhandelaar probeert met twee partijen ergens in het midden uit te komen. Maar Jezus doet niets af aan Gods gelijk. Ook volgens Jezus heeft God gewoon gelijk, de mens is terecht voor eeuwig veroordeeld. Maar wat heb je dan aan Jezus als Hij aan de kant van God staat, moet een middelaar er niet voor beide partijen zijn? Maar Jezus staat ook aan onze kant, Hij is er ook volledig voor ons. Want de terechte veroordeling voor eeuwig neemt Hij op zich. Hij draagt die eeuwige straf in de donkere uren aan het kruis. Dat moet intens zijn geweest, een veroordeling die voor altijd moet duren balt samen in een punt in de tijd. Alle vernietigende kracht uit de eeuwigheid concentreert zich in dat ene moment. Ondraaglijk. Alleen draaglijk voor God zelf, voor Gods eigen Zoon. Er ging niet alleen een zwaard door Maria’s hart, ook door dat van de Vader.

 

Maar nu de vraag beantwoord is hoe het kan dat wij aan de eeuwige straf ontkomen is de vraag nog steeds: kan ik hier op aan? Hoe weet ik zeker dat God mijn zonden niet toch een keer zat wordt, een streep trekt en zegt: klaar met jou. Het antwoord is: als een echte Middelaar tussen God en ons kiest Jezus nooit méér partij voor God dan voor ons. Want let op, Jezus’ middelaarswerk is nog niet af. Nog dagelijks pleit Hij voor ons bij God (Romeinen 8:34, Hebreeën 8:1-2, 1 Johannes 2:1-2). Het offer is eens en voor altijd gebracht, dat was Golgota. Maar met dat bloed is Jezus het hemelse heiligdom binnengegaan en nu staat Hij bij het altaar voor ons te bidden om vergeving en verzoening met God. Maar hoe weet je dat Jezus nooit méér partij voor God kiest dan voor ons? Hij is dan wel mens maar ook zelf God, Hij komt bij God vandaan en is nu weer terug bij God. Hier licht Romeinen 5:8 op, daar staat: ‘Maar God bewees ons zijn liefde doordat Christus voor ons gestorven is toen wij nog zondaars waren.’ God wist dus wat Hij deed toen Hij ons liefhad. Wat is dit belangrijk. God wist waar Hij aan begon, Hij had ons al lief toen wij nog zondaars waren. Gods liefde voor ons berust niet op iets in ons, een beginnetje van iets goeds of zo. Maar dat betekent dat God ook niet verrast wordt door de hardnekkigheid van de zonde in ons. Het is ook niet zo dat wanneer we nu zonden doen, Gods liefde voor ons verdwijnt. God gaf ons zijn liefde toen wij zondaars waren, God geeft ons zijn liefde nu we nog steeds zonden doen. Dat betekent niet dat zonden niet erg zijn, zeker wel, maar ze veranderen Gods liefde voor ons niet. Dat is het evangelie.

 

Ik lees verder in Romeinen 5. God bewees ons dus zijn liefde doordat Christus voor ons gestorven is toen wij nog zondaars waren; vers 9: ‘Des te zekerder is het dus dat wij, nu we door zijn dood zijn vrijgesproken, dankzij hem zullen worden gered en niet veroordeeld.’ Hier zie je dat onze redding nog ‘bezig’ is, een nog lopend proces is. Wij ‘zijn’ vrijgesproken, maar we ‘zullen’ worden gered. Dat je van die toekomstige redding zeker kunt zijn is omdat God wist wat Hij deed toen Hij mensen liefhad. Hij had ze lief met een liefde die volledig opkomt uit Hem zelf. Romeinen 5:2 noemt Gods genade (zijn innerlijke goedheid) ons fundament. En dan zegt vers 10: ‘Werden we in de tijd dat we nog Gods vijanden waren al met hem verzoend door de dood van zijn Zoon, des te zekerder is het dat wij, nu we met hem zijn verzoend, worden gered door diens leven.’ Jezus leeft nu in de hemel en pleit daar voor ons. Dat maakt ons gelukkig en geeft een gelukkige zekerheid. Vers 3 zegt: ‘we prijzen ons zelfs gelukkig onder alle ellende, omdat we weten dat ellende tot volharding leidt’. Denk bij die ellende aan de blijvende zonden in je leven waar je zo van baalt en last van hebt. Leg je daar niet bij neer. Laat je daardoor niet uit het veld slaan maar laat het leiden tot volharding. Iedere keer dat je door zonden neergehaald wordt doe je opnieuw een beroep op Gods liefde. Zodat Gods liefde steeds meer het fundament onder je leven wordt. Elke keer dat je bij die liefde uithuilt wordt die liefde sterker voor je. Dat is volharding.

 

Zekerheid over het ontkomen aan de eeuwig straf vind je in God. Ontkomen aan de eeuwige straf kan omdat God zelf hiervoor zorgt, maar ook de zekerheid hierover ligt in God. Het lijkt op de vraag van Maarten Luther: hoe ontkom ik aan de hel? Daar worstelde hij mee. Hij kreeg er geen zekerheid over. Ik kan me voorstellen dat je dat wil weten als mens: komt het nou echt goed met mij? Vreemd genoeg zoeken wij het dan al gauw in onszelf. De zonde fluistert je in dat je redding van jou afhangt, op zijn minst ook van jou. Dat het toch niet waar kan zijn dat je daar niets voor hoeft te doen. Zo probeert de duivel hetzelfde te doen als in het paradijs: jou verleiden om de positie van God in te nemen. Je denkt groter van jezelf dan je bent. Toch ben je maar een mens. Het gaat heel subtiel, dat zoeken van zekerheid in jezelf. Je doet je best om niet te zondigen want je wilt in de hemel komen. Het is natuurlijk goed om je best te doen om niet te zondigen, maar dat heeft niets te maken met naar de hemel gaan. Die toegang is er namelijk alleen door Jezus Christus. Maar omdat jouw toegang tot de hemel, en het ontkomen aan de eeuwige straf, alleen rusten op het werk van Jezus Christus, is die toegang zeker. Dat zou het anders nooit zijn. Wanneer heb je het goed genoeg gedaan? Wanneer ben je te vaak in zonden gevallen? Het kan dus twee kanten op. Wie zekerheid zoekt in zijn eigen gedrag kan zeggen: ik doe het zo gek nog niet, dit komt wel goed. Maar als de zonden sterk zijn in je leven kun je ook zomaar alle moed verliezen: hoe kan God nog van mij houden? Weet je hoe je hiervan bevrijd wordt? God wist waar Hij aan begon toen Hij jou ging redden. Hij had jou al lief toen je nog een zondaar was, Hij heeft jou nog steeds lief wanneer je zonden doet. Zoek je zekerheid niet in je eigen (goede) gedrag, zoek je zekerheid over je redding in Gods ‘gedrag’.

 

Het is niet alleen Romeinen 5 dat je God zo leert kennen. Ik denk ook aan 1 Johannes 4:9-10: ‘En hierin is Gods liefde ons geopenbaard: God heeft zijn enige Zoon in de wereld gezonden, opdat we door hem zouden leven. Het wezenlijke van de liefde is niet dat wij God hebben liefgehad, maar dat hij ons heeft liefgehad en zijn Zoon heeft gezonden om verzoening te brengen voor onze zonden.’ Denk aan wat er staat in Efeziërs 2:4-5: ‘omdat God zo barmhartig is, omdat de liefde die hij voor ons heeft opgevat zo groot is, heeft hij ons, die dood waren door onze zonden, samen met Christus levend gemaakt. Ook u bent nu door zijn genade gered.’ En in 2 Korintiërs 5:18-19 zegt de apostel Paulus: ‘Dit alles is het werk van God. Hij heeft ons door Christus met zich verzoend en ons de verkondiging daarover toevertrouwd. Het is God die door Christus de wereld met zich heeft verzoend: hij heeft de wereld haar overtredingen niet aangerekend’.

 

Wat moet jij dan nog doen? Ik stel die vraag toch maar. Het is ook niet zo dat je niks moet doen. Maar wat je niet moet doen is je zekerheid koppelen aan je eigen gedrag. Eén van de dingen die je moet doen is kijken naar God en zijn ‘gedrag’ onderzoeken. Hij maakt, in zijn liefde, ontkomen aan de eeuwige straf mogelijk. Het bestaat door Hem. God doet dat door zijn eigen Zoon te geven, Hij ondergaat de straf in onze plaats. Wat jij moet doen is Jezus in jouw plaats laten gaan. Denk aan dat verhaal uit een van de concentratiekampen in de Tweede Wereldoorlog. Hoe iemand naar voren stapte om de plaats van een ander in te nemen om doodgeschoten te worden. Laat je dat gebeuren? Laat je die ander in jouw plaats gaan? Ontvang je dat offer en die liefde? Wijs Jezus niet af in je misplaatste trots dat jij het zelf wel redt. Bovendien, wie de liefde van een ander ontvangt laat daarmee zien die liefde op waarde te schatten. Amen.