In dienst treden bij God
23 maart 2025
Het offer dat God van ons vraagt is onze levenswandel.
Lezen: Jesaja 1:11-20
Tekst: Romeinen 12:1
In de veertigdagentijd denken wij aan het offer van Jezus. De veertigdagentijd is de tijd voor Goede Vrijdag en Pasen en is begonnen op woensdag 5 maart en loopt door tot en met donderdag 17 april. In die weken staan we stil bij het lijden van onze Here Jezus. Dat Hij dat deed voor ons, voor onze zonden. De veertigdagentijd is daarom ook een tijd van inkeer, van nadenken en van bekering.
Nu wil ik het in deze preek hebben over het offer van jullie leven. Het offer van mijn leven. Dat is een ander offer dan dat van Jezus. Hij offerde zijn leven op aan het kruis. Dat hoeven wij niet te doen. Gelukkig niet, Jezus deed dat in onze plaats. Dat is de kern van het evangelie. Toch zijn er ook overeenkomsten. Paulus gebruikt in Romeinen 12 het woord offer niet voor niets. Dat Jezus in onze plaats het offer van zijn leven bracht betekent niet dat er van ons niets meer gevraagd wordt, dat er van ons geen offers meer gevraagd worden. Het is niet zo dat wij nu met onze armen over elkaar kunnen gaan zitten. Nee, wij zullen onze handen uit de mouwen steken. En opvallend genoeg gebruikt Paulus daar dus het woord offer voor. Wij moeten onszelf als een offer in Gods dienst stellen. Als een levend offer. Wij geven ons leven niet in de dood, dat heeft Jezus gedaan, maar wij geven onszelf levend en wel aan God. Daar wil ik het met u en jullie over hebben vanmorgen. Wat daar het evangelie in is.
Want dat woord offer kan zomaar negatieve gevoelens oproepen. Positieve, maar ook negatieve. Wanneer je iets wilt bereiken moet je offers brengen. Dat vinden we denk ik positief. Als je iets wilt bereiken moet je je inzetten. Moet je bepaalde dingen nalaten en andere juist wel doen. We vinden het ook positief als iemand zich voor een ander opoffert. Soldaten in een oorlog. Of, minder extreem, iemand zet zich in voor een ander als mantelzorger. Dan moet je ook heel wat opofferen. Maar het woord offer kan ook negatieve gevoelens oproepen. Zo hebben wij het over slachtoffers als mensen gewond zijn geraakt in een ongeluk. Mensen kunnen zelfs ‘geslachtofferd’ worden, als ze door iemand anders worden opgeofferd in zijn of haar belang. En we zeggen dat dingen ‘in rook opgaan’ als bepaalde plannen niet doorgaan. Je vakantieplannen kunnen in rook opgaan. Dan baal je flink. Het is dus dubbel. Wanneer er een offer van jou gevraagd wordt ligt het er aan wat de setting is of je daar blij mee bent.
Het woord offer heeft te maken met geven, aanbieden. In een beetje ouderwets Nederlands kun je zeggen: kan ik u een drankje offreren. Kan ik u een drankje aanbieden. En het offer van Jezus is dat Hij zijn leven voor ons geeft. Hij biedt aan in onze plaats te sterven. Wanneer wij een offer brengen zal dat eerder iets zijn van tijd die je geeft. Je offert iets van je tijd op om een ander te helpen. En in de kerkdienst kennen we de ‘dienst van de offerande’, dat is ook een beetje ouderwetse taal, maar dat slaat op de collecte. Dan geef je geld.
Nu wordt het woord offer in Romeinen 12 gebruikt om kleur te geven aan iets anders. In Romeinen 12:1 worden we opgeroepen onszelf in Gods dienst te stellen. We worden opgeroepen om bij God in dienst te treden. Geloven zou je kunnen zeggen is: in dienst treden bij God. Nu kan ook die uitdrukking verschillende gevoelens oproepen. Sommige mensen denken dan aan werken voor een baas. Dienst is iets moeten. Denk ook aan het woord dienstplicht. Dat was dat je verplicht een militaire training moest ondergaan. Mannen van boven de 50 hebben dat allemaal gehad. Maar juist om dit soort gedachten en gevoelens te vermijden zegt Paulus in Romeinen 12: stel jezelf in dienst van God als een offer. Een offer is iets dat je geeft, iets wat je aanbiedt, vrijwillig. Er zit een interne tegenstelling in die zin, een interne spanning: treed -vrijwillig- in dienst bij God.
Misschien nu eerst de vraag: wat houdt in dienst zijn bij God concreet in? In Romeinen 6:13 wordt een tegenstelling gemaakt met ‘in dienst zijn van de zonde’. Nu denk ik dat niemand zegt: ik treed in dienst bij de zonde, bij het kwaad. Het is eerder zo dat mensen -onbewust- door hun gedrag het kwaad een dienst bewijzen. Als jij scheldt of ruzie maakt bewijs je het kwaad een dienst. Maar wat staat er nu in Romeinen 6:13? Ik lees het voor: ‘Stel uzelf niet langer in dienst van de zonde als een werktuig voor het onrecht, maar juist in dienst van God, als levenden die uit de dood zijn opgewekt. Stel uzelf in dienst van God als een werktuig voor de gerechtigheid.’ Dus in dienst zijn bij God is leven zoals Hij dat graag ziet. Het is leven in liefde en trouw. In liefde en trouw naar God toe en in liefde en trouw naar de medemens. In dienst treden bij God is dus niet dat je dominee wordt of evangelist of ambtsdrager. Dat kan het zijn, maar het is breder. Ieder christen is in dienst bij God. Geloven is: in dienst treden bij God. En je wilt toch een goede gelovige zijn? Besef dan dat je als gelovige in dienst bent bij God. Maar dat betekent dat je zegt: ‘Heer, ik hoor graag wat u van mij verwacht.’
Dat is dus allereerst God liefhebben en de naaste liefhebben als jezelf. Maar ik wil het nog wat concreter maken. Met drie vragen. Vragen die je aan jezelf moet stellen. De eerste vraag is: wat heeft God aan mij? Kijk eens van een afstandje naar jezelf, of nog beter, kijk eens door de ogen van God naar jezelf. Wat zie je? Wordt God meer zichtbaar in deze wereld door jouw leven? Ontvangt God eer door wat jij doet en laat? Romeinen 12:1 staat na de hoofdstukken 1-11. Dat is logisch natuurlijk, maar wat ik daarmee bedoel is dat Paulus in hoofdstuk 1-11 heeft uitgelegd wat Gods barmhartigheid is. Als hij daarmee klaar is zegt hij: ‘met een beroep op die barmhartigheid van God vraag ik u dus -dat staat er in het Grieks: vraag ik u dus- uzelf als een levend, heilig en God welgevallig offer in zijn dienst te stellen.’ God wil zijn barmhartigheid, zijn goedheid en liefde in deze wereld zichtbaar maken. Dat heeft God vooral gedaan in het geven van zijn Zoon voor de zonde en schuld van de wereld. Maar wat werkt dat uit in jou? Verandert Gods goedheid jou? Kortom, maakt jouw leven zichtbaar dat er een goede God is die goedheid verspreidt in deze wereld? In je dienst aan God is de eerste vraag: wat heeft God aan mij?
De tweede concrete vraag is: wat heeft de gemeente aan mij? Ik denk aan wat er staat in 1 Petrus 2:5, daar zegt de apostel: ‘en laat u ook zelf als levende stenen gebruiken voor de bouw van een geestelijke tempel. Vorm een heilige priesterschap om geestelijke offers te brengen die God, dankzij Jezus Christus, welgevallig zijn.’ Hier komen offers brengen en de opbouw van de gemeente bij elkaar. In onze gemeente gebeurt veel. Er is veel inzet, veel enthousiasme. Mensen offeren hun vrije tijd op. Dat is schitterend om te zien. Soms word ik er stil van. Vanmorgen komt de vraag op ieder van u en jullie af: wat heeft de gemeente aan mij? Denk na over jouw talenten, jouw gaven, kijk naar je mogelijkheden. En offer. Geef. Geef jezelf in dienst aan Gods gemeente.
De derde vraag is: wat heeft mijn medemens aan mij? Dan denk ik aan je medemens binnen en buiten de gemeente. Buren, collega’s, klasgenoten, mensen die je tegenkomt bij de sport, wat hebben al die mensen aan jou? Gewoon in de concrete dingen van elkaar helpen, er voor elkaar zijn. Maar ook juist: wat hebben ze aan jou als christen? Weten je buren, je collega’s, je sportvrienden dat je christen bent? En hebben ze dan iets aan jou? Straal jij iets uit wat echt bij Christus hoort? Dat je behulpzaam bent. Dat je niets terug hoeft voor je hulp. Dat je vriendelijk bent, geduldig en betrouwbaar. Roept jouw leven vragen op? Dat mensen om je heen zeggen: waarom doe je dit allemaal voor mij? Geef dan maar antwoord: ik ben in dienst bij God. In 1 Korintiërs 6:19-20 staat het zo verwoord: ‘Weet u niet dat u niet van uzelf bent? U bent gekocht en betaald, dus bewijs God eer met uw lichaam.’ Ook in Romeinen 12:1 wordt in het Grieks het woord ‘lichaam’ gebruikt. Stel je lichaam als een offer in dienst van God. Hoe concreet wil je het hebben?
Dus God wordt zichtbaar in deze wereld door voorbeeldige christenlevens. Herkenbaar toch? Denk aan moeder Theresa, Martin Luther King, Billy Graham, Maar daar zit tegelijk onze moeite denk ik. Want in dienst van God leven is niet gemakkelijk. Als we onszelf vergelijken met de namen die ik net noemde stelt het allemaal niet veel voor. Maar ook als we voor onszelf in de spiegel kijken voelen we ons al gauw tekort schieten. Hoe vaak kiezen we toch niet voor onszelf? Denken we ‘nu eerst maar eens een ander’ als we ergens voor gevraagd worden. Of we hopen dat anderen ons waarderen om onze inzet. Maar doe je het dan nog voor God of meer voor jezelf? De zondemacht wil ons niet laten gaan. Wij zijn wel vrijgekocht uit de macht van de zonde, maar we bewijzen onze oude baas nog geregeld een dienst.
Nu heeft het brengen van offers nog andere kwetsbare kanten. Offers komen voor in bijna alle godsdiensten en eigenlijk altijd is dat onderdeel van ruilhandel. Ik geef de godheid iets, ik breng een offer, maar dan moet die god mij iets geven. In het Latijn is hier een uitdrukking voor, do ut des: ik geef opdat u geeft. Niet dat dit altijd werkte, vaak genoeg offerden mensen van alles en nog wat maar kregen ze niets terug. Het waren per slot van rekening ook afgoden aan wie ze offerden. Maar in je relatie met de Here kan het onbedoeld ook zo gaan werken. Of op zijn minst in jouw hoofd gaat het zo werken. Ik zet me in voor God, voor de kerk, ik doe wat God van me vraagt, maar dan moet het nu ook wel goed met me gaan. Of omgekeerd, als het niet goed met me gaat dan hou ik het verder voor gezien. Dan moet God ook niks meer van mij verwachten. Ik denk dat hier het verschil zit tussen religie en eredienst. In Romeinen 12 gaat het over de ware eredienst. Eredienst richt zich op wat God wil. Religie gaat uit van de mens en wat hij wil. Dan zijn offers eigenlijk altijd onderdeel van ruilhandel.
Een tweede probleem met het brengen van offers kom je veelvuldig tegen in het Oude Testament. Je leest erover bij de profeten. Namelijk dat de Israëlieten de hun voorgeschreven offers brachten, maar tegelijk in hun leven alles deden wat God verbood. Offers worden dan een manier om je slechte leven af te kopen. De profeet Jesaja moet namens de Here zeggen: ‘Houd op met die zinloze offergaven (...) Breek met het kwaad en leer goed te doen’ (Jesaja 1:13, 16-17). En de profeet Amos moet namens de Here zeggen: ‘Ik haat jullie feesten (...) De brand- en graanoffers die jullie Mij brengen aanvaard Ik niet, de vetgemeste beesten van jullie vredeoffers keur Ik geen blik waardig (...) Laat liever het recht stromen als water, en de gerechtigheid als een altijd voortvloeiende beek’ (Amos 5:21-24). Tegen die achtergrond is Romeinen 12 heel mooi. Het gat, het eventuele gat tussen de offerdienst aan de ene kant en de levenswandel aan de andere kant wordt hier namelijk gedicht. Want het offer dat God in Romeinen 12 van ons vraagt is onze levenswandel. De offerdienst van de Israëlieten stemde niet overeen met hun levenswandel, ze brachten dure offers maar leefden voor zichzelf en deden waar ze zin in hadden. In Romeinen 12 wordt dat probleem overstegen doordat de levenswandel zelf het offer wordt. En dat is evangelie. Met het wegvallen van de oudtestamentische offers wordt compleet duidelijk waar het God om gaat: Hij wil ons hart, onze liefde, ons leven.
Misschien ben je toch nog niet helemaal overtuigd. Misschien zit je nog steeds te denken: ‘in dienst treden bij God’, dat klinkt meer als werk dan als genade. Bovendien, het blijft ook in onszelf zo ingewikkeld: doe ik nou dingen voor God omdat ik naar de hemel wil of doe ik het echt uit liefde voor Hem? Daarom is de structuur van de Romeinenbrief zo belangrijk. Elf hoofdstukken lang heeft Paulus uitgelegd wat Gods barmhartigheid is. Je bent door Jezus gekocht. Je bent door Jezus bevrijd. Hij heeft je losgemaakt uit de macht van het kwaad. En daar verwijst Paulus naar als hij de christenen in Rome oproept om zich als offer in Gods dienst te stellen. Paulus zegt: ‘met een beroep op Gods barmhartigheid vraag ik u...’ Gods barmhartigheid -zijn goedheid voor ons, zijn medelijden met ons- moet ons stimuleren tot het wijden van ons leven aan Hem. Zonder Gods goedheid hadden wij niet eens een leven om aan God te wijden. Wij gaan er vaak vanuit dat alles op aarde hetzelfde zou zijn zonder Gods goedheid, zonder zijn barmhartigheid. Maar dat is niet zo. Wij leven en bestaan alleen maar dankzij Gods barmhartigheid. Omdat Hij zijn Zoon gegeven heeft om te redden, om te behouden wat tot de ondergang gedoemd was. Laat Gods goedheid de bodem zijn onder je vrijwillige in diensttreding bij God. Wie wil groeien in dienst aan God moet zich focussen op Gods goedheid. Hoe meer je daar van ziet hoe meer je in Gods dienst wil staan.
Tot slot. We begonnen bij het offer van Jezus. In de veertigdagentijd staan we stil bij zijn offer aan het kruis. Jezus bracht het offer van zijn leven. Dat hoeven wij niet te doen. Wij hoeven Gods liefde niet te verdienen. Gelukkig niet. Het zou ons nooit lukken. En toch -hoe verrassend- vraagt God het offer van ons leven. Dat we ons vrijwillig, met ons hele hebben en houden, in zijn dienst stellen. Nee, God vraagt dat offer niet van ons om zijn liefde waard te worden, maar juist om van zijn liefde te proeven. Om die liefde te ervaren, om van die liefde te genieten. Dichtbij God, in zijn dienst, ervaar je zijn goedheid. Wanneer we God het offer van ons leven brengen zijn we niet bij Hem in loondienst. Maar lonen doet het wel. Amen.