Jona en Gods grote liefde
2 februari 2014
Jona weet wel hoe God is: genadig en liefdevol, geduldig en trouw, en God vergeeft graag. Maar heeft hij ook door hoe ver dit eigenlijk gaat? Deze preek over Jona is gehouden in een dienst aangepast aan mensen met een verstandelijke beperking.
Lezen: Jona (uit de Kijkbijbel)
Jona moet naar Nineve. Want de mensen in Nineve doen allemaal slechte dingen: stelen, liegen, vloeken, moorden. En God is daar verschrikkelijk verdrietig over, God is daar ook ontzettend boos over. Daarom moet Jona naar Nineve. Jona moet van God tegen de mensen daar zeggen: Ik ga jullie straffen. Ik ga jullie stad helemaal kapot maken. Jullie moeten je bekeren. Jullie moeten ophouden met die slechte dingen en jullie moeten goede dingen gaan doen. Bekeer je want anders zal Ik de stad helemaal kapot maken en jullie doden.
Maar Jona denkt: net goed. Mooi. Dat vind ik alleen maar goed. Want de mensen in Nineve zijn vijanden van Israël. Dus Jona vindt het alleen maar goed als ze doodgaan. Daarom denkt Jona: ik ga niet naar Nineve. Als ik nou niet naar Nineve ga en ze horen niet dat ze zich moeten bekeren dan gaat God hen straffen. Want Jona weet maar al te goed hoe God is: genadig en liefdevol, geduldig en trouw, en dat God graag wil vergeven. Dus Jona denkt: als ik daarnaar toe ga en ik vertel dat ze zich moeten bekeren en ze doen dat dan zal God zijn straf niet uitvoeren. En dan blijven ze leven.
Dus Jona gaat precies de andere kant op. Hij gaat naar het strand, hij vindt een schip en mag meevaren. Hij denkt: mooi, ik ga lekker weg. Maar als de boot op zee is stuurt God een vreselijke storm. En de boot gaat op en neer en de matrozen zijn vreselijk bang. Ze denken dat ze ten onder gaan, dat het schip zal zinken. Ze bidden allemaal tot hun God. Dan maken ze Jona wakker en zeggen: Jona, jij moet ook bidden tot je God. Maar het helpt allemaal niks en de storm blijft erg en wordt steeds erger. Ze gooien het lot om te ontdekken wie zijn schuld dit is en dan wijst het lot Jona aan. Ze zeggen: Jona, wat heb je gedaan, wie ben jij eigenlijk? Jona zegt: ik ben een profeet van God en ik ben bij God weggelopen. Dan zeggen de zeelui: wat ben je nou een uilskuiken! Hoe kan dat nou, man? Wat is dat nou voor doms, weglopen bij je God, dat kan toch helemaal niet? Gooi mij maar overboord, zegt Jona, dan zal de storm rustig worden. Maar dat durven de zeelui niet, dat vinden ze toch te gek. De zeelui denken: dan roeien we nog wel een tandje harder want we willen weer aan de kant komen, we gooien die man niet zomaar in zee. Zo graag als Jona wil dat de mensen in Nineve doodgaan, zo moeilijk vinden de zeelui het om Jona overboord te gooien. De matrozen zijn genadiger voor Jona dan Jona voor de mensen in Nineve. Maar als de storm steeds erger wordt dan kunnen ze niks anders, Jona zegt: gooi mij maar overboord. En dan gooien ze Jona overboord en direct wordt de zee rustig. Maar Jona zakt naar beneden. Jona zakt naar de bodem van de zee. Maar God stuurt een vis en die vis slokt Jona op.
Dan zit Jona in de vis. Jona zit in de maag van de vis. Het is daar heel donker. Jona bidt tot God, hij dankt God. Hij zegt: dank u wel, u hebt mij gered! Ik was op weg naar de bodem van de zee. Het water sloot zich boven mij. Ik dacht dat ik dood ging. Maar u hebt mij gered. Ik kan weer adem halen, ik leef nog. Ik zit in deze vis, U hebt mij gered. Ik wist het wel: u bent genadig en liefdevol, geduldig en trouw, en u wilt zo graag vergeven. Wat bent u een goed God, ik loof u om wie u bent. Dan spuugt de vis Jona weer uit.
En dan staat Jona weer op het strand en nu gaat hij direct naar Nineve. Hij gaat de stad in en zegt tegen de mensen: bekeer je, want nog veertig dagen en God zal jullie straffen. Hij zal jullie stad kapot maken en jullie doden als jullie je niet bekeren. Stop met die slechte dingen die jullie allemaal doen. Bekeer je, verander, ga het goede doen. En de inwoners van Nineve bekeren zich. Ze stoppen met de slechte dingen. Iedereen. De groten en de kleinen, de armen en de rijken, zelfs de koning. Iedereen stopt met slechte dingen doen. Als God dat ziet dan zegt Hij bij zichzelf: ik doe het niet. Ik zal hen niet straffen. Ik red ze, Ik houd hen in leven.
Ondertussen zit Jona buiten de stad op een heuvel in de zon af te tellen. Nog 10 dagen, nog 5, nog 4, 3, 2, 1, boem! Zo zit Jona af te tellen. Maar er gebeurt niks. Op de veertigste dag niks: ‘boem’. De stad ligt gewoon onder de zon. Mensen lopen de poort in en de poort uit. Kinderen spelen, er gebeurt helemaal niks. En dan is Jona kwaad: o God, zegt hij, ik wist het wel, u bent genadig en liefdevol, geduldig en trouw, en u wilt zo graag vergeven. Ik wist het wel. Nou, voor mij hoeft het zo niet meer. Als het zo moet dan ben ik nog liever dood.
Dan laat God een plant opschieten, een struik waar Jona onder kan zitten zodat hij schaduw heeft. Dat vindt Jona wel prettig. Nu zit hij een stuk beter. Maar als het nacht is geweest en het wordt weer dag en de zon gaat fel branden, verdort de plant. Hij wordt helemaal kaal en de plant valt om. De plant is dood. ’s Nachts heeft God een worm gestuurd die aan de wortel van de plant heeft geknaagd zodat de plant geen water meer kan krijgen. En als de zon dan fel gaat schijnen gaat de plant dood. Dan is Jona weer kwaad. O God, zegt hij, als het zo moet dan ben ik nog liever dood. God zegt: Jona, ben jij kwaad? Ja, zegt Jona, ik ben ontzettend kwaad. God zegt: Jona, had jij die plant graag willen houden? Ja, zegt Jona, ik had die plant graag willen houden. En dan zegt God: zo wil ik die mensen in Nineve houden. Ik wil ze redden, Ik wil ze behouden. Ik laat hen in leven, dat wil Ik graag. De groten en de kleinen, de armen en de rijken, de koning en de kinderen, ik wil hen laten leven. Zo ben ik: genadig en liefdevol, geduldig en trouw, en Ik vergeef graag.
Dit is het verhaal van Jona. Van Jona en Gods grote liefde. Jona dacht eigenlijk heel klein van Gods liefde. Jona dacht: die liefde is voor mij en voor de Israëlieten. Maar die liefde van God is natuurlijk niet voor andere mensen en al helemaal niet voor onze vijanden. Maar God zegt: dat is mijn liefde wel. Jona moest van diezelfde liefde van God leven. Door diezelfde liefde van God mocht Jona doorleven in de vis. Door dezelfde liefde die God geeft aan de mensen in Nineve mocht Jona verder leven. En die liefde van God voor de wereld is ook voor ons. Ik moet denken aan wat er staat in het Nieuwe Testament: ‘Alzo lief had God de wereld dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft opdat ieder die in Hem gelooft niet verloren gaat maar eeuwig leven heeft.’ Van die liefde mogen ook wij vandaag leven. Want zo is onze God. Zullen wij God om die liefde loven? Zullen wij God om die liefde danken? Amen.