Lichtgevende ogen

23 oktober 2022

Het gaat niet om wat je ziet, maar om hoe je kijkt en waarnaar.

Lezen: Matteüs 5:17-18, 21-22, 27-30 en 6:19-23

Tekst: Zondag 44

In onze samenleving worden onze begeerten voortdurend aangewakkerd. Ongevraagd komen beelden van mooie vrouwen, dure auto’s, prachtige huizen en zonovergoten vakanties op je af. Reclame laat je zien wat je nog mist. Via onze ogen dringt dat gevoel door in ons hart.

 

Maar Jezus vraagt aandacht voor het omgekeerde: door de ogen komt naar buiten wat in ons hart is. Dat kan licht zijn of duisternis, begeerte of dankbaarheid. Wij zeggen wel eens, iemand kijkt donker. Dan bedoelen we: hij of zij kijkt boos, toont zich ontevreden. De duisternis van het hart komt naar buiten via de ogen. Je ogen richten zich op wat je mist. Maar als God in je leven is, als je hart vol is van Hem, dan gaan je ogen heel andere dingen belichten. Je gaat kijken naar wat God je geeft. Je wordt dankbaar en tevreden.

 

Jezus brengt dit onder woorden met die opmerking dat het oog de lamp is van het lichaam (Matteüs 6:22-23). Zoals een auto koplampen heeft, zo zijn de ogen van de mens als koplampen die licht geven. Vaak denken wij dat het andersom is, door de ogen valt het licht naar binnen. Dat is ook zo, het licht van de zon valt door onze ogen naar binnen. Nu is het veel grotere licht -het licht van God, het bestaan van God- in deze wereld verduisterd. Sinds de zondeval moeten wij het licht van God op aarde missen: wat is goed en wat is kwaad? Tastend gaan we onze weg door het duister. Maar God laat het daar niet bij zitten. Met zijn woord en met zijn Geest wil Hij in ons hart zijn. Zijn licht in ons hart. Jezus zegt: vanuit een op God gericht hart verlichten je ogen de juiste weg door deze duistere wereld.

 

Citroën bouwde in 1955 de snoek, oftewel de DS, met in de modellen vanaf 1968 iets revolutionairs: meedraaiende koplampen. Op het moment dat je aan het stuur draait bewegen de binnenste koplampen mee en verlichten zo de weg waar je naar toe wilt. Op diezelfde manier kun je als mens je ogen liefdevol op God, de medemens en de wereld richten. En juist dat is de sleutel voor het houden van het tiende gebod. De vraag is niet: wat krijgen je ogen allemaal te zien, maar hoe en waarnaar kijk jij? De reclame kun je niet uit de weg gaan, ongevraagd komen die beelden op je af. Maar waar richt jij je ogen op, en vanuit welk hart? Zetten je ogen de dingen in het licht van God?

 

Het is juist het tiende gebod dat ons bepaalt bij wat er in ons hart is. Het tiende gebod zou je een samenvatting kunnen noemen van de eerste negen geboden. Tegelijk wordt er een enorme verdiepingsslag gemaakt. De geboden 1-9 willen voorkomen dat je zonden doet, in het tiende gebod gaat het erom dat je de zonden zelfs niet wil. De wet van God is daarmee anders dan menselijke wetten. Menselijke wetten gaan over uiterlijk gedrag. Je mag niet stelen, je mag niet doden. Dan kan er nog ruimte zitten tussen wat je doet en wat je wil. God verbiedt ook het verlangen om te stelen, God verbiedt de boze gedachten over een ander, God verbiedt het begerig kijken naar de vrouw of man van een ander. We hebben het gelezen in Matteüs 5, woorden waarvan je nogal kunt schrikken: wie gaat hier vrijuit? Diezelfde alles of niets-taal kom je tegen in v/a 113: ‘Wat eist God in het tiende gebod?’ Antwoord: ‘Dat zelfs de geringste neiging of gedachte die tegen enig gebod van God ingaat, in ons hart nooit meer mag komen, maar dat wij altijd met heel ons hart alle zonden haten en liefde tot alle gerechtigheid hebben.’ Daar zit geen millimeter ruimte in. God vraagt volmaaktheid. God gunt ons volmaaktheid. Stel dat dit werkelijkheid werd in je leven, zou dat niet heerlijk zijn? Nooit meer een neiging die tegen Gods gebod ingaat. Nooit meer een vlam van verlangen naar het bezit, de positie, de vrouw of het talent van een ander. Je weet wel, zo’n verlangen dat je in jezelf moet zien te doven, of -als je het volgt- je alleen maar ellende brengt. Ik verlang naar die volmaaktheid. De wet zelf is heilig, rechtvaardig en goed (Romeinen 7:12).

 

De sleutel is je hart. Vanuit een hart dat God eert valt er een scherp licht op zonden. Je ziet ze in hun afschuwelijkheid, je ziet hun kapotmakende kracht. V/a 113 zegt dat God wil dat wij zonden haten. En dat we liefde hebben voor alle gerechtigheid, dat wil zeggen, dat we liefde hebben voor wat goed is, voor wat juist is en klopt, voor wat kan bestaan voor God. Hoe krijg je dit? Hoe ga je zonden haten en het goede liefhebben? Door God te eren in je hart. Door Hem te erkennen als schepper en koning van deze wereld. Daar begint het. Het gaat niet om wat je ziet maar om hoe je kijkt. Zijn je ogen die koplampen die alles in het licht van God zetten? ‘Het oog is de lamp van het lichaam,’ zegt Jezus. Richt jij je ogen op wat God je geeft of kijk je naar wat je mist? Wie kijkt naar wat God geeft wordt dankbaar, kijk je naar wat je mist dan word je begerig. En weg is de rust uit je hart, de begeerte wil vervuld worden, de zonde is dichtbij. Dankbaarheid daarentegen smoort jaloezie en begeerte en de zonden die daaruit voortkomen. Wie de wet van God wil houden op de toonhoogte van het tiende gebod -dus dat je de zonden zelfs niet wil- die moet van zijn ogen lampen maken. Het oog ziet vooruit en dan volgen de voeten. Onze ogen richten onze aandacht en het lichaam volgt.

 

Richt je ogen liefdevol op God, de medemens en de wereld, dat is de boodschap van deze middag. Jezus zegt dit omdat je dan zonden gaat haten en het goede gaat liefhebben. Zo ontstaat er een begin van de volmaaktheid die God ons gunt. Nu geeft de Bijbel ons genoeg voorbeelden van mensen die met een verkeerd oog keken en daardoor zondigden. Genesis 4:5 zegt het letterlijk: ‘Kaïns blik werd donker.’ De boosheid in zijn hart komt via zijn ogen naar buiten. Zijn blik valt op zijn broer en hij slaat hem dood. Eerder al had zijn moeder Eva met een verkeerd oog naar de boom gekeken waarvan God had gezegd: daar mag je niet van eten. ‘Ze vond het aanlokkelijk dat de boom haar wijsheid zou schenken,’ zegt Genesis 3:6. Door op die manier naar de boom te kijken viel ze in zonde. En over Lot, de neef van Abraham, zegt Genesis 13:10 dat hij ‘zijn blik (liet) rondgaan en (hij) zag hoe rijk aan water de hele Jordaanvallei was.’ Door daar bij Sodom en Gomorra zijn woonplaats te kiezen komt hij later in grote problemen.

 

Het is dus niet zo dat je al kijkend bij God uitkomt. Het is omgekeerd, vanuit een hart dat God kent ga je Hem zien. En ga je ook je medemens in het juiste licht zien: als kostbaar schepsel, als broer of zus. Maar hoe komt dat licht van God in je hart? Die vraag is nu ontzettend belangrijk. Ook omdat wij in ons leven zien dat het houden van Gods geboden nauwelijks lukt. In een aantal catechisatiegroepen behandel ik dit seizoen de tien geboden. We ontdekten al dat als God iets verbiedt, Hij het omgekeerde gebiedt. Je mag niet stelen, maar God wil juist dat je geeft en deelt. Je bent er dus niet als je al je aankopen alleen maar keurig betaalt. Gods wet gaat echt uit van een ideale wereld, een paradijs. Hoe meer je daarnaar gaat verlangen, hoe dieper je teleurgesteld raakt in de werkelijkheid van je leven. V/a 114 zegt: ‘Kunnen zij die tot God bekeerd zijn, deze geboden volbrengen?’ Antwoord: ‘Nee’. Hooguit een klein beginnetje. Ik heb het idee dat veel christenen zich hier wat moedeloos bij neerleggen: ‘ik ben nou eenmaal onvolmaakt.’ Je hebt het geprobeerd, maar het lukte niet. Je probeert het nog steeds, maar tot je verdriet doe je nog steeds zonden.

 

Soms zit er ook gemakzucht. Ik doe zonden, ja, maar ik vraag om vergeving. Je gelooft in Christus’ sterven, maar bent niet bezig door zijn Geest naar volmaaktheid te streven. Alleen bidden om vergeving is een half evangelie, het is een derde van het evangelie. Luister maar naar v/a 115. Nadat de Catechismus gezegd heeft dat zelfs de meest voorbeeldige gelovigen de geboden niet kunnen volbrengen, volgt de niet meer dan logische vraag: ‘Waarom laat God ons de tien geboden dan zo scherp preken, als toch niemand ze in dit leven volbrengen kan?’ Het antwoord is drieledig: 1) zo leer je je zondige aard kennen, 2) zo ga je verlangen naar de vergeving van zonden en de gerechtigheid in Christus, en 3) zo ga je je inspannen en bidden om de heilige Geest, om vernieuwd te worden. Opvallend bij 2 is al dat het niet alleen om vergeving gaat. Je zoekt ook je gerechtigheid in Christus. Dat wil zeggen: je verlangt er naar dat het goede dat Jezus gedaan heeft jouw deel wordt. Jezus heeft niet alleen in onze plaats de zonden gedragen maar Hij heeft ook in onze plaats heilig geleefd. En je verlangt er naar dat dit voor jou geldt, dat God dat heilige leven van Jezus laat tellen als jouw heilige leven. Het is toch niet voldoende dat God je zonden vergeeft? Dan ben je op een soort neutraal punt aangekomen. God vraagt ook iets van ons. Iets dat Hij op grond van hoe Hij ons geschapen heeft mag verwachten, namelijk dat wij Hem liefhebben, eren en dienen. Dat heeft Jezus volmaakt voor ons gedaan. Dat is zijn gerechtigheid. Jezus kan God recht in de ogen kijken, zonder schaamte of schuld.

 

Het zijn dus drie dingen: ellende, verlossing en dankbaarheid. Gezang 155 (Gereformeerd Kerkboek 2006) verwoordt het in de verzen 1, 3 en 5 als volgt. Vers 1 zegt: ‘God, enkel licht, voor wiens gezicht, niets zuiver wordt bevonden.’ En dan zingt vers 3: ‘Heer, waar dan heen? Tot U alleen!’ En vers 5 kijkt vooruit: ‘Wil, U ter eer, steeds meer en meer, ‘t geloof in ons versterken. Dan zullen wij, gereed en blij, uit liefde ‘t goede werken.’ Geloof niet alleen in Jezus’ sterven maar ook in het Geestelijk streven, het streven naar vernieuwing en volmaaktheid. God wil je bevrijden van je gemakzucht. Misschien denk je dat je in het geloof zelf niet actief moet zijn, het is toch allemaal genade? Heel opvallend is de laatste zin van v/a 115 zowel actief als passief: wij spannen ons in om vernieuwd te worden. Je kunt ook zeggen: het werk van Christus schakelt de mens uit, maar het werk van de Geest schakelt de mens in. Bij onze rechtvaardiging zijn we passief, maar bij onze heiliging worden we actief. Gelukkig is het de Geest die ons wil vernieuwen, Hij neemt het initiatief. Dat is troostvol, anders zou er toch niets van terecht komen?

 

Terug naar de vraag hoe het licht van God in je hart komt. Want we ontdekten dat zonder dit licht het houden van Gods geboden nooit gaat lukken. Vanuit een hart dat op God gericht is verlichten onze ogen de goede weg door deze duistere wereld. Ga voor jezelf maar eens na of er licht of duisternis uit je ogen komt. Vaak zal het dubbel zijn, wisselen licht en donker elkaar af, kijk je nu eens begerig dan weer dankbaar. Hoe versterk je die dankbaarheid? Hoe raakt je hart steeds meer gevuld met God en zijn licht? Zonder Gods licht zul je de weg naar de hemel niet vinden -dat is het oordeel in dit verhaal- net zoals wie zonder licht door het donker rijdt niet thuis komt. Dus hoe komt het licht van God in je hart? V/a 115 heeft het over bidden. Wie bidt richt zich op God. Je erkent Hem als God boven je. Je ziet van hier beneden naar Hem op. Je zet Hem centraal in je gedachten. Daarmee verandert je leven. Bidden maakt een anders mens van je. Niet voor niets behandelt de Catechismus na de wet het gebed. Bidden verandert niet God, maar het verandert jou. God was al van plan je te vullen met zijn licht en zijn bestaan. Maar wie bidt sluit zijn ogen voor wat van buiten komt. Je vraagt Gods Geest om in je hart te gaan werken. En als je je ogen opendoet is de wereld niet veranderd maar kijk je wel op een heel andere manier om je heen. Je richt je ogen liefdevol op God, je medemens en de wereld.

 

Wat moet je nu concreet doen? Oefen je in kijken naar wat je ontvangt en ontvangen hebt. Dan word je tevreden en dankbaar. Het is het beste wapen tegen begeerten. Verder, leid een biddend leven. Zo ontsteekt God zijn licht in je hart. En gebruik dan je ogen als lampen. Gebruik je ogen niet om zonden binnen te laten maar om wat goed, juist en mooi is in het licht te zetten. Zo zul je groeien in volmaaktheid tijdens dit leven, en na dit leven de uiteindelijke volmaaktheid bereiken. In de meest aanmoedigende brief van het Nieuwe Testament, de Hebreeënbrief, staat in hoofdstuk 12:2: ‘Laten we (...) de blik gericht houden op Jezus, de grondlegger en voltooier van ons geloof.’ Amen.