Omzien naar mensen in nood

22 september 2024

Hoe gaan wij om met vreemdelingen die op ons pad komen?

Lezen: Lucas 10:25-37

Tekst: Lucas 10:25-37

Zeg jongens en meiden, wie van jullie heeft wel eens iemand geholpen? Je kunt je moeder helpen in de keuken, je kunt je vader helpen in de tuin, je kunt een broer of zus helpen bij zijn huiswerk. En hoe vind je het om te helpen? Eigenlijk helpen jullie ons nu ook met deze dienst: voorlezen, zingen, collecteren. Vaak helpen wij mensen die we kennen. Je helpt elkaar in het gezin, je helpt de juf of meester op school, je helpt mee in de kerk of je helpt iemand bij jou in de straat. Ik denk dat wij het vaak best leuk vinden om iemand te helpen. Als het moet vinden we het minder leuk, maar als we het uit onszelf bedenken dan willen we het graag. Misschien ligt het er ook wel aan waarmee je helpt. Je moeder helpen met de afwas: liever niet, maar samen een taart bakken: ja, leuk!

 

Nu hebben we het verhaal van de barmhartige Samaritaan gelezen. Hij helpt een vreemdeling. Dat is best bijzonder. Hij helpt iemand die hij niet kent. Nu moeten jullie niet zomaar op straat op vreemde mensen afstappen (je kunt altijd een bekende erbij vragen als je ziet dat iemand hulp nodig heeft). Maar in deze dienst gaan we het wel hebben over het helpen van vreemdelingen. Dan bedoel ik mensen die hier niet vandaan komen. Vluchtelingen. Waarom gaan we het daar over hebben? Omdat ik ontdekte dat dit een vraag is die kinderen bezig houdt. Een vraag die sommige kinderen letterlijk stellen thuis: ‘Waar moeten vluchtelingen straks wonen wanneer ze in Nederland niet meer welkom zijn?’ Ik vind dat een hele mooie vraag. Ik word daar ook een beetje stil van. Die vraag is zo puur. Weet je, jongens en meiden, grote mensen kunnen soms een beetje moe zijn als het gaat over problemen: dat los je toch nooit op, zeggen ze dan. Vervolgens gaan ze verder met hun eigen dingen en verdwijnt zo’n vraag naar de achtergrond. Maar ik vind het heel mooi dat er kinderen zijn die deze vraag gewoon stellen: ‘Waar moeten vluchtelingen straks wonen wanneer ze in Nederland niet meer welkom zijn?’

 

Misschien denkt u hier in de kerk nu: hoe komen kinderen bij zo’n vraag? Jeugdjournaal misschien? Dat wordt in ieder geval op school gekeken. Blijkbaar pikken ze ergens op dat er in Nederland negatiever over vluchtelingen wordt gepraat. Blijkbaar voelen jullie aan, jongens en meiden, dat vluchtelingen minder welkom zijn in Nederland. Dat een groot deel van de mensen (nou ja, 25%) vindt dat vluchtelingen een probleem zijn. En voor je het weet wordt zoiets het ‘nieuwe normaal’. Dan gaat het ook zo in jouw hoofd zitten: vluchtelingen zijn een probleem, ze moeten maar gewoon in hun eigen land blijven hoe slecht het daar ook is, want we willen ze niet hier en we gaan ze zeker niet helpen.

 

Mag je zo denken als je christen bent? De Here Jezus zegt: heb je naaste lief als jezelf (Matteüs 22:39). En op meerdere plaatsen in de Bijbel staat: zie om naar vreemdelingen (Exodus 23:9, Leviticus 19:33). De Here zegt zelfs: Ík bescherm de vreemdelingen (Psalm 146:9). Ook het verhaal van de barmhartige Samaritaan is duidelijk genoeg. Je laat een ander niet in de steek. Iemand in nood laat je niet zitten. Je kijkt niet de andere kant op, ook al is het een vreemdeling. En waarom niet? Omdat God jou hielp toen je in nood zat.

 

Waar staat dat in het verhaal van de barmhartige Samaritaan? Het verhaal zelf zou je een gelijkenis kunnen noemen. Een voorbeeldverhaal. Jezus vertelt dit om iets duidelijk te maken. Er is namelijk een wetgeleerde die vraagt: Wat moet ik doen om in de hemel te komen? En ik denk dat jullie het antwoord wel weten, jongens en meiden: om in de hemel te komen moet je in Jezus geloven als je redder. Dat was het probleem van de wetgeleerde, hij wilde Jezus niet zien als zijn redder. Maar dat is Jezus wel. Hij is naar de wereld gekomen om ons te redden. Hij is ‘de man die ons barmhartigheid (medelijden) heeft betoond.’ Wie dat gelooft komt in de hemel.

 

Ik denk dat dit ook belangrijker is dan vreemdelingen helpen. Wie vreemdelingen helpt komt nog niet perse in de hemel. Je moet geloven dat Jezus je redder is. Dat Hij jou geholpen heeft. Als je dat ontdekt ga je ook vreemdelingen helpen. Wie ontdekt geholpen te zijn gaat helpen. Ik moet dit uitleggen. Kijk, wie ben jij in het verhaal van de barmhartige Samaritaan? Je kunt de Leviet of priester zijn: je kijkt weg en helpt niet. Dat is niet zo mooi. Je kunt ook de Samaritaan zijn: je helpt vreemdelingen die op je pad komen en hulp nodig hebben. Super. Maar zou het ook kunnen zijn dat jij degene bent die neergeslagen is? Die beroofd is, mishandeld en halfdood achtergelaten? En wie komt jou dan redden? Dat is Jezus.

 

Vaak lijkt het best goed met ons te gaan. Je ziet jezelf niet als iemand die hulpeloos langs de kant van de weg ligt. Maar als het gaat over onze reis naar Gods koninkrijk, dan liggen wij wel hulpeloos langs de kant van de weg. Onze zonden zijn de wonden. We zijn beroofd van onze mogelijkheden om verder te reizen. We lijken springlevend maar zijn halfdood, want we gaan ook een keer dood. Hoe komen wij dan nog in het paradijs van God? Door Jezus. Hij is de barmhartige Samaritaan die onze wonden verbindt, die ons op zijn rijdier zet en naar de herberg brengt. En Hij betaalt voor ons zodat we daar mogen blijven tot we genezen zijn.

 

Maar stel nou eens, jongens en meiden, dat de neerslagen man uit het verhaal genezen is. De herberg heeft hem goed gedaan. En een paar week later maakt hij weer de reis van Jeruzalem naar Jericho. Hij komt om een bocht en schrikt zich wild: daar ligt iemand langs de kant van de weg. Neergeslagen, mishandeld, beroofd, halfdood. Wat denken jullie dat hij gaat doen? Loopt hij voorbij? Kijkt hij de andere kant op? Natuurlijk niet. Hij gaat helpen. Want hij weet hoe het is om daar hulpeloos te liggen. Snap je nou waarom wij vreemdelingen moeten helpen? Nou ja, moeten? Willen! Als je doorhebt dat Jezus jou geholpen heeft ga je zelf anderen helpen. De Here zegt tegen jullie, tegen mij: zie om naar mensen in nood, zoals Ik naar jou omzag. Wij zijn Jezus’ handen hier op aarde. Jezus is in de hemel, Hij zegt: de kerk is mijn lichaam op aarde. Wat Jezus wil, in zijn hoofd, moet het lichaam doen.

 

Volgens mij gebeurt dat ook al. Veel mensen zetten zich in voor hun medemens. In de kerk. Ik hoorde een mooi verhaal van een moeder die soep kookte voor een ander en dat de kinderen vroegen: waarom doe je dat? Maar mensen zetten zich ook in buiten de kerk, denk aan de kringloopwinkel van Red een kind, denk aan het buddyproject. Ik weet van mensen die vluchtelingen helpen Nederlands te leren. Wat is dat mooi, wat is dat belangrijk. Wat is het ook een positief geluid tegenover al het negatieve gepraat over vluchtelingen. Als de Here tegen de Israëlieten zegt: ‘zie om naar vreemdelingen’, zegt Hij daarbij: jullie weten hoe het voelt, want jullie zijn zelf vreemdelingen geweest in Egypte (Exodus 23:9). En dat zit dus ook in het verhaal van de barmhartige Samaritaan. Een beetje verstopt, dat geef ik toe. Het punt is: wie denk jij dat je bent in dit verhaal? De Leviet en de priester willen we niet zijn, die komen er niet zo goed af. De Samaritaan willen we wel zijn, maar dat is al de rol van Jezus. Blijft over, die man die neergeslagen is.

 

Maar ook hem willen we liever niet zijn. Wij denken vaak dat we prima voor onszelf kunnen zorgen. Misschien vind je ook dat mensen voor zichzelf moeten zorgen. Dan ben je ook zomaar ongevoelig voor de nood van anderen. Maar hoe goed je ook voor jezelf kunt zorgen, Jezus kan altijd beter voor je zorgen. Jezus ziet ons als de neergeslagen man. Hij ziet hoe het er echt met ons aan toe is. En Hij heeft medelijden met ons. Dat is onze redding. Hij liep de wereld niet voorbij, Hij keek niet de andere kant op bij de zondeval, maar Hij knielt bij ons neer, verzorgt ons en geneest ons. Hij zorgt ervoor dat je veilig thuis komt. Vraag je maar eens af of jij jezelf zo ziet, zo wilt zien: ik ben door Jezus gered en thuisgebracht.

 

En nu praktisch. Jongens en meiden, kijk om je heen en let er op wie ‘er buiten valt’. In de klas, bij sport, in de buurt. En probeer hem of haar erbij te betrekken. Je zult merken hoe mooi dat is. En voor u, broeders en zusters, hoe gaan wij om met vreemdelingen die op ons pad komen? Voor ons allemaal geldt: probeer te denken in ‘wij’ in plaats van te denken in ‘ik’. In onze samenleving ontstaat een sfeer van ‘jij hoort er wel bij en jij hoort er niet bij’. Dat is niet goed. Wij hebben onszelf ook niet een plaats gegeven in Nederland, dat is ons overkomen, wij zijn toevallig hier geboren. Of, niet toevallig: God heeft daarvoor gezorgd. Maar laat Hem dan ook vertellen hoe we daarmee om moeten gaan. Hij zegt: zie om naar mensen in nood want jij was ook eens in nood. En toen hielp Ik jou. Amen.