Onbegrip, overgave en troost

18 december 2022

Bij het sterven van een meisje van zes.

Lezen: Job 30:20-27, Psalm 42:2-6, Openbaring 21:1-5 en 1 Tessalonicenzen 4:13-18

Job 30:20-27

 

20 Ik roep U om hulp, maar U antwoordt niet; 

ik sta voor U, maar U wilt mij niet zien. 

21 U bent wreed voor mij geworden, 

met al uw kracht hebt U zich tegen mij gekeerd. 

22 U tilt me op en voert me mee op de wind, 

uw woedende storm schudt mij heen en weer. 

23 Ja, ik weet dat U mij naar de dood drijft, 

naar het huis van samenkomst voor alle levenden. 

24 Maar keert men zich tegen een mens in nood, 

wanneer hij, de ondergang nabij, om hulp roept? 

25 Heb ik niet gehuild om wie in nood verkeerde? 

Had ik geen medelijden met de behoeftige? 

26 Ik hoopte op het goede, maar het kwade kwam, 

het licht verwachtte ik, maar de duisternis brak aan. 

27 Heel mijn binnenste is in beroering, ik ken geen rust; 

ik zie slechts dagen van ellende naderen. 

 

Onbegrip over Gods handelen

Zo kan het voelen, dat God zich tegen je heeft gekeerd. Dat God niet luistert naar je gebeden. Gelukkig mogen we weten dat dit niet zo is. Het is onze beleving. God luistert altijd naar ons. En Hij heeft zich niet tegen ons gekeerd, Hij keert zich juist naar ons toe. Dat is de boodschap van deze Adventsweken. God is met ons. Hij laat ons niet in de steek. Hij laat deze wereld niet in de steek.

 

Maar dit betekent niet dat er geen heftige dingen meer kunnen gebeuren in je leven. ‘Je hoopte op het goede, maar het kwade kwam’ om het met de woorden van Job te zeggen. De naam van Job staat in de Bijbel voor het grootst mogelijke verdriet dat een mens kan overkomen. Hij raakte alles kwijt, heel zijn bezit, heel zijn gezin. Ook zijn vrouw neemt afstand van hem. En op een bepaalde manier verliest hij ook zijn vrienden. Die zeggen dat zijn ellende op de een of andere manier zijn eigen schuld is. De Bijbel ontkent dat nadrukkelijk. Aan het eind van het boek Job lees je dat God zegt dat de vrienden niet juist over Hem hebben gesproken. Maar hoe zit het dan wel? Waarom overkomt Job dit alles? Job weet het niet. Hij kent niet de voorgeschiedenis van de duivel die God vraagt of Hij Jobs geloof mag testen. De duivel zegt: Job dient u alleen maar omdat u hem zo zegent. Maar God zegt: nee, Jobs liefde voor Mij gaat dieper. Hij dient mij om wie Ik ben. Hij houdt van Mij als zijn God.

 

Maar voor Job betekent dit een enorme worsteling. Hij weet niet wat hem overkomt. Hij houdt vast aan zijn onschuld. Hij zegt: het is niet eerlijk. Dat is na die bijzondere eerste reactie: ‘De Here heeft gegeven, de Here heeft genomen, de naam van de Here zij geloofd.’ Zo gemakkelijk zeggen wij dat niet. Het heeft iets vervreemdends dat je alles kwijtraakt en dan zoiets zou zeggen. Wij herkennen ons vandaag meer in die woorden uit hoofdstuk 30. Rouw kent verschillende vormen door de tijd heen. Maar Job zegt het uiteindelijk dan toch: het is niet eerlijk. Ik begreep dat dit ook de eerste reactie van de ouders van Danee was. Ze had nog een heel leven voor zich. Ze hadden haar graag hier groot zien worden. Tegelijk zeggen ze: als het dan toch moet, dat ze niet meer hier op aarde is, dan is het mooi er vast op te kunnen vertrouwen dat ze bij de Here is. Maar dan blijven je vragen. Waar is dit goed voor? Kon God het niet anders doen? Is dit zijn liefde?

 

Het mooie van het boek Job is dat je ontdekt dat je dit allemaal tegen de Here mag zeggen. Job gebruikt scherpe woorden richting God. Woorden waarvan hij later zegt dat hij ‘sprak zonder enig begrip’. Maar de Here laat het hem allemaal gewoon zeggen. Als God zegt dat de vrienden onjuist over Hem hebben gesproken, zegt Hij dat Job wel op een goede manier over Hem heeft gesproken. En je kunt Job toch ook wel begrijpen? Hij slingert het God in het gezicht: waarom overkomt mij dit, waarom legt U het mij niet uit? Weet je wat het antwoord van God is? Je leest het vanaf hoofdstuk 38. God zegt: Job, waar was jij toen Ik de aarde grondvestte? Wie stelde haar grenzen vast? Job, kun jij de morgen ontbieden? Betrad jij ooit de plaats waar de zee opwelt? Geef jij het paard zijn kracht? Kun jij met een krokodil spelen? Oftewel: Job, Ik ben de grote Schepper. Dat is Gods antwoord aan Job. Als Job vraagt: Heer, leg me toch uit waarom mij dit overkomt, is Gods antwoord: Ik ben de grote Schepper, vertrouw je mij?

 

Psalm 42:2-6

 

2 Zoals een hinde smacht 

naar stromend water, 

zo smacht mijn ziel 

naar U, o God. 

3 Mijn ziel dorst naar God, 

naar de levende God, 

wanneer mag ik nader komen 

en voor God verschijnen? 

4 Tranen zijn mijn brood, 

bij dag en bij nacht, 

want heel de dag hoor ik zeggen: 

‘Waar is dan je God?’ 

5 Weemoed vervult mijn ziel 

nu ik mij herinner hoe 

ik meeliep in een dichte stoet 

en optrok naar het huis van God–

een feestende menigte, 

juichend en lovend. 

6 Wat ben je bedroefd, mijn ziel, 

en onrustig in mij. 

Vestig je hoop op God, 

eens zal ik Hem weer loven, 

mijn God, die mij ziet en redt. 

 

Overgave aan God

De dichter van Psalm 42 verlangt naar God. Verlangt sterk naar God. Het is het bekende beeld van een hert dat naar water verlangt in tijden van droogte.

 

Wat de dichter verdrietig maakt is dat er met God gespot wordt. ‘Waar is dan je God?’ zeggen mensen tegen hem. Alsof God afwezig is wanneer moeite je treft. Gelukkig is dat niet zo. Zo kan het wel voelen, zagen we net, maar daarmee is het nog niet zo. Denk aan het beeld van de voetstappen op het strand. Omkijkend zie je twee paar voetstappen, van jou en van God. Maar juist op die momenten dat jij het moeilijk had in je leven zie je maar één spoor. Ja, want toen droeg God je. Maar wat kan verdriet en rouw diep ingrijpen in je leven. Ook in je relatie met God: hoe heb je het nu met God? Vragen tuimelen over je heen. En de vraag ‘Waar is je God nu?’ wordt ook zomaar jouw vraag. Maar je huilt erom. Je wil het niet. Door je tranen heen zoek je God juist. Want je kunt niet zonder Hem. Juist nu heb je Hem zo hard nodig.

 

In Psalm 42 zie je dat gebeuren. In het verdriet, vanuit het verdriet, zoekt de dichter God: ‘Wat ben je bedroefd, mijn ziel, en onrustig in mij. Vestig je hoop op God.’ Voor de een zal dat vanzelf gaan; een keus van het hart. Een ander moet zich er toe zetten; een keus van het hoofd. De dichter van Psalm 42 spoort zichzelf er toe aan. Hij zegt tegen zichzelf: ga op God hopen. Op die manier geeft hij zich over aan God. Dat betekent niet dat zijn verdriet op dat moment over is. Maar het krijgt wel een plek. Hij brengt zijn verdriet in de relatie met God. Juist omdat het te groot is om het zelf te dragen. Verdriet drukt je neer. Het kost energie en legt een schaduw over je leven. Verdriet verandert je. Om dingen die eerder belangrijk voor je waren geef je niet meer. Plannen die je had lijken opeens vreemd en zinloos. Je bent de regie over je leven kwijt. Dan is het goed om tegen jezelf te zeggen: ga weer op God hopen.

 

Hoe ziet die hoop er dan uit? Nadat de dichter van Psalm 42 zichzelf heeft aangespoord om zijn hoop op God te stellen zegt hij: ‘eens zal ik Hem weer loven, mijn God, die mij ziet en redt.’ Best opvallend wat hier staat: eens zal ik Hem weer loven. Blijkbaar heeft dat in zijn leven tijd nodig. Blijkbaar kan het loven van God in je verstommen. Je krijgt de woorden niet uit je keel, tranen zitten je in de weg. Hoe zou je God loven na alles wat er gebeurd is? Het is vandaag niet alleen het verdriet om Danee dat ons hart vult. Er is meer verdriet om geliefden, of geliefden van bekenden, die overleden zijn. Jonge mensen, kinderen. We lezen het in de krant, we delen de verhalen. Om dan God te loven en voor Hem te zingen is moeilijk. Maar juist in deze omstandigheden mag je hopen op God. Hij ziet je, in je verdriet. Hij redt je, ook van verdriet dat alles blokkeert. Hoop is verlangen. Je hoopt dat er weer andere tijden komen. Je hoopt dat dingen die nu nog onmogelijk lijken toch op een dag weer kunnen. Je weet dat je uit jezelf daar niet komt, je hebt God nodig. Juist daarom verlang je zo naar Hem. Je verdriet en rouw drijven je in zijn armen. Je zoekt Hem. Niet voor antwoorden, wel voor hoop. Hoop geeft meer kracht dan antwoorden. God is trouw. In alles wat er verandert, in alles wat je verliest, is Hij dezelfde. Ook al zal je leven nooit meer hetzelfde zijn, wie hoopt op God krijgt nieuwe moed. Krijgt kracht om stapje voor stapje verder te gaan. 

 

Openbaring 21:1-5 en 1 Tessalonicenzen 4:13-18

 

1 Ik zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. Want de eerste hemel en de eerste aarde zijn voorbij, en de zee is er niet meer. 2 Toen zag ik de heilige stad, het nieuwe Jeruzalem, uit de hemel neerdalen, bij God vandaan. Ze was als een bruid die zich mooi heeft gemaakt voor haar man en hem opwacht. 3 Ik hoorde een luide stem vanaf de troon, die uitriep: ‘Gods woonplaats is onder de mensen, Hij zal bij hen wonen. Zij zullen zijn volken zijn en God zelf zal als hun God bij hen zijn. 4 Hij zal alle tranen uit hun ogen wissen. Er zal geen dood meer zijn, geen rouw, geen jammerklacht, geen pijn, want wat er eerst was is voorbij.’ 5 Hij die op de troon zat zei: ‘Alles maak Ik nieuw!’ – Ik hoorde zeggen: ‘Schrijf het op, want wat hier wordt gezegd is betrouwbaar en waar.’

 

13 Broeders en zusters, wij willen u niet in het ongewisse laten over degenen die u ontvallen zijn, zodat u niet hoeft te treuren, zoals anderen, die geen hoop hebben. 14 Want als wij geloven dat Jezus is gestorven en is opgestaan, moeten wij ook geloven dat God door Jezus de doden bij zich zal halen, samen met Jezus zelf. 15 Wij zeggen u met een woord van de Heer: wij, die in leven blijven tot de komst van de Heer, zullen de doden in geen geval voorgaan. 16 Wanneer het signaal gegeven wordt, de aartsengel zijn stem verheft en de bazuin van God weerklinkt, zal de Heer zelf uit de hemel neerdalen. Dan zullen eerst de doden die Christus toebehoren opstaan, 17 en daarna zullen wij, die nog in leven zijn, samen met hen op de wolken worden weggevoerd en gaan we in de lucht de Heer tegemoet. Dan zullen we altijd bij hem zijn. 18 Troost elkaar met deze woorden.

 

Troost en rust bij Hem

In 1 Tessalonicenzen 4 gaat het over de hereniging van Gods kinderen. Hier op aarde worden we nu nog door de dood uit elkaar gehaald. Dat is pijnlijk. Maar wie in geloof sterven worden eens herenigd. Jezus werkt aan een weerzien van elkaar.

 

De angst van de mensen in Tessalonica is dat zij die al gestorven zijn de wederkomst mislopen. Het lijkt erop dat de christenen van toen dachten dat Jezus binnen afzienbare tijd zou terugkomen. Maar ondertussen waren er ook al mensen uit de gemeente overleden. Hoe moest dat nu? Zij zullen er niet bij zijn om Jezus te verwelkomen. Maar hoe kunnen ze dan Gods koninkrijk binnengaan?

 

Op die vraag geeft Paulus hier antwoord. Daarbij beroept hij zich op een ‘woord van de Heer’, iets wat Jezus zelf gezegd heeft. Alleen, wat volgt in vers 15-17 kom je nergens in de evangeliën tegen als iets dat Jezus gezegd zou hebben. Daarom is het beter om het ‘woord van de Heer’ in vers 14 te zoeken. Daar staat dat ‘God door Jezus de doden bij zich zal halen, samen met Jezus zelf.’ Dat heeft Jezus tijdens zijn leven op aarde wel gezegd, bijvoorbeeld in Marcus 13:26-27. Daar zegt Jezus over zijn wederkomst: ‘Dan zal men de Mensenzoon zien komen op de wolken, bekleed met grote macht en luister. Dan zal Hij de engelen erop uitsturen om zijn uitverkorenen uit de vier windstreken bijeen te brengen, van het uiteinde van de aarde tot het uiteinde van de hemel.’ Dat gaat over het bijeenbrengen van mensen. En daar achter zit een hele oude belofte, namelijk dat Gods uitverkoren volk dat in de tijd van de ballingschap verstrooid en verspreid is geraakt, door God zelf weer verzameld zal worden. In Jesaja 11:12 zegt de profeet over God: ‘Hij brengt bijeen wie uit Israël verdreven waren, de vluchtelingen uit Juda brengt hij samen, van de vier uiteinden van de aarde.’ Aan die belofte herinnert Jezus. En Hij zegt dat Hij degene is door wie God dit gaat doen.

 

Luister zo nog eens naar wat Paulus schrijft in 1 Tessalonicenzen 4:14: ‘als wij geloven dat Jezus is gestorven en is opgestaan, moeten wij ook geloven dat God door Jezus de doden bij zich zal halen, samen met Jezus zelf. Dat zeggen wij u met een woord van de Heer.’ Paulus verwijst hier naar Marcus 13 en daarachter Jesaja 11. Maar wat is dit troostvol: God brengt zijn kinderen weer bij elkaar. Door Jezus. Rond Jezus. Dat mensen uit elkaar gehaald worden door de dood gaat in tegen Gods mooie bedoelingen. God is de God van relatie. Zijn nieuwe wereld is een samenleving van mensen rond Hem. Wie hier op aarde door de dood van elkaar gescheiden werden brengt Hij weer bij elkaar. Zo mogen we dat geloven voor het weerzien van Danee. Zo mogen we dat allemaal geloven voor onze geliefden die in geloof stierven en die we zo vreselijk missen.

 

Hoe dat weerzien precies zal zijn vult de Bijbel verder niet in. Paulus gaat nog wel in op de vraag of zij die al gestorven zijn de wederkomst zullen missen. Dat in geen geval. Zij die al gestorven zijn worden eerst opgewekt en gaan daarna samen met de dan nog levende kinderen van God de nieuwe wereld binnen. Dat God zijn kinderen van alle plaatsen en tijden weer bij elkaar brengt doet vermoeden dat er een vorm van herkenning is. Sowieso herken je elkaar als mensen die God liefhebben. Opvallend is dat de apostel Johannes in het boek Openbaring Jezus zomaar herkent. Hij herkent Hem aan wat er op aarde gebeurd is, want Johannes ziet Jezus als een lam dat geslacht is. De aardse geschiedenis wordt niet perse uitgewist. De nieuwe wereld van God rust immers ook op wat er in de geschiedenis gebeurd is: het offer van Jezus aan het kruis en zijn opstanding op de derde dag. Hoe het zal zijn weten we niet, maar dat God zijn kinderen weer bij elkaar brengt is zeker. De scheiding die de dood nu maakt is dan voorbij. Het was een tijdelijke scheiding. Troost elkaar met deze woorden, zegt Paulus. Amen.