Slechts met tegenzin
7 juli 2024
God geniet niet van het straffen van mensen.
Lezen: Obadja
Tekst: Obadja 11-12
Stel ik geef één van mijn kinderen straf, hij of zij heeft iets gedaan wat absoluut niet mag. En stel nou eens dat mijn andere kinderen daar keihard om moeten lachen. Hoe zou ik mij daar als vader bij voelen? Kinderen die genieten van de straf die ik hun broer of zus geef. Dat heet leedvermaak. Dat je blij bent, je vermaakt over het leed dat een ander treft. Ik zou daar als vader helemaal niet blij mee zijn. Ik zou daar geloof ik zelfs boos van worden. Want als ik een kind straf geniet ik daar zelf helemaal niet van.
Dit is wat er gebeurt in het boek Obadja. God kondigt oordeel aan over het volk Edom dat genoten had van de ondergang van Juda en Jeruzalem. Edom lag ten zuiden van de Dode Zee en grenzend aan het koninkrijk van Juda, het zogenaamde tweestammenrijk met Jeruzalem als hoofdstad. Die ondergang van Juda en Jeruzalem vond plaats in 587 vChr. Jeruzalem werd door de Babyloniërs verwoest en de bevolking ging in ballingschap. In het boek Obadja wordt er naar verwezen in vers 16: ‘Zoals jullie, volk van Jakob, op mijn heilige berg de beker van mijn woede moesten drinken.’ Obadja profeteert in ongeveer 575 vChr, kort na de val van Jeruzalem.
Dus God kondigt oordeel aan over het volk Edom dat genoten had van de ondergang van Juda en Jeruzalem. Nu was die ondergang van Juda Gods straf voor hun zonden. En terecht. Jarenlang, eeuwenlang hadden de Israëlieten Gods geboden in de wind geslagen, hadden ze God genegeerd, hadden ze afgoden gediend en in moeilijke tijden op andere volken vertrouwd. Daarom laat God hen nu in ballingschap gaan. Daarom laat God zijn heilige stad nu verwoesten en laat Hij zijn kinderen lijden. Maar denk nou niet dat God zijn kinderen met plezier straft. Denk niet dat God ervan geniet als Hij zijn kinderen ziet lijden. En daarom raakt het God diep als de inwoners van Edom daar wel van genieten: ‘Die dag had je je niet mogen verlustigen in de rampspoed die je broeder trof, je had je niet mogen verheugen over de ondergang van het volk van Juda’ (vers 12).
God geniet juist niet van het straffen van zijn volk. Misschien zeg je, waarom doet Hij het dan? Omdat het kwaad niet ongestraft kan blijven. Dat wil uiteindelijk niemand. Daarom straft God zijn volk. Maar Hij geniet daar niet van. Absoluut niet. In Klaagliederen 3:33 staat: ‘Slechts met tegenzin brengt Hij leed en rampspoed over de mensen.’ Ik vind het heerlijk als mijn beeld van God gecorrigeerd wordt. En helemaal op zo’n punt: God geniet er niet van om mensen te straffen, Hij doet dat met tegenzin. Dat is verrassend. Wij denken ons zomaar een god die op ons lijkt. Dat is de zonde in ons, dat we ons een god denken naar ons beeld in plaats van te bedenken dat wij naar zijn beeld zijn gemaakt. Zo’n god die op ons lijkt straft omdat hij kwaad is. En de Bijbel heeft het ook over Gods woede, dat weet ik. Maar alles in God wil niet straffen. Als Hij straft, doet Hij dat met tegenzin.
En daarom raakt het God diep dat het volk van Edom zo’n leedvermaak heeft over de ondergang van Juda en Jeruzalem. De Edomieten stonden te applaudisseren toen de Judeeërs werden weggevoerd. Ze hielpen zelfs een handje mee: ze vingen vluchtelingen op en dreven hen terug naar de vijand. Ook de profeet Ezechiël kondigt hier Gods oordeel over aan. In hoofdstuk 35:11 staat: ‘Daarom, zo waar Ik leef -spreekt God, de HEER-, Ik zal jou treffen met dezelfde woede en afgunst als waarmee jij hen in je haat belaagd hebt, en door jou te straffen zal Ik mij aan hen bekend maken.’ Dat laatste is opvallend, door Edom te straffen om hun leedvermaak maakt God zich aan Juda bekend. Hoe leren de inwoners van Juda God dan kennen in zijn straf over Edom? Nou, de Judeeërs ontdekken dat God er niet van geniet wanneer Hij hen straft. En dat Hij er daarom heel kwaad van wordt wanneer anderen dat wel doen. In Ezechiël 36:5 staat het zo: ‘Dit zegt God, de HEER: In het vuur van mijn hartstocht klaag Ik Edom en al die andere volken aan.’ Het zit de Here echt hoog.
We ontdekken vanmorgen dat God juist niet geniet van het lijden van zijn volk, van zijn kinderen. En nog breder, van zijn schepselen. God laat ons dat weten zodat wij Hem ‘naar waarheid’ zullen kennen. Dat is een term uit de Catechismus: God ‘naar waarheid’ kennen en belijden (v/a 6, 94, 99, 122). God wil dat wij Hem kennen zoals Hij is, dat we Hem loven en prijzen om hoe Hij is. Hier geldt ook, als we Hem zo kennen -als een God die niet geniet van het lijden van zijn kinderen- dan kunnen we ons toch ook aan Hem toevertrouwen? Zie je hoe belangrijk het is dat je God naar waarheid kent? Dat je Hem kent zoals Hij is: een God die het niet kan hebben als anderen leedvermaak hebben wanneer Hij zijn kinderen straft.
Dit krijgt allemaal een extra scherp randje in Obadja omdat Edom en Israël broedervolken zijn. Edom stamt af van Esau, Israël en Juda stammen af van Jakob. Jakob en Esau waren broers, kinderen van Isaak en Rebekka. Jakob en Esau waren zelfs een tweeling: samen in de buik gezeten en op dezelfde dag geboren. In Deuteronomium 23:8 zegt de Here tegen de Israëlieten: ‘Edomieten moet u (...) met respect behandelen, want dat zijn uw broeders.’ Omgekeerd behandelen de Edomieten de Judeeërs niet met respect rond hun ondergang in 587 vChr. Nu was er ook een hele geschiedenis aan dat moment vooraf gegaan. Toen Rebekka nog zwanger was van Jakob en Esau had de Here al tegen haar gezegd: ‘Twee volken zijn er in je schoot, volken die uiteengaan nog voor je hebt gebaard. Het ene zal machtiger zijn dan het andere, de oudste zal de jongste dienen’ (Genesis 25:23). Je weet misschien hoe het verder is gegaan: Esau verkoopt zijn eerstgeboorterecht aan Jakob, Jakob steelt de zegen van Esau. En later als ze beiden zijn uitgegroeid tot volken voeren ze geregeld oorlog met elkaar.
Maar staat God dan automatisch aan de kant van zijn volk? Gaat God straks wel genieten van zijn oordeel over Edom? Zo klinkt het in Obadja 15, daar zegt de Here tegen Edom: ‘dan zal met jou gedaan worden wat jij met hen gedaan hebt, dan zullen je daden op je eigen hoofd neerkomen.’ Wanneer de profeet Maleachi later in gesprek is met de Israëlieten lijkt Edom er weinig aan te kunnen doen dat ze de woede van de Here oproepen. Als de Israëlieten vragen waaruit Gods liefde voor hen blijkt, zegt Maleachi: ‘Zijn Jakob en Esau geen broers? - spreekt de HEER. Toch heb Ik Jakob liefgehad en Esau gehaat’ (Maleachi 1:2). Later haalt de apostel Paulus deze woorden aan als hij wil laten zien dat de relatie met God altijd begint van Gods kant. Paulus zegt: ‘God kiest een mens niet uit op grond van zijn daden, maar omdat Hij hem roept. Zoals ook geschreven staat: ‘Jakob heb Ik liefgehad, Esau heb Ik gehaat” (Romeinen 9:13). Dat klinkt heftig. Misschien denk je nu: dan kan Esau er ook niks aan doen als het niet lukt tussen God en hem. Toch is dat niet wat hier staat. Het punt is dat Gods woord, Gods roep, de doorslag geeft. Jakob dankt zijn voorrechten niet aan zijn geboorte, niet aan zijn afstamming, maar aan Gods uitspraken over hem. God volgt zijn eigen genade, zijn eigen beloften. Dat betekent dat er ook plaats voor Esau zou zijn geweest, maar dan onder zijn jongere broer. Maar dat wil Esau niet. En ook het latere Edom wil dat niet. Dan gaat het mis, dan wordt Edoms verzet tegen Israël verzet tegen God. In Obadja wordt die hoogmoed van Edom aangewezen, ze wanen zich onaantastbaar in hun woningen ‘hoog in de rotskloven’ (vers 3). De Edomieten woonden op een bijna onneembare plek die je nog steeds kunt bezoeken; tegenwoordig ligt het in Jordanië en heet het Petra. Van het volk Edom is niets overgebleven, wat dat betreft is de profetie van Obadja helemaal uitgekomen. God geniet er niet van om zijn volk te straffen. Dat Edom daar wel van genoot is hen fataal geworden.
Waar herken je dat eigenlijk in onze wereld dat God geen plezier vindt in straf en oordeel? Het antwoord is: in Gods geduld. Ik denk aan wat er staat in 2 Petrus 3:9. In reactie op vragen rond een uitblijvende wederkomst zegt Petrus: ‘De Heer is niet traag met het nakomen van zijn belofte, zoals sommigen menen; Hij heeft alleen maar geduld met u, omdat Hij wil dat iedereen tot inkeer komt en niemand verloren gaat.’ Voor veel mensen is het lijden in onze wereld moeilijk te rijmen met God, met een liefdevolle God. Dan wordt God in de beeldvorming zomaar een wat kille figuur die op afstand staat van de wereld en de mens, die zich niet echt bekommert om mensen. Anders zou Hij hun lijden toch wel beëindigen? God en het lijden lijken niet goed bij elkaar te passen. Het mooie is, het boek Obadja bevestigt dat ook: God geniet er niet van als zijn volk lijdt, als zijn kinderen lijden, breder: als zijn schepselen lijden. Het kan zomaar gebeuren dat je dat voor jezelf wel zo invult. De manier waarop Gods oordeel wordt aangekondigd -door de profeten van het Oude Testament maar ook in het boek Openbaring- is zo intens en wordt vaak zo levendig beschreven dat je zomaar kunt denken dat God dit wil. Dat Hij wil oordelen. Maar zo is het van het begin toch nooit geweest? Juist in het boek Openbaring, maar ook bij de profeten van het Oude Testament, is er telkens weer de oproep tot bekering. Profeten zijn geen toekomstvoorspellers maar waarschuwen tegen een toekomst die juist vermeden moet worden. Een toekomstvoorspeller is succesvol wanneer de voorspelling uitkomt, een profeet is succesvol wanneer het aangekondigde oordeel niet doorgaat.
Dat Gods oordeel over deze wereld nog steeds op zich laat wachten laat zien dat Obadja gelijk heeft. God geniet er niet van om mensen te straffen. Dat doet Hij liever niet. Daarom haalt Hij dat oordeel eerst over zichzelf heen. De zeven schalen van God woede die je in het boek Openbaring tegenkomt (hoofdstuk 16) zijn eerst over Jezus Christus uitgegoten. Slechts met tegenzin brengt God leed over de mensen. Daarom laat Hij het lijden eerst op het hoofd van zijn eigen Zoon neerkomen. ‘Slechts met tegenzin...’ dat was Klaagliederen 3:33. In het vers er voor wordt over God gezegd: ‘Als Hij leed berokkent, ontfermt Hij zich ook, zo groot is zijn liefde.’ De Judeeërs kunnen ervan meepraten want na zeventig jaar ballingschap mochten ze naar huis, terug naar Jeruzalem. ‘Als God leed berokkent, ontfermt Hij zich ook’, dat zien we in Jezus Christus. Ook van zijn lijden genoot de Vader niet. Natuurlijk niet, het sneed Hem door zijn hart. Het moest, het was noodzakelijk om het kwaad uit deze wereld te krijgen en om daarmee een einde te maken aan het lijden van de mens. Dat is waar God mee bezig is. Dat is waar God mee bezig was in de tijd van Obadja. Edom mag geen leedvermaak hebben over het lijden van Gods kinderen omdat het een heel verkeerd beeld schept van God. Het boek eindigt dan ook met een profetie van herstel voor Jakob, herstel voor Gods volk. Want dat is wat God wil: in vrede samen zijn met mensen. De laatste zin van het boek Obadja zegt: ‘en aan de HEER zal het koningschap toebehoren.’ Daar geniet God van: om als koning te zorgen voor zijn volk, voor zijn kinderen. Kinderen die ook onderling in vrede met elkaar leven.
De vraag is nu of jij jouw veroordeling, jouw straf door Christus laat dragen. Ik hoop dat je erkent dat je Gods straf verdient. Als ik bedenk waarvoor de Israëlieten in ballingschap werden gestuurd, zou een dergelijke straf ons ook moeten treffen: andere goden dienen, onrecht doen of op zijn minst laten bestaan, Gods geboden in de wind slaan, vertrouwen op onszelf. Ik ben eerder verbaasd dat wij niet gestraft worden dan wel. Dat zal wel dat geduld van God zijn. Maar als je erkent dat je straf verdient, is de volgende vraag: maar laat jij je straf dragen door Christus? Misschien denk je, dat doet Hij automatisch. Dat denk ik dus niet. Wanneer je vergeving vraagt, vraag je of Jezus jouw straf wil overnemen: zou u in mijn plaats willen gaan? Denk je eens in hoe dat zou zijn tussen mensen. Je hebt een boete gekregen en iemand biedt aan die voor jou te betalen. Eerst ben je gewoon verbaasd: zou jij die voor mij willen betalen, weet je dat zeker, weet je wel hoe hoog die is? En dan denk je: wil ik dit wel, dat hij voor mij betaalt? Laat jij jouw straf dragen door Christus? God wil en kan niet genieten van zijn oordeel over jou. Daarom geeft Hij zijn eigen Zoon om jouw oordeel te dragen. Zeg het maar, verbaasd: Here, weet u het zeker?
Hoe maak je het evangelie van vanochtend concreet? Ik denk door het lijden van je medemens te verlichten. Veel mensen in deze wereld lijden. Onder armoede, gebrek en ziekte. Onder wreedheden, verlies en rouw. Onder oorlogen en vervolging. Onder eenzaamheid en pijn. Hoe sta jij tegenover dat lijden? Leedvermaak popt zomaar op als je vindt dat iemand zijn moeiten verdiend heeft. Als dictators ten onder gaan hebben wij vaak weinig medelijden. Eerder zeggen we: mooi, opgeruimd staat netjes. Maar vergeet je dan niet dat jij ook lijden verdiend hebt? Misschien niet volgens menselijke maatstaf, maar wel vanuit God gezien. Toch wil God ons niet opruimen, niet uit de weg ruimen, maar sparen. Dat is zijn genade, zijn liefde, zijn ontferming. Hij geniet er niet van om mensen te straffen. Dit evangelie wordt concreet in jouw houding tegenover het lijden van je medemens. Heel het lijden van onze wereld zou je kunnen zien als een stuk oordeel van God. Twee weken geleden had ik het over straf ‘in tijd en eeuwigheid’ (v/a 10). Ook nu al oordeelt God de wereld, ligt zijn oordeel op deze wereld. Niet dat mensen die lijden dat meer verdiend zouden hebben, tegen die gedachte keert de Bijbel zich op meerdere plaatsen (Job, Psalm 73, Prediker 7:15-18, Johannes 9:1-3). Lijden is het gevolg van de keus van Adam en Eva om het zonder God te willen doen hier op aarde: ‘Kunt u misschien vertrekken en deze aarde aan ons laten?’ Gelukkig doet God dat niet. Vertrekt Hij niet. Komt Hij in Jezus zelfs heel dichtbij. Want Hij wil mensen niet straffen, niet laten lijden. Daarom maak je dit evangelie concreet door je houding tegenover het lijden van je medemens. We ontdekten al: leedvermaak past je niet. Daarmee zou je ook een verkeerd beeld van God laten zien. Probeer daarom juist het lijden van anderen te verlichten. Door medelijden. Medelijden is het omgekeerde van leedvermaak. Met medelijden maak je zichtbaar wie God is. Want God lijdt mee. Amen.