Te midden van de heidenen

13 november 2022

Het evangelie verandert gewone mensen in voorbeeldige mensen.

Lezen: 1 Petrus 2:11-20, 3:13-17, 4:12-16

Tekst: 1 Petrus 2:12

Het is nog niet zo heel lang geleden dat vrijgemaakten ‘fienen’ werden genoemd. Dat was niet bedoeld als compliment. Als je een fiene werd genoemd, of iemand van ‘de fiene karke’, dan werd bedoeld dat je nogal streng gelovig was. Precies in het geloof. Precies weten wat wel en niet mag. En je misschien ook wel een beetje verheven voelen boven de rest.

 

Maar uitgescholden worden is niet leuk. Uitgescholden worden om je geloof al helemaal niet. Dat raakt je, het doet pijn. Gevolg was dat je op elkaar aantrok. Je voelde je in de hoek gedrukt en had een gezamenlijke vijand: de ‘openbaren’. Je had de school van de fienen en van de openbaren. En o wee als die leerlingen elkaar tegenkwamen, dan vlogen de scheldwoorden zomaar door de lucht.

 

De christenen in de tijd van de apostel Petrus werden ook uitgescholden. Ze werden misdadigers genoemd, kannibalen, incestplegers. Christenen noemden elkaar immers broeders en zusters en zeiden dat ze gemeenschap met elkaar hadden. Maar gemeenschap sloeg niet op seksueel contact maar op geestelijke verbondenheid. Zoals wij het in de geloofsbelijdenis nog steeds over de ‘gemeenschap der heiligen’ hebben. En het verwijt van kannibalisme sloeg hierop dat christenen zeiden dat ze het ‘het lichaam en bloed van de Heer’ aten, het avondmaal. En misschien wisten de mensen in de eerste eeuw wel beter, maar ze hadden een hekel aan de christenen en daarom spraken ze kwaad van hen.

 

Wat irriteerde de ongelovigen nog meer aan christenen? Je maakt iemand niet zomaar uit voor misdadiger. Wat men niet kon hebben is dat de christenen de goden die in de samenleving vereerd werden niet meer wilden dienen. In de samenleving van toen mocht je je eigen goden hebben, maar dan altijd naast de Romeinse goden. Die moest je sowieso in eren houden. Dat je daarnaast ook in Jezus wilde geloven, best, maar de goden van de overheid mocht je niet afwijzen. Want als zij niet door iedereen vereerd werden zouden ze wel eens boos kunnen worden. Dan kreeg je misoogsten, rampen en oorlogen die je verloor. De vrede in de samenleving rustte op het te vriend houden van de goden. Christenen werd dan ook verweten niet loyaal te zijn aan de samenleving. Ze werden staatsgevaarlijk genoemd, ze deden immers ook niet mee aan de verering van de keizer. Christenen verstoorden de sociale rust, zo was het verwijt. En ze waren ook nog eens slecht voor de economie: inkomsten rond tempels liepen duidelijk terug als het aantal christenen in een plaats toenam. Genoeg redenen om christenen te vervolgen. Men wilde echt van de christenen af. En als er dan ook nog eens een ramp plaatsvond kregen de christenen als vanzelf de schuld en werden ze nog harder vervolgd. Je kunt je voorstellen dat christenen zich dan gaan terugtrekken. Dat was een verwijt dat er nog bij kwam: christenen hadden iets onzichtbaars en ongrijpbaars. Ze hadden geen tempel, ze hadden geen beeld van hun God, voor veel mensen uit de samenleving was onduidelijk wat christenen nou precies geloofden.

 

En dan zegt Petrus: ‘Leid te midden van de heidenen een goed leven, opdat zij die u nu voor misdadigers uitmaken, door uw goede daden tot inzicht komen en God eer bewijzen op de dag waarop hij komt rechtspreken.’ Als christen moet je goed beseffen dat je met een kritisch oog bekeken wordt. Ongelovigen kunnen dan wel allerlei kwaad van je spreken, maar doe jij nou gewoon goed. Dat is Petrus’ aansporing: leid een goed leven te midden van de heidenen.

 

Maar wat bedoelt hij met ‘goed’? Petrus sluit hier aan bij wat iedereen goed vindt, gelovig of niet. Denk aan eerlijkheid, vriendelijkheid, dat je dienstbaar bent, zorgvuldig, betrouwbaar, dat soort dingen. Dat waardeert iedereen in een mens. Overigens gingen de christenen in de eerste eeuw nog veel verder, al dan niet op grond van deze aansporing van Petrus. Christenen verzorgden de zieken, ze hielpen de armen, ze begroeven de doden; en dat zonder onderscheid. Dus ze zorgden niet alleen voor hun eigen zieken maar ook voor de zieken buiten de gemeente. Juist in tijden van epidemieën waren het de christenen die de zieken verzorgden en de doden begroeven. Later, in de Middeleeuwen, waren het ook de kerkelijke diaconieën die omzagen naar zieken en armen. En het is nog niet zo heel lang geleden dat christenen vaak kozen voor beroepen in de verpleging en het onderwijs. Misschien zeg je nu, er zijn toch ook niet-christenen die goed doen, trouw zijn, eerlijk en vriendelijk? Gelukkig wel. Dat is Gods genade. Hij legt ook in mensen die Hem niet kennen en vereren een besef van wat goed is, een soort algemeen besef. Dat is Gods genade, een genade die niet tot geloof leidt maar wel de wereld leefbaar houdt.

 

Waar het om gaat in de aansporing van Petrus is dat we als christenen beseffen dat ongelovigen kritisch naar ons kijken. En terecht, want wij zeggen toch dat we ons laten leiden door God? Wij zeggen toch dat bepaalde dingen verkeerd zijn en andere goed? Wij doen toch niet mee aan bepaalde dingen die in onze samenleving gewoon zijn: dat je voor jezelf gaat, vooral carrière maakt, euthanasie pleegt als je het leven moe bent, leeft voor het uitgaan, voor vakanties en plezier? Als je daar wel aan meedoet als christen, dan noemen ze je terecht hypocriet. Jij weet het allemaal zo goed maar je leeft er niet naar. Dat is heel triest.

 

Vandaar die aansporing. God zegt tegen ons als christenen: leef goed voor het kritisch oog van de ongelovigen. Waarom? Omdat God wil dat ongelovigen tot inzicht komen. En tot inkeer. Dat ze inzien dat er een mooier leven is dan het hunne. Dat ze ontdekken dat er een God is die dat goede leven geeft. Wat Petrus schrijft in zijn brief had Jezus ook al gezegd. In Matteüs 5:16 zegt Jezus tegen zijn leerlingen: ‘Zo moet jullie licht schijnen voor de mensen, zodat zij jullie goede daden kunnen zien en eer bewijzen aan jullie Vader in de hemel.’ Volgens mij hebben wij deze aansporing ook nodig. Ik zie dat christenen veel in hun eigen kringetjes functioneren. Als gemeente zijn we ook behoorlijk naar binnen gericht. Dan heb ik het ook over mezelf, ik heb nauwelijks contacten met ongelovigen en mijn werk speelt zich volledig af binnen de kerk. Misschien is dat naar binnen gekeerde een gevolg van het feit dat christenen in Nederland steeds meer een minderheid worden. Je raakt in het defensief: hoe kunnen we de krimp stoppen, wat staat ons te wachten, hoe houden we elkaar vast? Maar je kunt ook omdenken en juist naar buiten kijken met als vraag: hoe kunnen we als christelijke minderheid van betekenis zijn voor de samenleving? In dat kader zegt Petrus: het evangelie verandert gewone mensen in voorbeeldige mensen. Want zij volgen hun Heer na. Zoals Jezus het goede deed, zich opofferde en toch gescholden en geslagen werd, zo kan dat ons ook treffen. Petrus zegt: het is beter te lijden omdat je goed doet dan omdat je kwaad doet (3:17). Als je als christen niet meedeed aan de verering van de keizer kon je zwaar gestraft worden. Petrus zegt: het is een blijk van Gods genade als je dat kunt verdragen (2:19). Je hoeft je daar niet voor te schamen, draag je lot tot Gods eer (4:16). Het evangelie verandert gewone mensen in voorbeeldige mensen. Soms wordt dat opgemerkt. Als een christen een lintje krijgt voor zijn inzet in kerk of samenleving, en de burgermeester benoemt dat allemaal, dan gebeurt er wat. Dat is zo’n moment dat de overheid erkent dat christenen waardevol zijn voor de samenleving. Of misschien hebben jouw collega’s jouw gedrag wel eens gekoppeld aan je geloof, dat ze zeiden: we weten dat jij je werk zo goed en trouw doet omdat jij gelooft.

 

Wanneer wij als christenen proberen onze houding te vinden in een steeds onchristelijker land, dan geeft Petrus ons een duidelijke aansporing: leef goed voor het kritisch oog van de ongelovigen. Leef te midden van de ongelovigen, maar pas je niet aan. Integratie zonder assimilatie. Het is de boodschap die de ballingen in Babel indertijd ook kregen: ‘Bid tot de HEER voor de stad waarheen Ik jullie weggevoerd heb en zet je in voor haar voorspoed en vrede, want de voorspoed van de stad is ook jullie voorspoed’ (Jeremia 29:7). Ik heb wel eens het idee dat wij meer afstand houden van de ongelovigen dan van hun ongelovige daden. Wat leefstijl betreft doen we zomaar mee met wat in onze samenleving normaal is. Ondertussen houden we afstand van ongelovigen en spreken we ook zomaar schande van hen. Dan doe je dus precies het omgekeerde van wat Petrus zegt: leef te midden van de ongelovigen, heb contacten, en wees dan een voorbeeld van goed gedrag. Zorg ervoor dat je bekend staat als eerlijk, betrouwbaar, dienstbaar, vriendelijk en zorgvuldig. Op die manier zet je laster om in lof. Laten we de ongelovige samenleving geen reden geven om kwaad van ons te spreken. En als ze dat toch doen terwijl wij goed doen, dan verdragen we het.

 

In een steeds onchristelijker Nederland is de aansporing van de Bijbel aan het adres van christenen om betrokken te zijn op de samenleving. En om je verantwoordelijk te voelen voor de samenleving. Trek je niet terug uit de samenleving maar neem je plek in. We moeten niet als christenen op een veilig eilandje bij elkaar gaan zitten. Of vooral proberen de kerk te redden. God zorgt wel voor zijn kerk. Door ons wil Hij de wereld redden. Mensen redden. Als wij goed leven zullen ongelovigen God eer bewijzen, zegt Petrus. Dat gaat best ver en misschien kun je je daar niets bij voorstellen. Toch heeft God daar vertrouwen in. Hij weet dat als zijn kinderen het goede doen, te midden van ongelovigen en ondanks laster en kwaadsprekerij, dat daar iets van uit gaat. Want het valt op. Waarom zou iemand goed doen en goed blijven doen tegen de verdrukking in? Goede werken zijn zo transparant dat ze het licht van God doorlaten en de verbinding met Christus zichtbaar maken. Soms zie je dat dit ongelovigen verandert. Dat ze eerst hun waardering uitspreken, maar soms gaat het daarna ook verder, worden ze voor God gewonnen. In 1 Petrus 2:12 staat dat ze tot inzicht komen en God eer bewijzen op de dag waarop Hij komt rechtspreken. Bij dat laatste denk je al gauw aan de jongste dag, de dag van de wederkomst en het oordeel. Het is de vraag of dat hier bedoeld wordt. Dan zou het een afgedwongen eerbewijs aan God zijn. De Herziene Statenvertaling vertaalt anders: dat ze God verheerlijken ‘op de dag dat er naar hen omgezien wordt.’ In het Grieks staat er dat God wordt geprezen ‘op de dag van zijn bezoek’. Waar het om gaat is dat ongelovigen door het goede leven van christenen nu al tot bekering komen en nu al God gaan prijzen. En als dan de dag van het oordeel komt oogst God die vruchten van eerbetoon aan Hem.

 

Wat moet je nou concreet doen? Je voelt hem wel aankomen: doe goed. Wees eerlijk, vriendelijk, betrouwbaar, dienstbaar en zorgvuldig. Dat is nog moeilijk genoeg. Want dit is niet alleen iets van hoe je toevallig in elkaar zit, hier zitten keuzes. Doen wij echt anders dan wat in de samenleving normaal is? Of ziet eigenlijk niemand het verschil? Dan is er iets mis. De zonde maakt je gevoelig voor dezelfde leefstijl als ongelovigen. Het is gemakkelijker om mee te doen dan om anders te zijn. Diep van binnen hebben wij dezelfde verlangens als de mensen om ons heen: voor jezelf gaan, genieten, je welvaart vasthouden. Meedoen is ernstig, juist als christen meedoen is ernstig. Nog los van dat mensen zeggen dat je hypocriet bent, beschadigt het God zelf: als christenen niet anders zijn dan ongelovigen, is er dan wel een God? En als Hij er is, waarom heeft Hij niet meer invloed op zijn kinderen?

 

In de tijd van Petrus viel het op dat christenen goed deden. Want dat deden ze tegen de verdrukking in. Zij zegenden wie hen vervolgden. Ze werden beledigd maar bewezen eer. Ze waren arm maar maakten velen rijk. Wanneer ze de marteldood ondergingen kwamen omstanders tot geloof. Mensen dachten: als hun geloof iets is om voor te sterven moet het wel heel waardevol zijn. Het bloed van de martelaren is het zaad van de kerk. De kerk groeide, zoals die vandaag de dag spectaculair groeit in China. Daar lijken wij niet aan te kunnen tippen. Misschien brengt dit je in verwarring: hoe kunnen wij als christenen in Nederland dan opvallen en laten zien dat ons geloof ons alles waard is? Laten we om te beginnen anders zijn. Als er iets is in je leven waarvan je denkt: daar moet ik eigenlijk mee stoppen, doe dat dan ook. En als je denkt: hoe gaat me dat lukken? - kijk naar Jezus. Hij was arm maar maakte velen rijk. Hij bad voor wie Hem kruisigden. Hij offerde zich op voor wie Hem haatten. Jezus heeft de kracht om jou te veranderen. Bid om zijn hulp. Uiteindelijk zal het goede het kwade overwinnen (Romeinen 12:21), daar mag je op vertrouwen.

 

Een tweede ding waarmee je het evangelie van vanmorgen concreet kunt maken is: wees gericht op ongelovigen. Maak contact, maak vrienden, zoek je buren op. Ik denk dat we ons vaak teveel terugtrekken, de veiligheid van elkaar opzoeken waarin je niets hoeft uit te leggen (bijvoorbeeld dat je op zondag naar de kerk gaat). Maar begrijp me goed: integratie zonder assimilatie. Dus heb contacten met ongelovigen, maar wees anders en blijf anders. Anders kun je die contacten beter niet hebben, dan ben je daar nog niet aan toe.

 

De derde concrete aanwijzing is dat je een loyale burger bent. Laat de overheid merken dat jij als christen waardevol bent voor de samenleving. Hoewel je burger bent van het hemelrijk, zoek je het goede voor deze wereld. Omdat je God eert, heb je respect voor de overheid. Omdat je alles van God ontvangen hebt, deel je uit in de samenleving. En bedenk dan: een voorbeeldig leven verandert niet de samenleving maar wel enkelingen. Tot Gods eer. Amen.