Vakantie: op reis met God

8 juli 2012

Is het wel bijbels om vakantie te houden? Wanneer wij onze vakantie als een zegen uit Gods hand ervaren, dan zullen we ook vakantie vieren met Hem. Maar hoe doe je dat?

Lezen: Psalm 121

Tekst: Psalm 121

We hebben er allemaal naar uitgezien en nu is het eindelijk zo ver: vakantie. Ik weet: nog niet voor iedereen, maar alle jongens en meisjes van de basisschool hebben sinds donderdag vakantie. De eerste gezinnen zijn direct vrijdag al vertrokken, of gisteren, anderen volgen deze week of in de weken daarna. En ook als je thuis blijft deze zomer is het niet te missen: het is vakantietijd.

 

Nou kom je in de bijbel dat hele woord ‘vakantie’ niet tegen. En het lijkt er ook op dat mensen in de tijd van de bijbel geen vakantie hielden. Denk je dat eens in, nooit vakantie…! Maar, is het dan wel bijbels om vakantie te houden? Is het niet iets wat we zelf verzonnen hebben? En we zijn het zo gewoon gaan vinden dat we ons helemaal niet afvragen of het wel past in een christelijke levensstijl. Er zijn hele volksstammen op aarde die nooit vakantie hebben. Mensen die elke dag bezig zijn om te overleven, om hun voedsel voor die dag bij elkaar te zoeken, die nemen nooit vakantie. Zou vakantie niet een zondig, lui, westers genot kunnen zijn?

 

Wie geeft ons eigenlijk vakantie? Doet God dat? Wij willen het wel zo ontvangen: als een zegen uit zijn hand. Maar als onze vakantie een zegen is uit Gods hand dan zullen we ook vakantie vieren met Hem. Dan vieren we vakantie voor het aangezicht van God. Dan zullen we onze vakantie ook verbinden met Hem. Maar hoe doe je dat? Ik stel die vraag omdat het omgekeerde ons ook zo gemakkelijk overkomt: dat we in de zomer ook een beetje vakantie nemen van God. Bidden en bijbel lezen schiet er op de camping zo maar bij in. En naar de kerk gaan ook. Het draait in de vakantie zomaar om onszelf -nóg meer om onszelf- en om wat wij willen.

 

Thema voor vanochtend is:

Op reis met God

 

In de bijbel komt vakantie dus niet voor. Je zult er vergeefs naar zoeken. Wel wordt er nogal wat gereisd in de bijbel. En ook verblijven mensen in tenten. Abraham woonde in tenten. En Abraham maakte ook een enorme reis. Van Ur naar Haran, van Haran naar Sichem, van Sichem naar Egypte en weer terug. En iedere keer nam hij zijn tent weer mee.

 

Later reizen de Israëlieten van Egypte naar Kanaän. Dat wordt een hele lange reis. Van wel 40 jaar. Ze gaan niet de korte route langs de kust, maar de Here leidt hen dwars door de woestijn. Langs de Sinaï. En telkens weer moeten ze hun tenten afbreken en weer opzetten. In de bijbel staat dat de Here deze route, deze lange route, bewust kiest. Omdat Hij hen wil leren op Hem te vertrouwen. Dat kan dus ook: een reis, om op de Here te leren vertrouwen. Dat speelde natuurlijk ook in de reis die Abraham moest maken.

 

En dan met een grote sprong naar Paulus. In het boek Handelingen lezen we van de enorme reizen die hij maakt. Lopend over land. Maar ook geregeld per schip. Wij hebben ze zelfs genummerd: de eerste reis, de tweede, de derde. Nou waren dat geen vakantietrips. Wel door een prachtig gebied: het Middellandse Zee gebied, Turkije, Griekenland. In Handelingen 13 lezen we hoe Paulus wordt uitgezonden; het zijn zendingsreizen. En ik geloof niet dat Paulus ooit echt vakantie hield. Hij schrijft ergens in één van zijn brieven dat hij zich juist dag en nacht heeft ingespannen (1 Tessalonicenzen 2:9, 2 Tessalonicenzen 3:8, zie ook Handelingen 20:31).

 

Er wordt dus wel gereisd in de bijbel, maar geen vakantie gevierd. Dan blijft onze vraag of vakantie houden wel bijbels is. Nu vertelt de bijbel ons wel over de rust die God de mens gunt. Vorige week in de middagdienst ging het daar ook over, vanuit het 4e gebod, Zondag 38 van de Catechismus. God gunt de mens rust. Omdat Hij weet dat de mens dat nodig heeft. God geeft zijn volk de wekelijkse sabbat. En daar heeft God twee redenen voor: 1) God heeft zelf gerust na zes dagen scheppingswerk, en net zo mag de mens ‘op adem komen’. En 2) de sabbat is bedoeld om terug te denken aan de bevrijding uit Egypte. En later zien we ook dat Jezus dit bevrijdende werk van God juist ook op de sabbat voortzet: Hij geneest mensen van ziekte en kwalen, Hij bevrijdt van bindingen.

 

En als de profeet Jesaja de vinger legt bij Israëls doorgaan met werken en handel drijven op de sabbat zegt hij twee dingen; dat is in Jesaja 58. Allereerst zegt hij: weet je wat je op de sabbat moet doen? Op die dag van onthouding, van rusten? ‘De verdrukten bevrijden, (...) ieder juk breken (...) je brood delen met de hongerige, onderdak bieden aan armen zonder huis, (...) je bekommeren om je medemensen’ (Jesaja 58:6-7). Dus de rustdag is niet een dag zonder inspanningen, maar een dag van bevrijding. Van het vieren van de bevrijding. En daar anderen in laten delen.

 

Dus wie deze zomer op pad gaat om in verre landen in weeshuizen te helpen, of scholen te bouwen, of wie met E&R meedoet, of een vakantieweek met Dit Koningskind meegaat, of zich inzet voor Smash for Life, die zit op de lijn van Jesaja. En van Jezus. De rust die God je gunt en geeft vul je niet allemaal in voor jezelf, hou je niet voor jezelf, maar je deelt ervan uit. Misschien had je dat niet zo bedacht toen je je opgaf voor vrijwilligerswerk in je vakantie, maar dan weet je het nu.

 

En dan het tweede dat Jesaja zegt. Hij zegt: wanneer je ‘je voeten rust gunt op sabbat en geen handel drijft (...) wanneer je de sabbat in ere houdt door niet je gang te gaan (...) dan vind je vreugde in de HEER’. Niet werken op sabbat betekent niet: niks doen, het geeft ruimte voor de omgang met God. Dus: niet werken, maar vieren! Je bevrijding vieren. Dan word je blij met God. Dan wordt God de vreugde van je leven. Je alles. Je vreugde vinden in God is heel nadrukkelijk één van de doelen van de sabbat.

 

Maar is vakantie vieren nu bijbels? Een wekelijkse sabbat is nog steeds geen vakantie. Het dichtst in de buurt komt misschien het sabbatsjaar (Leviticus 25). In het sabbatsjaar -elk zevende jaar- mocht er een heel jaar lang niet op het land gewerkt worden. Het land moest rust krijgen. Maar daarmee kreeg de boer, de wijnbouwer, de fruitteler, een heleboel Israëlieten kregen daarmee ook rust. En ze hoefden niet bang te zijn dat er dan niets te eten was. De Here zegt (vers 21-22): ‘mochten jullie je afvragen waar je het zevende jaar van moet leven (...) bedenk dan dat ik jullie het zesde jaar zal zegenen met een oogst die voor drie jaar toereikend is, zodat je in het achtste jaar weer kunt zaaien en tot in het negende jaar kunt leven van de oude oogst.’ Mooi hè? Zo zorgt de Here voor zijn kinderen. Hij geeft ons in zijn wijsheid en liefde wekelijks een dag van rust. Maar God wil nog meer geven. Meer dan die ene dag per week. Aan Israël gaf de Here elk zevende jaar een periode van ‘rustig aan kunnen doen’. In het verlengde daarvan mogen wij onze vakanties ontvangen.

 

Maar als we onze vakantie in deze bijbelse lijn zetten, zullen we ook op bijbelse manier vakantie vieren. Moeten we niet zeggen dat God ons extra tijd geeft om onze vreugde in Hem te vinden? Om onze bevrijding te vieren? Onze bevrijding in Christus? Maar dan kan het nooit zo zijn dat we God en kerk als het ware thuislaten wanneer we op reis gaan. Wanneer we het hele jaar door druk zijn op een manier dat we soms zeggen dat bijbel lezen en kerkgang erbij in schiet, omdat we te druk zijn in ons hoofd, niets meer op kunnen nemen, laten we dan de gelegenheid zien die God ons geeft in de vakantie! En dus juist in de vakantie tijd nemen voor bijbel lezen. Voor bidden. En ga naar de kerk op de zondagen dat je op vakantie bent. Zoek dan bij voorkeur een lokale kerk, schriftgetrouw, en dien daar, met de mensen daar, de Here. Bedenk ook hoe bemoedigend dat is voor de -vaak kleine- gemeenten wanneer jij daar op zondag komt. Laat je niet leiden door gemakzucht. Maar span je tijdens je vakantie in om op de zondag -en heel de week- je vreugde werkelijk te vinden in God.

 

Ik ga nog weer even terug naar het reizen dat we in de bijbel tegenkomen. Een reis met een bijzondere lading in de bijbel is de pelgrimstocht. De bestemming van zo’n reis is de tempel in Jeruzalem. Jezus reist als twaalfjarige jongen op die manier naar Jeruzalem, en alle volwassen Israëlieten gingen op die manier jaarlijks op bedevaart naar de tempel. Een pelgrim is onderweg naar zijn God. Maar zijn wij als christenen niet net zo goed pelgrims? Mensen die op bedevaart onderweg zijn naar God? Je leven is zo’n reis. Je leven lang ben je onderweg naar de ontmoeting met de Here wanneer je sterft. Maar ook als kerk zijn we onderweg. Onderweg naar de jongste dag, de dag waarop Jezus terugkomt in heerlijkheid. Ons leven zou je dus een reis kunnen noemen. Ons leven met alles daarin -werk en vrije tijd, school en vakantie, jeugd en ouderdom- het is een pelgrimstocht. Als christen ben je altijd onderweg.

 

En onderweg is het God die over je waakt. Dat is Psalm 121. We hebben hem zojuist gelezen. Een pelgrimslied, staat er boven. En dat reismotief zie je door de hele Psalm heen. God laat je voet niet wankelen. Dat is belangrijk voor wie alle afstanden te voet aflegt. Als je van Galilea naar Jeruzalem liep was je wel een paar dagen aan het lopen. Dan moet je niet je enkel verzwikken. En, zegt de Psalm, dankzij Gods bescherming zal de zon je overdag niet steken. Een zonnesteek is een reëel gevaar als je zo onderweg bent. En ‘s nachts zal de maan je niet schaden. ‘s Nachts onderweg of slapend langs de kant van de weg beschermt de Here je. Wij kunnen ons niet zoveel voorstellen bij een maan die je kwaad doet, maar in die tijd dacht men dat de maan een schadelijke invloed op je kon hebben. Denk maar aan de ‘maanzieke’ van Matteüs 17. Kortom, zegt vers 8, de HEER houdt de wacht over je gaan en je komen. Psalm 121 is dus echt een Psalm voor onderweg. Voor tijdens de reis naar je vakantiebestemming, maar ook voor je reis door het leven.

 

En God laat zich dan in deze Psalm bezingen als degene die waakt over je leven. Die je beschermt, die je behoedt voor het kwaad, voor ongeluk en moeiten. Dat de Here waakt over je leven, en hoe Hij dat doet wordt beschreven in vers 3-8. Die verzen zijn geschreven in de derde persoon: ‘Hij -de Here- is je wachter, de schaduw aan je rechterhand, Hij behoedt je, Hij waakt over je leven.’ Vers 1 en 2 zijn heel anders. Vers 1 en 2 zijn geschreven in de ik-vorm, eerste persoon: ‘Ik sla mijn ogen op’, en ‘mijn hulp komt van de HEER’. Ik denk dat de Psalm, dat de Here zelf, ons wil brengen tot die uitspraak van vers 2: ‘Mijn hulp komt van de HEER die hemel en aarde gemaakt heeft.’ Dat is een belijdenis. De Here wil graag dat wij belijden dat wij Hem nodig hebben. Zijn hulp. Daar gaat aan vooraf dat je beseft dat je hulp nodig hebt. En dat is vers 1: ‘Ik sla mijn ogen op naar de bergen, van waar komt mijn hulp?’ Soms wordt die eerste regel zo uitgelegd dat je langs de bergen omhoog kijkt, en dan bedenkt dat nog hoger de hemel is, waar God troont. Zo kun je natuurlijk door de Alpen lopen. En onder de indruk raken van de macht waarmee God alles gemaakt heeft. En dan bedenken dat deze machtige God je Helper is.

 

In Psalm 121 is het denk ik anders: onderweg naar Jeruzalem en weer terug naar huis loopt de Israëliet door valleien en dalen. En dan kijkt hij omhoog naar de bergkammen, links en rechts, en hij hoopt en bidt dat er niet over een van die kammen en stel struikrovers op hem afkomt. Die hem en zijn gezin zullen overvallen. Kijkend naar de bergen realiseert de Israëliet zich dat hij hulp, bescherming, nodig heeft.

 

En dan zie ik om me heen, en bij mezelf, dat het ons zo gemakkelijk gebeurt dat we leven zonder God. Dat we vergeten dat we Gods hulp nodig hebben. Op vakantie, maar ook thuis. Zelfredzaam komen we de dagen wel door. Zonder bidden. Zonder stil te staan bij die zo noodzakelijke zorg van God voor ons. Hij moet echt waken over ons leven! We hebben het nodig dat de Here ons behoedt. Niet alleen onderweg naar onze vakantiebestemming, en weer terug, maar juist ook op die reis door het leven hebben we God zo nodig. We hebben God nodig om de blik gericht te houden op het einddoel. We hebben God nodig om onderweg te blijven. We hebben God nodig om niet te verdwalen. Om niet door hindernissen gestopt te worden. Om op onbekende en duistere stukken toch door te gaan.

 

Maar juist door gebeurtenissen op onze levensreis kan het belijden van God als je Helper ook moeilijk worden. Juist in moeiten, wanneer je ziek wordt, wanneer je tegenslag ervaart, wanneer je geliefden verliest, juist dan kun je je afvragen: waar is Gods hulp? Hoezo waakt Hij over mijn leven, en over dat van mijn geliefden? Vers 7 van Psalm 121 zegt: ‘De HEER behoedt je voor alle kwaad’. Dat is heel veel. Dat is alles. Kan mij dan niets meer overkomen? Dat is niet zoals wij het ervaren. Vers 7 zegt: ‘De HEER behoedt je voor alle kwaad, Hij wáákt over je leven’. Maar als God over mijn leven waakt... En toch sterven geliefden! Toch moeten ook wij sterven, als Christus niet voor onze sterfdag terugkomt. Waakt God dan alleen over mij gedurende mijn leven? Kan Hij mij dan niet beschermen tegen de dood? Wij moeten letten op dat laatste vers. Let op het laatste zinnetje: ‘de HEER houdt de wacht over je gaan en je komen van nu tot in eeuwigheid.’ Maar wacht even, dan zorgt God dus voor mij zelfs door de dood heen! ‘Van nu tot in eeuwigheid.’ Maar dan ben ik de dood gepasseerd. God waakt over mijn leven zelfs in het uur van mijn dood. Sterker nog: Hij houdt mij, op het moment van mijn dood, in leven, door Christus. Twijfel daar niet aan. Geheel vrijwillig biedt God zich aan als onze Helper. Zal Hij ons die hulp dan niet geven? Als God zelf ons laat weten dat Hij onze helper wil zijn, zoals in deze Psalm 121, dan is Hij ook tot hulp bereid. En als Hij voor mij zorgt in het uur van mijn dood, zal Hij dan ook niet in al die uren van mijn leven voor mij zorgen?

 

We gaan straks bidden om Gods hulp en bescherming in de tijd die voor ons ligt. We hebben het nodig dat Hij ons behoedt en bewaart. Zowel op vakantie, als hier thuis. Zowel voor onze levensreis, als onderweg naar onze vakantiebestemming. Eén groep mensen hier in de kerk realiseert zich heel sterk dat het belangrijk is te bidden voor al die reizen die gemaakt gaan worden. En dat zijn de moeders, en misschien ook wel de vaders, van jongens en meiden die zelfstandig op vakantie gaan. Met wat vrienden naar Spanje enzo. Deze moeders, deze ouders, bidden. Of de Here hun zoon, hun dochter wil bewaren. En een goede tijd wil geven. En of ze niet zullen vergeten te leven met de Here. Maar vergis je niet, we gaan dat ook bidden voor onszelf! Amen.