Vriendschap met God
26 november 2017
Een preek, voorbereid met jongeren, over Vriendschap met God. Vijf concrete vragen worden beantwoord vanuit één voorbeeld: Abraham.
Lezen: Jakobus 2:14-26
Tekst: Jakobus 2:23
Laat ik eerst vertellen waarom mijn catechisanten met dit onderwerp kwamen. Ze mochten zelf iets bedenken, het was niet zo dat ze uit een aantal onderwerpen van mij moesten kiezen. Eigenlijk is het heel simpel, mijn catechisanten willen weten wat vriendschap met God is. Ze zijn daar nieuwsgierig naar. Het is zo’n term die rond zingt onder christenen, die je tegenkomt in bepaalde liederen en waar je mensen over hoort praten: ik ben een vriend van God. Aan de ene kant voelen de jongeren daar een bepaald verlangen naar, dat moet wel heerlijk zijn, een relatie met God die gekleurd wordt door vriendschap. Maar aan de andere kant zei iemand ook: soms weet ik niet wat ik ermee aan moet. Hoe is dat dan, vriendschap met God? Je merkt dat de jongeren bezig zijn met nadenken over hun relatie met God.
Mijn catechisanten hebben vijf concrete vragen bij het onderwerp Vriendschap met God:
1) Wat is het?
2) Hoe ontstaat het?
3) Hoe kun je het beter maken?
4) Hoe kun je het onderhouden?
5) Wat verwacht God in de vriendschap van mij?
Ik ga die vragen in deze preek proberen te beantwoorden. Ik doe dat niet precies op de rij af, dat zou saai worden. Bovendien ga ik deze vragen beantwoorden vanuit het voorbeeld van Abraham. Want aan een voorbeeld kun je dingen vaak veel beter onthouden.
Nu heb ik bij de voorbereiding ook een vraag aan de catechisanten gesteld. Ik vroeg: wat is het moeilijke aan vriendschap met God? Reactie van mijn catechisanten: je ziet Hem niet, je kunt niet echt met Hem praten, je staat niet op gelijk niveau met God. Ik snap dat ze dat lastig vinden. Dit zijn ook lastige dingen in de relatie met God. En niet alleen voor jongeren.
Vervolgens heb ik de catechisanten uitgedaagd om hun bijbel op te doen en op zoek te gaan naar mensen in de bijbel die vriend van God worden genoemd. Abraham hadden ze al heel snel gevonden. Henoch werd nog genoemd, maar van hem wordt niet letterlijk gezegd dat hij een vriend van God is, wel dat hij ‘in nauwe verbondenheid met God leefde’. Hij ‘wandelde met God’, zegt de vertaling van 1951 (Genesis 5:24). Mozes werd nog genoemd, en ja hij wordt in de oude vertaling vriend van God genoemd (Exodus 33:11, NV51), maar in de Nieuwe Bijbelvertaling staat op die plek: ‘De Heer sprak persoonlijk met Mozes, zoals een mens met een ander mens spreekt.’ Dat komt er wel heel dichtbij. De catechisanten kwamen ook nog met de leerlingen van Jezus. Jezus zegt tegen zijn discipelen: ‘Jullie zijn mijn vrienden wanneer je doet wat ik zeg’ (Johannes 15:14-15). Dat laatste vonden ze wel vreemd, dat er een voorwaarde aan verbonden wordt. Maar het voorbeeld van Abraham vonden ze het mooist en dat werk ik nu verder uit.
De vraag is: waarom wordt Abraham een vriend van God genoemd? De apostel Jakobus zegt in zijn brief het volgende over Abraham (2:23): ‘Hij wordt zelfs Gods vriend genoemd.’ Door wie eigenlijk? Zowel door God als door mensen. Door mensen in 2 Kronieken 20:7. Koning Josafat van Juda gaat zijn volk daar voor in gebed en dan zegt hij: ‘U, onze God, hebt de vroegere inwoners van dit land voor uw volk, Israël, verdreven en het voor altijd aan de nakomelingen van uw vriend Abraham toebedeeld.’ Josafat noemt Abraham Gods vriend. Blijkbaar keken de Israëlieten daar zo tegenaan, Abraham als vriend van God. Maar ook God zelf noemt Abraham zijn vriend. Dat is in Jesaja 41:8. Via zijn profeet spreekt God de Israëlieten daar zo aan: ‘Maar jou, Israël, mijn dienaar, Jakob, die ik uitgekozen heb, nakomeling van Abraham, mijn vriend…’ Hoor je het? God noemt Abraham hier zijn vriend. Vandaar dat de apostel Jakobus eeuwen later over Abraham kan zeggen: ‘Hij wordt zelfs Gods vriend genoemd.’
Maar -terug naar de vraag- waarom wordt Abraham Gods vriend genoemd? Je ontdekt dat als je Jakobus 2 goed leest. In Jakobus 2 gaat het erover dat een geloof dat niets concreets uitwerkt niks voorstelt. Is alleen maar geloven dat God bestaat wel echt geloof? Voor de catechisanten gebruik ik vaak het volgende voorbeeld: als mijn vader belooft mij 1000 euro te geven dan stap ik in de auto om het op te halen. Ik geloof dat hij me dat gaat geven en dus ga ik iets doen, in dit geval naar hem toe rijden. Maar als ik mijn vader niet geloof blijf ik thuis, dan doe ik niets. Misschien zeg ik wel dat ik hem geloof, maar uit het feit dat ik niets doe blijkt het omgekeerde. Als je iemands belofte gelooft dan ga je wat doen, het heeft effect op je leven.
En als ik mijn vader met zijn 1000 euro geloof en ik rijd naar hem toe, dan doe ik precies wat hij van me verwacht. Dat is het woord ‘rechtvaardig’, dat betekent: doen wat van je verwacht wordt. Jakobus zegt: ‘Abraham vertrouwde op God, en dat werd hem toegerekend als een rechtvaardige daad’ (vers 23). Wat verwachtte God dan van Abraham? Je leest het in vers 21: Abraham was bereid zijn zoon Isaäk te offeren (zie ook Genesis 22:1-19). Dit is een gigantisch sterk voorbeeld van hoe Abraham zijn leven aanpaste op Gods beloften. God had Abraham beloofd: door Isaäk krijg jij nageslacht (Genesis 17:19, 21). Maar dan zegt God opeens: offer Isaäk. Leg hem op een altaar en dood hem. Abraham snapt daar niets van, hoe kan dit? Hoe moet het dan met Gods belofte? Maar Abraham doet het, hij legt Isaäk op het altaar en is bereid hem te doden. Zo sterk is Abrahams geloof in Gods beloften dat het zijn concrete gedrag bepaalt. Het boek Hebreeën zegt dat Abraham het voor mogelijk hield dat God Isaäk uit de dood zou opwekken (Hebreeën 11:17-19). Jakobus zegt: dit is dus echt geloof, dat de beloften van God je concrete gedrag bepalen.
Jakobus noemt ook nog het voorbeeld van Rachab uit Jericho (vers 25). Rachab die de verspieders van Israël verstopt voor de soldaten van Jericho en ze via een touw uit het raam van haar huis laat ontsnappen (zie ook Jozua 2). Ook zij laat haar leven bepalen door haar geloof in God. Rachab zegt tegen de verspieders: ‘Ik weet dat de Heer dit land aan jullie heeft gegeven.’ Rachab gelooft dat God machtig is en dat Hij de inwoners van Kanaän zal vernietigen. Daar past zij haar leven op aan. Haar geloof werkt door in haar concrete gedrag, zij kiest op tijd de kant van Israël. De afloop van het verhaal is bekend: het stuk muur waar haar huis op staat blijft overeind en zo wordt ze gered. Ook zij deed wat God van een mens verwacht, namelijk geloven in zijn macht, in zijn woorden en beloften. Jakobus zegt: ook zij werd ‘rechtvaardig verklaard om wat ze deed.’
Dus we hebben nu ontdekt: Abraham wordt een vriend van God genoemd omdat hij zijn leven aanpast aan Gods beloften. Gods woorden, Gods beloften bepalen zijn leven. Je leven aanpassen op het bestaan van God en wat Hij zegt en belooft, maakt je tot een vriend van God. Opvallend (voor mij ook een ontdekking) is dat je niet maar een vriend van God bent, maar dat je het wordt. Het woord ‘vriend’ dat voor Abraham gebruikt wordt heeft dan ook meer de kleur van: heel erg geliefd worden door God. God is heel blij met Abraham. Dat snap je ook wel want Abraham gelooft God en past zijn leven en keuzes daarop aan. Wij zouden het ook prettig vinden wanneer we merken dat iemand ons gelooft. Stel ik beloof iets, bijvoorbeeld: de catechisanten kunnen een taart bij mij komen halen, maar er is niemand die bij mij aan de deur komt. Dan ben ik vreselijk teleurgesteld, ze geloven me niet. En als er dan toch eentje komt ben ik heel blij met hem of haar. Dus op de eerste vraag van mijn catechisanten -wat is vriendschap met God- is het antwoord: dat God heel erg blij met je is omdat je zo sterk in zijn beloften gelooft dat je je leven erop aanpast.
Maar is het niet gek dat er dan een soort voorwaarde is voor je vriend van God bent? Als het over God gaat houden we daar niet zo van. Omdat we beseffen dat als het van ons afhangt, het niet goed komt. Nu hoorden we die voorwaarde ook in de woorden van Jezus als Hij tegen zijn leerlingen zegt: ‘Jullie zijn mijn vrienden wanneer je doet wat ik zeg.’ Wat Hij gezegd had is dat zijn leerlingen elkaar moeten liefhebben, ook als Hij straks terug gaat naar de hemel. Als zij geloven in Jezus en zijn beloften, dan zal dat blijken uit hun onderlinge liefde. Als zij geloven dat Jezus door hen zijn evangelie wil verspreiden in de wereld, dan gaan ze zich ervoor inzetten om het onderling goed te hebben. Oftewel, ze zijn vrienden van Jezus als zij hun leven aanpassen aan zijn beloften.
Maar hoe zit het dan met die voorwaarde? In het voorbeeld van Jezus en zijn leerlingen is het duidelijk dat Jezus het initiatief neemt. Ik ga nu dus antwoord geven op vraag 2. De vriendschap begint van de kant van God. Jezus zegt (Johannes 15:13): ‘Er is geen grotere liefde dan je leven te geven voor je vrienden.’ En dat is precies wat Jezus gedaan heeft. Hij gaf zijn leven in uiterste liefde voor de mens. Hij wil vriendschap met de mens, die hele vertrouwelijke en intieme omgang. Maar je snapt ook dat het van twee kanten moet komen. Eenzijdige vriendschap bestaat niet. Als de ander niet wil wordt het niks. Ik denk dat dit die voorwaarde is. God wil vriendschap met jou. Hij wil jou zijn vriend noemen. Hij wil heel erg blij met je zijn. Dat wordt Hij wanneer jij zo sterk in zijn beloften gelooft dat je je leven erop aanpast. Je gaat bepaalde dingen in je leven anders doen omdat je gelooft in Gods beloften. Ik neem als voorbeeld de doopbeloften. Die heeft zo goed als iedereen hier ontvangen. Mijn catechisanten sowieso. Je kunt die beloften vinden in het doopformulier, ze worden regelmatig voorgelezen. Allereerst belooft God de Vader zich voor eeuwig met je te verbinden. Hij neemt je aan als zijn kind en erfgenaam. Wie dat heel diep gelooft die komt anders in het leven te staan. Er ligt een erfenis voor je klaar. Je hoeft dus niet zelf aan de slag voor later, je ‘eeuwig pensioen’ zal ik maar even zeggen. Wie echt gelooft in de belofte van de Vader zal dus niet proberen de hemel te verdienen. En voor dit leven stel je je vertrouwen op God en zijn zorg. Wat God de Zoon je belooft is je zonden bij je weg te halen, Hij belooft dat zijn heiligheid voor jou geldt en Hij belooft je vrijspraak in Gods oordeel. Wie dat echt gelooft kan kwetsbaar worden. Je hoeft jezelf niet uit alle macht te rechtvaardigen. Je kunt je fouten onder ogen zien. Je wordt mild naar je medemens. En de heilige Geest belooft je dat Hij in je komt wonen en werken. Hij belooft je met Christus te verbinden. Hij belooft je dat je eens volmaakt zuiver zult zijn. Wie dat echt gelooft gaat openstaan voor het ongedachte. Je wordt hoopvol over wat er in jouw leven kan gebeuren, aan echte liefde, aan trouw die je opbrengt, aan gehoorzaamheid aan God. Zie je dat wie echt gelooft in de beloften van God zijn leven daarop aanpast? Dat hij of zij andere keuzes gaat maken, andere dingen belangrijk vindt, op een andere manier met mensen omgaat en op een andere manier naar zichzelf en de toekomst kijkt? Wil je vriend van God zijn, pas je leven dan aan op zijn beloften.
Dat gaat met vallen en opstaan want dit is een levenslang leerproces. Dit gebeurt niet van de ene op de andere dag. Ik zeg dit omdat ik me heel goed kan voorstellen dat je denkt: zo ver is het nog lang niet in mijn leven. Nou, in het mijne ook niet. Maar ik wil het me wel afvragen: hoe werken Gods woorden en beloften door in mijn leven? Dat is het antwoord op vraag 3. Ik hoop dat jij je dat ook wilt afvragen. Want zo wordt de vriendschap met God beter. Het is normaal dat beloften, als je ze gelooft, je leven veranderen. Je gaat er rekening mee houden. Als mijn vader me 1000 euro belooft en ik geloof dat, dan ga ik vast bedenken wat voor leuks ik daarmee ga doen. Als God mij het eeuwige leven belooft, ga ik dan vast bedenken hoe ik dat ga invullen? Dan hou ik er rekening mee en dat maakt God blij. Dan kijkt hij met heel veel liefde naar mij. Oftewel, ik ben zijn vriend. En dat is mijn redding. Jakobus zegt in hoofdstuk 2:14: ‘Wat heeft het voor zin als iemand zegt te geloven, maar hij handelt er niet naar? Zou dat geloof hem soms kunnen redden?’ Dat is de ernst van dit verhaal. Niet geloven in Gods beloften betekent dat je het beloofde ook niet ontvangt. Uiteindelijk is de vraag: ben je vriend of vijand? En, zegt Jakobus, ‘besef dat vriendschap met de wereld vijandschap tegenover God betekent’ (4:4). Je kunt niet meedoen met de zondige wereld en tegelijk vriend van God zijn. Gelukkig zette God vijandschap tussen de mens en de duivel, tussen de mens en de zondige wereld (Genesis 3:15). Dat is hoe God je wil bevrijden. Je ziet het in mensen wanneer ze echt anders zijn dan de wereld om hen heen. Ze hebben iets vreemds en misschien worden ze ook wel vreemd gevonden, maar het is een eretitel: vreemdeling op aarde. Jij bent anders, want je probeert dag in dag uit je leven aan te passen aan Gods beloften. Je probeert te leven vanuit die beloften. Zorg dat je de beloften van God kent, zo onderhoud je de vriendschap met God. En het mooie is, Gods beloften hebben oneindige werkingskracht. De doorwerking van Gods beloften stopt nooit.
Volgens mij heb ik de vragen van mijn catechisanten nu beantwoord. Misschien de vijfde vraag nog niet met zoveel woorden. Het antwoord op die vraag is de kern van deze preek. Wat God van mij verwacht in de vriendschap met Hem, is dat ik mijn leven aanpas op zijn bestaan en op zijn beloften. En omgekeerd geformuleerd was het mijn vraag aan de catechisanten: wat verwacht jij van God? Oftewel, wat is het mooie aan God als vriend? Hun reactie: Hij is er altijd, Hij verlaat je nooit, Hij houdt je in de gaten. Kortom, dat God zijn woorden waarmaakt. En inderdaad, dat is het mooie aan vriendschap met God. Amen.