Waar kijk je naar?
1 november 2023
Focus op dankdag niet op de gaven maar op de Gever.
Lezen: Johannes 6:1-15
Tekst: Johannes 6:1-15
Het is een goede gewoonte om dankdag te houden. Om stil te staan bij wat de Here ons heeft gegeven aan levensonderhoud, gezondheid, vrede en veiligheid, voorzieningen, vriendschappen en noem het allemaal maar op. Daar dank je elke dag voor neem ik aan, maar het is goed om daar één keer per jaar extra aandacht aan te geven. Om te focussen op wat we allemaal krijgen van God. Want het kan toch niet zo zijn dat we al die gaven van God voor vanzelfsprekend aannemen.
Focussen op wat we krijgen, klopt dat wel? Ja in die zin dat we het niet voor vanzelfsprekend aannemen. Dus bedenken we even heel goed dat alles wat we hebben gaven van God zijn. En dan zeggen we: dank u wel. Maar focussen op wat je krijgt kan ook heel verkeerd zijn. Als je namelijk meer let op wat je krijgt dan van wie je het krijgt. Je kunt er op dankdag dus nog steeds naast zitten en dat zou jammer zijn. Zie je het verschil? Focus jij op wat God geeft of op Hemzelf? Focus jij op de gaven of op de Gever? Wil je vooral de spullen hebben die God geeft of is Hijzelf belangrijk voor je? Denk even aan een kind dat op zijn verjaardag van opa en oma een mooie racebaan krijgt, het verrukt aanpakt en in elkaar zet en er de hele middag mee speelt… en naar opa en oma niet meer omkijkt.
Dat kan een kind nog doen maar een volwassen gelovige toch niet. Je zakt door het ijs wanneer je ontevreden bent met wat God je heeft gegeven. Dan blijkt dat het je om de gaven ging en niet om God zelf. Dankdag heeft iets kwetsbaars door te focussen op wat God ons geeft. Misschien zeg je, wat is het alternatief, Hem niet danken? Nee, blijf dat gewoon doen. Maar doe er wat bij. Ga verder dan danken: loof en prijs God om wie Hij is. Focus niet alleen op de gaven maar kijk op naar de Gever. Denk niet alleen aan dankzegging maar geef ook aandacht aan lofprijzing. Wen je dat aan, leer jezelf dat aan.
Voor religieuze Joden is dit al eeuwen lang de gewoonte. Hun leven is doortrokken van ‘berachot’. Dat woord is afgeleid van ‘beracha’ wat lofprijzing betekent. Een religieuze Jood is verplicht om bij alles waar hij van geniet eerst een beracha, een lofprijzing, uit te spreken. Joden beginnen hun maaltijd met de volgende woorden: ‘Geprezen bent U, Heer onze God, koning van deze wereld, die brood uit de aarde te voorschijn doet komen.’ Achtergrond hiervan is Psalm 24:1 waar staat: ‘Van de HEER is de aarde en alles wat daar leeft.’ En dat erkennen wij toch ook? De Joden zeggen: maar dan gedraag je je als een heiden als je de dingen van het leven zo maar aanpakt, zonder eerst te erkennen dat dit uit Gods hand ontvangen is. De inleiding op het Joodse gebedenboek zegt: ‘Het Jodendom wil, dat we iedere dag opnieuw de vreugde voelen over al die dingen die we zo gewoon vinden, dat we iedere dag opnieuw de bijzondere geschenken van God waarderen.’ Lofprijzing gaat verder dan dankzegging. Je kunt God danken voor wat je krijgt, maar wie God looft en prijst erkent God in zijn macht, in zijn goedheid, in wie Hij is als God. Laten we op deze dankdag niet alleen ‘dank u wel’ zeggen, maar laten we God prijzen om wie Hij is: God, u bent groot, u bent goed, u geeft ons uw liefde, uw genade en trouw!
We mogen er wel van uitgaan dat Jezus in Johannes 6:11 op deze manier zijn Vader dankte. Jezus was immers een Jood. In vers 11 staat: ‘Jezus nam de broden, sprak het dankgebed uit en verdeelde het brood onder de mensen die er zaten.’ Het dankgebed - ‘Geprezen bent U, Heer onze God, koning van deze wereld, die brood uit de aarde te voorschijn doet komen.’ Niets is gewoon, ook ons eten en drinken niet. Dat hebben die 5000 mensen die daar op het gras zaten natuurlijk ook wel begrepen, want dat zij allemaal gevoed werden vanuit 5 broden en 2 vissen was een wonder. Maar ook op die andere manier mag het dus niet gewoon zijn dat we elke dag te eten hebben. Dat we werk en inkomen hebben. Dat we gezond zijn. Dat er medische voorzieningen zijn voor als we ziek worden. Geprezen bent U, Heer onze God, u bent koning van deze wereld. Ook eten dat niet op een wonderlijke wijze uit Gods handen komt is een teken dat verwijst naar Hem.
De evangelist Johannes gebruikt ook dat woord ‘teken’. Hij heeft het in vers 14 niet over een wonder maar over een teken (de NBV 2004 zegt ‘wonderteken’). Want wat Jezus deed heeft een betekenis. Bij een wonder kun je zeggen: mooi, mijn buik is weer vol, bedankt en tot ziens. Maar bij een teken blijf je zomaar zitten met vragen: wat gebeurde hier? Wat heb ik nou gezien? Wie is die man en waarom doet Hij dit? Ook de Joden van Johannes 6 moeten zich focussen op de Gever in plaats van op de gaven. Wat Jezus hier doet is iets over zichzelf bekend maken. Hij presenteert zich, Hij identificeert zich met bepaalde figuren. De Joden die daar zaten hebben dat ook opgepikt.
Allereerst presenteert Jezus zich als koning. Het verhaal eindigt ermee dat de mensen Jezus willen dwingen om met hen mee te gaan zodat ze Hem tot koning kunnen uitroepen. Maar Jezus trekt zich terug. Hij is wel koning maar zijn koningschap ‘hoort niet bij deze wereld’, zoals Hij later tegen Pilatus zal zeggen (Johannes 18:33-36). Maar dat Hij koning is klopt. Hoe hadden de mensen dat opgepikt? In de oudheid was gratis brood uitdelen typisch het gebaar dat een koning maakte. Denk aan het ‘brood en spelen’ van de Romeinse keizers, met eten en vermaak wonnen zij de gunst van het volk. Jezus laat zijn volksgenoten zien dat Hij de koning van hemel en aarde is. Nadat Hij het dankgebed heeft uitgesproken: ‘Geprezen bent U, Heer onze God, koning van deze wereld, die brood uit de aarde te voorschijn doet komen’, begint Hij uit te delen. Daarmee laat Jezus merken dat Hij de koning is die in dit gebed geprezen wordt.
Ook het andere dat Jezus wil laten zien pikt de menigte op. Vers 14: ‘Toen de mensen het teken zagen dat Hij verricht had, zeiden ze: ‘Hij moet wel de profeet zijn die in de wereld zou komen.’ Dat is een verwijzing naar Deuteronomium 18:15-22. Daar zegt Mozes tegen het volk: God ‘zal in uw midden steeds weer een profeet laten opstaan, een profeet zoals ik. Naar hem moet u luisteren.’ Achtergrond hiervan is de klacht van de Israëlieten dat ze de overdonderende aanwezigheid van God op de Horeb niet aankonden. Waarop God zegt: Goed, dan kom Ik bij jullie in de gedaante van een mens. En God stuurde profeten. Maar het volk luisterde niet naar hen, daarom gingen ze in ballingschap. Maar de Joden van na de ballingschap grijpen nu hoopvol terug op die belofte uit Deuteronomium 18: een profeet à la Mozes, een bevrijder, iemand die hen wegleidt uit de onderdrukking! Het zijn die gerstbroden die hen op dit spoor zetten. In 2 Koningen 4:42-44 wordt beschreven hoe de profeet Elisa twintig gerstebroden voorzet aan honderd man: ‘Op een keer kwam iemand uit Baäl–Salisa Elisa opzoeken. Hij bracht twintig gerstebroden voor de godsman mee, gebakken van meel uit de nieuwe oogst, en een zakje vers graan. Elisa droeg zijn bediende op dit als maal aan de profeten voor te zetten. Toen de bediende protesteerde dat het beslist niet genoeg was voor honderd personen, zei Elisa nogmaals: ‘Zet het de profeten voor, ze zullen er een maaltijd aan hebben. Want dit zegt de HEER: Ze zullen ervan eten en nog overhouden ook.’ Toen zette zijn bediende het de profeten voor, en zij aten ervan en hielden nog over, zoals de HEER had gezegd.’
Heb je door wat Jezus doet in Johannes 6? Hij presenteert zich als een profeet die meer is dan Elisa. Twintig broden voor honderd man is een wonder, maar 5 broden voor 5000 man is bizar. Meer dan Elisa is hier. Jezus is koning en profeet, dat is de betekenis van de broodvermenigvuldiging. En ja, Hij is ook priester. Wie verder leest in Johannes 6 ontdekt dat Jezus zichzelf het brood noemt dat leven geeft (vers 35). Jezus geeft zichzelf, offert zichzelf op om anderen het leven te geven. Profeet, priester en koning, zo presenteert Jezus zichzelf. De vraag bij het gedeelte dat we gelezen hebben is: waar kijk jij naar? Kijk jij naar het wonder van al dat brood of kijk je naar Jezus, zie je de gaven of de Gever? De bedoeling van aardse zegeningen is dat ze je brengen bij Hem die zoveel dieper kan voeden, kan redden. Jezus wil dat je ziet wie Hij is, dat je gelooft wie Hij is. Want de band met Hem geeft eeuwig leven, aardse gaven doen dat niet.
Daarom is die vraag van het begin ook zo belangrijk: focus jij op de gaven of op de Gever? Wat is dankdag voor jou, waar draait dankdag om voor jou? Probeer je misschien door God te bedanken je eten en drinken van de toekomst veilig te stellen? Hoe zit dat, kun jij niet zonder God of kun jij niet zonder de gaven die Hij geeft? Zou je God ook dienen, liefhebben en vertrouwen als Hij je niets gaf? In onze levens ligt de focus zomaar op het hebben -het hebben van werk, van eten en drinken, van gezondheid, van geld en een huis- in plaats van dat onze focus ligt op de relatie met God die een veelvoud aan gaven inhoudt. Een goede band met de Gever is belangrijker dan de gaven. Zo kan ook iemand die tekort heeft, die honger heeft, bedenken: Jezus blijft mijn koning, mijn profeet, mijn priester, Hij is en blijft mijn redder. Voor velen op deze aarde geldt dat ze tekort hebben. Wij verwonderen ons er over dat ze op God blijven vertrouwen. Ik denk dat wij meer aan lofprijzing moeten doen. Doordenk die verhouding lofprijzing en dankzegging maar eens, in je eigen leven en in de kerk. Ik vind het mooi hoe in het Joodse leven de lofprijzing zit ingebakken, zodat de vreugde over al die dingen die we zo vanzelfsprekend vinden gevoeld blijft worden. Je gedraagt je als een heiden als je de dingen van het leven zo maar aanpakt, zonder eerst te erkennen dat het uit Gods hand komt.
Eén van de dingen waarin je dit concreet kunt maken is dat je zuinig bent, dat je zorgvuldig omgaat met wat je ontvangt, ook al heb je een goed gevulde bankrekening. Vroeger moest je je bord leegeten. Ouders of grootouders hadden de oorlog meegemaakt, goed eten gooi je niet weg. Kom daar nu eens om. In Johannes 6:12-13 wordt wat over is verzameld, ‘zodat er niets verloren gaat.’ Dat was ook een Joodse gewoonte: wat God geeft, mag jij niet verloren laten gaan. Er is voor gedankt, God is er om geprezen, dan kun jij het niet onnadenkend weggooien of laten liggen. En natuurlijk, bij ons thuis gaat wat over is eerst in de koelkast, maar soms gaat het aan het eind van de week dan alsnog weg. Het is haast niet te vermijden. Maar denk hier op zijn minst eens over na: ga jij zorgvuldig om met datgene waar God om geprezen is?
Tot slot. God geeft meer dan je kunt hebben, meer dan je kunt houden. Dat is opvallend, wij die vaak zo gefocust zijn op het hebben, krijgen meer dan we kunnen houden. Dat is niet omdat God het hebben bij ons wil stimuleren. Nee, juist het omgekeerde, Hij wil dat de aardse zegeningen die Hij geeft ons bij Hem brengen. Hij die meer is dan eten en drinken, meer dan geld en goed, meer dan werk en inkomen. Hij is God. En dat wil Hij zijn voor ons. Amen.