Wanneer ben ik goed genoeg voor God?

3 juni 2018

Wie er op vertrouwt dat God de schuldige vrijspreekt is vrij van schuld.

Lezen: Psalm 51 en Johannes 8:1-11

Tekst: Zondag 23

Veel mensen vragen zich af: wanneer ben ik goed genoeg voor God? Wanneer is mijn geloof goed genoeg? Heb ik echt vrede met God? Maar wat is dan de plek van mijn fouten, mijn zonden? Hoe kan ik nou het idee hebben dat het goed is terwijl ik nog zonden doe? Is het niet pas helemaal goed tussen God en mij als ik geen zonden meer doe?

 

Het antwoord op deze vraag wordt gegeven door Romeinen 4:5. Daar staat: ‘Maar iemand zonder verdienste, die echter vertrouwt op hem die de schuldige vrijspreekt, wordt vanwege zijn vertrouwen rechtvaardig verklaard.’ Als jij er op vertrouwt dat God schuldigen vrijspreekt is het helemaal goed tussen God en jou. Dat is het enige wat je moet doen. Vertrouwen, verder niets. God spreekt schuldigen vrij. En jij bent zo’n schuldige, dat erken je. De vrede met God heeft niets te maken met meer of minder zonden doen.

 

Het is het ‘alleen’ van Zondag 23. Dat woord komt vier keer voor in deze Zondag. In vraag en antwoord 60: Hoe bent u rechtvaardig voor God? Alleen door waar geloof in Jezus Christus. Ook aan het slot van antwoord 60: Aan deze weldaad (dat God in mij ziet wat Christus is: heilig, rechtvaardig, gehoorzaam) heb ik alleen deel als ik die met een gelovig hart aanneem. Vervolgens in vraag en antwoord 61: Waarom zegt u dat u alleen door het geloof rechtvaardig bent? Antwoord: omdat alleen geloof de manier is waarop ik datgene wat Christus gedaan heeft voor mij kan laten gelden. Je zou de vraag waar Zondag 23 mee begint ook net iets anders kunnen lezen. Er staat: Wat hebt u er nu aan, dat u dit alles (de 12 artikelen) gelooft? Dan lijkt het te gaan om een soort nut: wat heb ik er aan? Maar vraag 59 heeft meer de kleur van iets dat noodzaak is. Je kunt ook lezen: Waarom is het noodzakelijk dat u dit alles gelooft?

 

Helemaal teruggebracht tot de kern is het antwoord: om volledige vrede met God te hebben hoef je er alleen maar op te vertrouwen dat God schuldigen vrijspreekt. Niet meer en niet minder. Dit is alles. Vertrouw je er op dat God schuldigen vrijspreekt? Dan is alles goed tussen God en jou.

 

Ik kan me voorstellen dat je nu denkt: is het zo gemakkelijk? Ik weet niet of het zo gemakkelijk is. Laat ik voor mezelf spreken: ik vind dit niet gemakkelijk. Want wat gebeurt er als ik hierover nadenk? Dan denk ik: maar ik kan toch niet gewoon zonden blijven doen? Ik strijd daar tegen maar toch gebeurt het. Dan denk ik: dat staat toch tussen God en mij in? Dat roept toch zijn woede op? Het is gewoon niet goed, hoe kan het dan wel goed zijn tussen God en mij? Het lijkt zo goedkoop. Ik doe zonden. God zegt: vertrouw je er op dat ik jou vrijspreek? En als ik dan ja zeg is alles goed? Ik hoef alleen maar te geloven dat God dat doet? Maar vervolgens doe ik weer zonden. Dezelfde. Ik vertrouw er nog steeds op dat God schuldigen vrijspreekt, dus ben ik nog steeds rechtvaardig in zijn ogen? Hoe kan dit? Moet ik mijn leven dan niet beteren? Ja natuurlijk moet ik mijn leven beteren. Maar niet om daardoor rechtvaardig te worden. Het is heel belangrijk om je dat te realiseren. Zie je wat er nu bijna gebeurt in mijn gedachten? Ik moet eerst beter gaan leven, pas dan ben ik rechtvaardig voor God. Pas dan kijkt Hij met plezier naar mij. Weet je dat dit met regelmaat gebeurt in mijn gedachten, dat ik denk: pas als ik ook echt beter ga leven, pas dan zit het weer goed tussen God en mij. Ik vermoed dat ik niet de enige ben die dat heeft. Je kunt het je gewoon niet voorstellen dat God je onschuldig verklaart terwijl jij van jezelf weet dat je zonden doet en gedaan hebt. Je bent niet goed, dus hoe kan het dan ooit goed zijn tussen God en jou? Zie je wat het probleem is? Wij kunnen iets niet wat God wel kan: wij kunnen onszelf niet als onschuldig zien zolang we schuldig zijn. God kan dat wel, Hij kan mij als onschuldig zien terwijl ik schuldig ben. Wij kunnen onszelf onze zonden slechter vergeven dan God dat doet.

 

Zondag 23 benoemt dit ook: mijn geweten klaagt me aan. Wat je geweten met je doet is je naar beneden halen. Je geweten zegt: je bent echt niet goed genoeg hoor, denk dat maar niet. En voor je het weet ben je je best aan het doen. Want je wilt dat het goed is tussen God en jou. Daar verlang je naar. Je gaat proberen goed te leven. Je strijdt tegen zonden. Je valt jezelf tegen als het mis gaat, vervolgens ga je nog beter je best doen. Maar zou het ooit gaan lukken? Dat je op een punt komt dat je zegt: het is goed tussen God en mij want ik doe (bijna) geen zonden meer. Zie je hoe fataal dit is? Zo gaat het nooit lukken. Je hebt er toch iets van jezelf in gestopt: voor het goed is tussen God en mij moet ik wel een bepaald niveau hebben gehaald van goed leven. Van minder zonden doen. Jouw inzet geeft de doorslag. Nou ik kan je wel vertellen: zo krijg je nooit vrede met God. Je bent het ‘alleen’ van Zondag 23 kwijt. Alleen door er op te vertrouwen dat God schuldigen vrijspreekt word je vrij.

 

Nu kan je geweten nog een andere truc met je uithalen. Dat is die van de zelfrechtvaardiging. Je probeert je zonden te minimaliseren. Je zegt tegen jezelf: ik kan er niks aan doen. Ik word min of meer gedwongen om… Als hij of zij nou anders deed dan hoefde ik niet… Zelfrechtvaardiging kan ook nog op een andere manier. In gesprek met iemand kreeg ik de vraag: maar dominee, ik heb het toch wel goed gedaan? En die vraag kwam in elk gesprek terug. Soms onder tranen, handenwringend: ik heb het toch wel goed gedaan? Zo zocht dit gemeentelid vrede met God. Maar volgens mij langs een verkeerde weg: zelfrechtvaardiging. Je probeert jezelf schoon te praten. En soms heb je dingen natuurlijk ook gewoon goed gedaan, gelukkig. Maar over de vrede met God krijg je op deze manier nooit zekerheid.

 

Wat ook nog met je geweten kan gebeuren is dat het afstompt. Je zegt: ik vertrouw er op dat God mij vrijspreekt van mijn zonden. Tegelijk merk je dat je zonden blijft doen. Je krijgt ze niet uit je leven. Eerst zit dat je nog dwars. Maar op een gegeven moment doe je daar niet meer zo moeilijk over. God vergeeft. Niet dat je opzettelijk zondigt omdat je daarna toch wel vergeving kunt vragen, je snapt dat dit niet kan. Maar de strijd tegen de zonde wordt wel minder. Het is ook zo vermoeiend. Bovendien, je gelooft in vergeving van je zonden, dat het dan ook echt helemaal weg is. Waarom zou een zonde meer of minder dan nog uitmaken?

 

Wat we tot nu toe gezien hebben in deze preek is de realiteit van wat antwoord 60 over het geweten zegt: Al klaagt mijn geweten mij aan dat ik tegen alle geboden van God zwaar gezondigd en geen daarvan gehouden heb. Zo is het toch? Je geweten blijft het zeggen: dit was niet goed en dat was niet goed. Tegelijk hebben we de bizarre werkelijkheid gezien van wat antwoord 60 daarna zegt: God rekent mij de heiligheid en rechtvaardigheid van Jezus toe alsof ik nooit zonde had gehad of gedaan. Ik vind dat een waanzinnig sterke uitdrukking. Was het maar waar. Voor God is het waar. Ik kan daar niet bij. Wie er op vertrouwt dat God de schuldige vrijspreekt is vrij van schuld. Geloof je het zelf?

 

Wie dit gelooft is David. Abraham ook trouwens. Abraham geloofde God toen hij iets net zo ongelofelijks te horen kreeg. De kinderloze Abraham kreeg op hoge leeftijd te horen dat hij een enorm nageslacht zou krijgen. Abraham vertrouwde God. Dat was een passende reactie, een reactie die God van Abraham verwachtte. God verwacht van de mens dat Hij geloofd wordt op zijn woord. Dan ben je rechtvaardig, als je doet wat God van je mag verwachten.

 

Nu David. We hebben gelezen Psalm 51. Wie het leesrooster gebruikt heeft afgelopen week heeft Psalm 51 thuis ook al gelezen. Ik stel hier de vraag die ik ook op het leesrooster had gezet: is het niet gek dat David zich in vers 6 op Gods rechtvaardigheid beroept als hij weet dat hij schuldig is? David en Batseba, een beschamend verhaal. Psalm 51, een ongemakkelijke Psalm. Overspel, seks waar het niet hoort, het zijn zonden die nogal ingrijpen. Mensen kunnen zich levenslang schuldig voelen. Het blijft maar tussen God en jou instaan. Maar om dan te doen wat David doet in Psalm 51? David doet een beroep op Gods rechtvaardigheid. In vers 6 zegt hij: ‘tegen u, tegen u alleen heb ik gezondigd, ik heb gedaan wat slecht is in uw ogen.’ En vervolgens: ‘Laat uw uitspraak rechtvaardig zijn en uw oordeel zuiver.’ Maar als God een zuiver oordeel uitspreekt over David, dan wordt David toch veroordeeld?  Hoe kan David zeggen: Here, doe mij recht? Zo’n vraag is logisch als jou onrecht wordt aangedaan. Maar als je van jezelf weet dat je fout zat, dan kun je toch beter niet aan God om een eerlijk oordeel vragen? Zou je dan niet liever vragen: zie het door de vingers?

 

Toch doet David een beroep op Gods rechtvaardigheid: ‘Laat uw oordeel rechtvaardig zijn.’ Dat is Davids gebed. Als je dit gebed ook wil leren bidden moet je eens nadenken over Gods rechtvaardigheid. Ik denk dat wij het vaak tegenover Gods liefde zetten. Tegenover medelijden, tegenover genade. Je hebt Gods recht en je hebt Gods genade. Wij denken dat Gods recht Hem dwingt de zonde te bestraffen maar dat zijn genade je vervolgens vrijspreekt. Dit is een menselijke manier van denken over Gods rechtvaardigheid. Zo is Gods rechtvaardigheid helemaal niet. Gods rechtvaardigheid is dat Hij doet wat je van Hem verwachten mag. Een passende reactie op onze zonden. Wat David hier van God verwacht is dat Hij liefheeft, dat Hij zijn hart laat spreken, dat Hij vergeeft. Dat is nog heel wat anders dan dat God het kwaad door de vingers ziet. Dat doet God niet. Wat Hij wel doet is de schuldige vrijspreken. Je schuld staat vast maar God spreekt je vrij. Dat is Gods rechtvaardigheid, Hij doet wat bij zijn wezen past. Wie dat weet kan gaan bidden: Here, ik heb gezondigd, ik sta schuldig, maar ik beroep mij op uw rechtvaardigheid. Dat u doet wat ik van u mag verwachten. Here, spreek mij vrij.

 

Maar als dit Gods rechtvaardigheid is dan kun je daar toch op vertrouwen? Je hoeft God niet om te praten, je hoeft God niet aan jouw kant te krijgen, want dit is wat Hij zelf wil. God wil de schuldige vrijspreken. In vraag en antwoord 60 staat het ook: God schenkt mij datgene wat Christus verdiend heeft. Het initiatief komt bij God vandaan. Dat maakt het voor mij wel gemakkelijker om te geloven in volledige vrijspraak. In die bizarre werkelijkheid van antwoord 60, dat God naar mij kijkt alsof ik nooit zonde had gehad of gedaan. Wanneer ik dat geloof wordt het werkelijkheid voor mij. Het lukt mij beter om dat te geloven nu ik weet wat Gods rechtvaardigheid inhoudt.

 

En God wil dat je Hem gelooft, dat je vertrouwt op die vrijspraak, omdat dit Hem eert. Ook heeft vertrouwen te maken met relatie. Vertrouwen rust vaak op relatie, het is een uiting van relatie. God wil die relatie met ons. En wie vertrouwt op wat God zegt doet ook precies het omgekeerde als Adam en Eva. Zij vertrouwden niet op God. Dan snap je waarom God vertrouwen vraagt. Het is de omkering van de zondeval. Hijzelf wekt dit vertrouwen door te laten zien wie Hij is.

 

Maar hoe kan God dit doen, hoe kan God schuldigen vrijspreken? Dat klopt toch niet? Wij hebben gelezen uit Johannes 8. Over die vrouw die bij Jezus gebracht wordt. Ze is betrapt op overspel. De wet van Mozes schreef voor dat ze gestenigd moest worden. De schriftgeleerden en Farizeeën willen Jezus laten kiezen tussen genade of de toepassing van de wet. Maar ook hier blijkt dat een valse tegenstelling. Jezus roept (in overeenstemming met de wet) de getuigen op om de eerste steen te gooien. Daarbij herinnert Hij hen er aan dat zijzelf ook niet vrijuit gaan voor de wet: wie van jullie zonder zonde is, laat die als eerste een steen naar haar werpen. De aanklagers druipen af, het proces wordt afgebroken. En Jezus, die als enige zonder zonde is, voltrekt het oordeel ook niet. Hij schept ruimte om te gaan doen waarvoor Hij gekomen is: de zonden op zich nemen en wegdragen. Jezus is wat je van God mag verwachten. Jezus is Gods hart dat spreekt. Deze schuldige vrouw ontvangt vrijspraak. En zou ze zich de eerste dagen niet hebben afgevraagd: droom ik nu? Hoe kan dit? Reken maar dat ze het eerst niet kon geloven. Ze heeft er aan moeten wennen: ik was schuldig, maar ik ben vrijgesproken.

 

Ik denk dat het op zo’n zelfde manier voor ons een leerproces is. Echt geloven dat God je vrijspreekt, er echt op vertrouwen dat datgene wat jij jezelf maar niet kunt vergeven voor God niet meer telt, dat lukt je vaak niet in één keer. Je moet er aan wennen. Ga daar telkens doorheen. Leren vertrouwen op Gods vrijspraak is als een verdiepende spiraal: je kunt het bijna niet geloven, toch klem je je er aan vast, je gelooft het, maar op een ander moment moet je weer denken aan je zonden. Ga daar iedere keer weer doorheen, zo groei je in vertrouwen op God die de schuldige vrijspreekt. Drie dingen moet je niet doen: proberen vrede met God te krijgen door hard je best te doen (eigenlijk loop je Jezus dan voorbij, het is een vorm van wantrouwen richting God), proberen jezelf te rechtvaardigen, of vervallen in relativisme alsof zonden nu niet meer uitmaken. Probeer juist te groeien in vertrouwen op wat God zegt: ik spreek de schuldige vrij, geloof je dat? Dat hoeft niet eens een sterk geloof te zijn. Vraag en antwoord 61 maakt duidelijk dat het niet de waarde van je geloof is dat bepaalt of je vrijspraak krijgt. Zelfs een ‘waardeloos’ geloof is voldoende. Een aangevochten geloof, een geloof dat worstelt en twijfelt. Vraag en antwoord 61 wil voorkomen dat de vrede met God toch weer afhankelijk wordt van jou als mens. Alleen Hij die zelf rechtvaardig is kan jou rechtvaardig verklaren. Er is maar één manier om vrijspraak te krijgen: naar God gaan en het vragen. Amen.