Wat heb je eraan dat je gelooft?

1 januari 2017

Geloven is erop vertrouwen dat God jou toerekent wat Christus toekomt. Dat is bemoedigend!

Lezen: Efeziërs 2:1-10

Tekst: Zondag 23

Ik had het geluk dat ik in de week voor de kerstvakantie v/a 60 met mijn belijdeniscatechisanten kon bespreken. We gebruiken het boekje ‘Ja ik geloof’ van Kees van Dusseldorp en v/a 60 stond afgedrukt in het hoofdstuk dat die week aan de beurt was. Dat hoofdstuk ging over ‘Wie ben ik als mens?’ Het hoofdstuk daarvoor was ‘Wie is God?’ maar dit hoofdstuk vonden ze spannender want ‘Wie ben ik als mens?’ dat gaat over mijzelf. Wie ben ik als mens en als gelovige? Hoe kijkt God naar mij en hoe kijk ik naar mezelf? Ben ik zondig en beleef ik dat ook zo? Maar op welke manier en in welke mate heeft Jezus mij dan hersteld naar hoe de mens bij de schepping was?

 

Het bijzondere is: hoe meer je naar jezelf kijkt hoe meer je van God gaat zien. Dat is het evangelie van Efeziërs 2. Dat hoofdstuk begint met: Je was dood door je misstappen en zonden. Je was dood omdat je je door je wereldse begeerten en zelfzuchtige verlangens liet beheersen (1-3). Maar nu ben je levend! Nu ben je gered (5-6). En waar komt dat door? Omdat God zo goed is. Omdat de liefde die Hij voor ons heeft opgevat zo groot is (4). Dus hoe meer je naar jezelf kijkt als christen hoe meer je ziet van God. Want alles wat je bent ben je door Hem. Alles wat je bent heeft Hij gedaan. Als ik kijk naar wie ik ben zie ik God en zijn liefde.

 

Nu hadden mijn catechisanten allerlei vragen bij v/a 60, ik wil die vragen ook proberen te beantwoorden in deze preek. Maar eerst ga ik nog even naar v/a 59 want dat is een van de mooiste vraag en antwoorden van de Catechismus: Wat heb je er nu aan, dat je dit alles gelooft? ‘Dit alles’ slaat op Zondag 8 t/m 22 waarin de Apostolische geloofsbelijdenis wordt behandeld. Wat heb je er nu aan dat je gelooft in God de Vader en dat Hij je geschapen heeft, in God de Zoon en dat Hij je verlost, en in God de heilige Geest en dat Hij je heilig maakt? Het antwoord is: omdat ik dit geloof ben ik rechtvaardig voor God en een erfgenaam van het eeuwige leven. De Catechismus gaat ervan uit dat je weet wat het is om een erfgenaam van het eeuwige leven te zijn, want dat wordt verder niet uitgelegd. Wel gaat de Catechismus in v/a 60 uitleggen hoe je dan rechtvaardig voor God bent.

 

Let er trouwens op dat beide even belangrijk zijn, dat je en rechtvaardig bent en een erfgenaam van het eeuwige leven. Stel je bent wel rechtvaardig voor God maar geen erfgenaam van het eeuwige leven. Wat heb je dan aan die rechtvaardigheid, je gaat toch dood. Even tussendoor: rechtvaardig wil zeggen: je kunt God weer recht in de ogen kijken, je hebt gedaan wat van je verwacht werd. En dan geeft God je wat je verdient. Wij zeggen wel eens ‘eindelijk gerechtigheid’ als na een misdrijf eerst de verkeerde wordt opgepakt, jaren later pakken ze de goede, dan wordt die eerste vrijgelaten en de echte dader gevangengezet. ‘Eindelijk gerechtigheid’ betekent dan: ieder krijgt wat hij verdient. Dat is ook de gerechtigheid van God: Hij geeft aan ieder wat hij of zij verdient, straf of vrijspraak. Maar stel nou eens dat je wel rechtvaardig bent voor God, je krijgt vrijspraak, maar je bent geen erfgenaam van het eeuwige leven. Dan heb je niets aan die rechtvaardigheid. Het omgekeerde geldt ook: stel je krijgt wel eeuwig leven maar je bent niet rechtvaardig voor God, dan heb je een eeuwig probleem met God. Dus het is heel belangrijk om die twee bij elkaar te houden, dat je rechtvaardig bent voor God en een erfgenaam van het eeuwige leven. Antwoord 59 zegt: voor wie gelooft geldt dit. Wie gelooft in de Vader-schepper, in de Zoon-verlosser en in de Geest die je heilig maakt, die is rechtvaardig voor God en een erfgenaam van het eeuwige leven.

 

En weet je wat er zo mooi is aan die vraag: Wat heb je er nu aan, dat je dit gelooft? Ik dacht altijd, het mooie is dat je nu weet waarvoor je je inspant. Geloven kost inspanning en energie, en als ik weet waarvoor ik dat doe dan kan ik het misschien beter volhouden. V/a 59 zou dan zeggen: wat je aan geloven hebt is dit, dat je eeuwig met God in vrede kunt leven. Toch denk ik dat het anders zit of er op zijn minst anders naar kunt kijken. Want volgens v/a 60 is het probleem niet je inspanning maar je geweten. Je geweten klaagt je aan dat je tegen alle geboden van God zwaar gezondigd hebt en dat je nog altijd uit bent op elk kwaad. V/a 59 wil je niet motiveren maar bemoedigen. V/a 59 zegt niet: ga nou geloven want het levert wat op, nee, v/a 59 zegt tegen mensen die al geloven: dat je zondig bent dat hoef je niet weg te drukken. Ga het ook niet bagatelliseren alsof het allemaal wel meevalt. Doe ook niet alsof je er met een kort ‘vergeef ons onze zonden’ vanaf bent. Want je geloof in Jezus Christus maakt jou rechtvaardig voor God en tot een erfgenaam van het eeuwige leven. Zeker weten. Dat is bemoedigend. Zo kun je je zonden en kwaad onder ogen zien: geen zonde in jouw leven is zo groot dat Christus hem niet klein krijgt. Wie daarop vertrouwt is rechtvaardig en een erfgenaam van het eeuwige leven.

 

Wat is dan de plek en betekenis van Jezus? V/a 60 gaat daar dieper op in. Wat we daar belijden rust op de bijbel, in je kerkboek ziet je er ook allerlei teksten onder staan. Eén van die gedeelten is Efeziërs 2 en wat God daar zegt is: zie je wel hoe goed ik voor jullie ben door Jezus Christus? In de woorden van Efeziërs 2: jullie waren dood, maar Ik heb jullie samen met Jezus uit de dood opgewekt. Dat is mijn goedheid, mijn liefde voor jullie. En de plek van Jezus daarin is dat God mij toerekent wat Jezus heeft verdiend. V/a 60 zegt: God schenkt mij de volkomen voldoening, gerechtigheid en heiligheid van Christus. Het woordje ‘volkomen’ slaat op alle drie die woorden: volkomen voldoening, volkomen gerechtigheid, volkomen heiligheid. Alle drie zijn volmaakt, compleet en helemaal af. Maar wat is voldoening? Denk aan het woord ‘voldaan’. Een rekening die voldaan is, is betaald. Maar je kunt ook zeggen: Jezus heeft aan al Gods verwachtingen voldaan en nu rekent God dat jou toe. Hij laat het voor jou gelden alsof jij aan al zijn verwachtingen hebt voldaan. In ons gewone spraakgebruik hebben wij het niet zo vaak over ‘toerekenen’, eerder over ‘iemand iets aanrekenen’. Een fout kan jou worden aangerekend. Wanneer er iets mis gaat en jij bent eindverantwoordelijk dan worden de gevolgen jou aangerekend. Toerekenen is het omgekeerde: iemand heeft iets goeds gedaan maar jij krijgt de credits. Dat is wat hier gebeurt: Jezus heeft als mens aan al Gods verwachtingen voldaan. En dan zegt God tegen je: Ik doe alsof jij aan al mijn verwachtingen hebt voldaan. Geloof je dat?

 

Zo doet God dat ook met Jezus’ gerechtigheid. Denk nog even terug aan die uitdrukking ‘eindelijk gerechtigheid’. Jezus krijgt van God wat Hij verdient. Jezus had God en de medemens volmaakt lief, Hij was volmaakt in trouw en gehoorzaamheid. Nu verdient Hij de hoogste plaats, namelijk koning onder God op aarde. Jezus mag regeren over de schepping van God. En dan zegt God tegen jou: Ik doe alsof jij dit verdient. Geloof je dat?

 

En ook met Jezus’ heiligheid gaat het zo. Jezus is heilig. Hij was zonder zonde. Hij wijdde zich helemaal toe aan God. Dan ben je heilig. Niemand van ons mensen is dat. Maar Jezus was en is wel heilig. En dan zegt God tegen je: weet je wat, Ik doe alsof jij heilig bent. Geloof je dat?

 

Bijzonder hè? Zo eenvoudig. Eenvoudig maar niet gemakkelijk. Dit was absoluut niet gemakkelijk voor Jezus. Hij moest ervoor geboren worden als mens en Hij had God en de medemens al die jaren volmaakt lief. Maar dat God dit jou toerekent is zo eenvoudig. Is het echt zo eenvoudig? Ja. Maar niet gemakkelijk om te geloven. Want dat is wat God wil, dat je dit gelooft, dat je hierop vertrouwt. V/a 60 zegt: in deze goede daad van God (dat God je de voldoening, gerechtigheid en heiligheid van Jezus geeft) deel je alleen als je die met een gelovig hart aanneemt.

 

Niet meer? Nee. Maar dit is wel heel veel. Jij hoeft er niets voor te doen, zegt de Catechismus. God geeft het mij ‘zonder enige verdienste van mijn kant’ en ‘alleen uit genade’. Dat is Efeziërs 2: alleen maar omdat God zo goed is gebeurt dit. Maar let op, juist daar wordt het lastig voor ons. Je kunt er ook helemaal niets aan bijdragen van jouw kant, hoe graag je dat ook zou willen. Dat betekent dat je erkent dat je helemaal met lege handen staat. Dat is niet gemakkelijk. Want wij proberen altijd iets van eigenwaarde overeind te houden. Zeker naar onze medemens toe. We laten ons graag voorstaan op wie we zijn of wat we kunnen. Zo kijken we vaak ook naar onszelf. Maar dat breekt ons hier enorm op. Want hier moet je elke eigenwaarde opgeven. God wil dat je vertrouwt op de voldoening, gerechtigheid en heiligheid van Christus, dat Hij die voor jou laat gelden. Vasthouden aan een gevoel van eigenwaarde om wie je bent of wat je kunt slaat een keer terug in je gezicht, namelijk als je voor jezelf moet constateren dat je zondig bent. Misschien denk je een tijd lang dat het wel meevalt, maar dan opeens gaat het mis in wat voor setting ook maar. Daarom zegt God: zie je wel hoe goed ik voor je ben door Christus? God zegt dat omdat Hij door jou vertrouwd wil worden. Dat is geloof: erop vertrouwen dat God jou toerekent wat Christus toekomt.

 

Je ziet iets van dit vertrouwen wanneer mensen het goede gaan doen. Efeziërs 2 heeft het over ‘de weg gaan van de goede daden die God mogelijk heeft gemaakt’ (vers 10). Dat staat tegenover de ‘weg gaan van de god van deze wereld’ (vers 2), dat wil zeggen: doen wat in de wereld zonder God normaal is. Maar wat is dan ‘de weg gaan van de goede daden die God mogelijk heeft gemaakt’? Wat God mogelijk heeft gemaakt is dat je oprecht lief hebt, zonder bijbedoelingen. Want je hoeft er niets mee te verdienen, je hoeft er niets mee gedaan te krijgen, want je vertrouwt erop dat God je door Christus alles geeft. Zie je wat het verschil is met goede dingen doen om daarmee iets te verdienen? Wat is liefde nog waard als het een betaalmiddel is geworden? Juist omdat je erop vertrouwt dat God je de volkomen voldoening, gerechtigheid en heiligheid van Jezus geeft, heb je de ruimte om lief te hebben en goed te doen. God maakt dat mogelijk door jou eerst alles te geven. Hij redt je door Jezus, jij hoeft jezelf niet meer te redden. Jouw goede daden zijn echt goed omdat ze op geen enkele manier meer op jezelf gericht zijn. Moet je nagaan hoe bevrijdend dit is: jij hoeft alleen maar het leven te leven dat God mogelijk heeft gemaakt. Dat je lief hebt, trouw bent, geduldig, behulpzaam, vriendelijk, dat je goed doet en de vrede zoekt.

 

Vraag je eens af hoe het met jouw vertrouwen zit. Geloof jij dat God jou toerekent wat Christus toekomt? Geloof jij dat God zegt: Ik doe alsof jij aan al mijn verwachtingen hebt voldaan, Ik doe alsof jij het verdient om over mijn schepping te regeren, Ik doe alsof jij heilig bent? Ik vind dit heel bijzonder! Onverwachte en ongedachte goedheid van God. Misschien zeg je: ik vind het moeilijk om hierop te vertrouwen. Wie garandeert mij dat God dit doet? Niemand. Alleen God zelf. God wil dat je Hem vertrouwt op zijn woord. Maar het mooie is wel dat het niet afhangt van de grote van je vertrouwen of God je de voldoening, gerechtigheid en heiligheid van Christus toerekent. Kijk maar in antwoord 61: het is niet de waarde van je geloof waardoor je rechtvaardig bent voor God. Het is dus niet zo dat je met een sterker geloof meer rechtvaardig bent voor God en dat je met een zwakker geloof minder rechtvaardig bent voor God. Ook een zwak vertrouwen maakt je 100%  rechtvaardig. De Catechismus wil voorkomen dat je je geloof toch weer gaat opwaarderen met iets van jezelf, waardoor je vroeg of laat weer alles kwijtraakt. Want als het ook maar een piepklein beetje van mij afhangt dan wordt het niks. God wil vertrouwd worden, dat is het enige. Voor ons is dat al moeilijk genoeg. Bedenk: hoe meer zicht je hebt op Gods goedheid, hoe meer je Hem zult vertrouwen en hoe meer jij het goede gaat doen. In je strijd om God te vertrouwen mag je bedenken dat het ook vertrouwen is als je zegt: ergens heel diep, heel basaal, vertrouw ik op God. Juist aan het einde van mijn strijd moet ik wel en zeg ik: God, ik ben leeg. Ik heb niets meer en ik kan niets meer, doet u maar met me wat goed is. Dan zegt God: zal Ik alles van Christus dan maar voor jou laten gelden? En je hoeft het maar te fluisteren: ja Here, dat wil ik. Amen.