Wie is koning?

11 december 2022

De reden om hartstochtelijk te bidden: uw koninkrijk kome!

Lezen: Deuteronomium 17:14-20, 1 Samuël 8:1-8 en Filippenzen 2:5-11

Tekst: Zondag 48

In deze weken voor Kerst, waarin twee koningen om de voorrang strijden, moeten wij het hebben over Zondag 48. De twee koningen die momenteel om de voorrang strijden zijn koning voetbal en koning Jezus, Qatar en Advent. Misschien beleef jij ze naast elkaar, het zou ook wel eens kunnen zijn dat ze tegenover elkaar staan. Jezus is de koning van de rechtvaardigheid, Qatar is het symbool van de onrechtvaardigheid. Alleen dit zou al voldoende moeten zijn om hartstochtelijk te bidden: uw koninkrijk kome.

 

Waar gaat het eigenlijk om bij die bede? Waar het in ieder geval niet over gaat is de toekomst. In de tweede bede van het Onze Vader vraag je niet om de wederkomst. Het gaat niet om de jongste dag maar over de dag van vandaag: Here, laat ook vandaag uw koninkrijk, uw koningschap erkend worden op aarde, zoals in de hemel. En de Catechismus wijst drie niveaus aan waarop dat gebeuren moet. Is Jezus koning in ons, in de kerk en in de wereld? Daar moet een dynamiek in zitten. Ons verlangen is dat wij ons steeds meer aan koning Jezus onderwerpen, de kerk moet groeien en in de wereld moet het aandeel van de duivel verkleind worden. ‘Totdat de volmaaktheid van uw rijk komt’, dat gaat over de wederkomst. Dan zal God ‘alles in allen zijn’, dan wordt zijn koningschap volledig en wereldwijd erkend.

 

Mooi is de opbouw van Zondag 48: van binnen naar buiten. Als het gaat over koningen en koninkrijken, dan gaat het ook zomaar over strijd. In de Islam noemen ze dat de Jihad, een term die gemakkelijk in verband gebracht wordt met terrorisme. Maar Jihad heeft ook nog een andere betekenis. Namelijk de strijd tegen verleidingen in jezelf, de strijd tegen je eigen ego. Dat kennen wij als christenen ook. Paulus schrijft aan Timoteüs: ‘Strijd de goede strijd van het geloof, win het eeuwige leven’ (I, 6:12). Terecht begint de Catechismus daar, bij jezelf. Wanneer wij willen dat het koningschap van God en Christus erkend wordt op heel de aarde, dan beginnen we bij onszelf. Het zou hypocriet zijn om van de mensen om je heen eerbied voor God te verwachten als dat in je eigen hart afwezig is. Laat staan dat je eerbied voor God afdwingt met politieke middelen of met wapens. Daar gaan christendom en Islam dan ook uiteen. Het christendom wil, in navolging van Christus, overtuigen in plaats van afdwingen. De onderwerping waar Zondag 48 het over heeft is een onderwerping vanuit liefde. Dat begint dus bij jezelf: erken ik Jezus als koning van mijn leven? Dan is de eerstvolgende kring de doorwerking van Jezus’ koningschap in de kerk en daarna komt de wereld in beeld. En het is niet zo dat je eerst perfect moet zijn in je eigen leven voordat je wat mag zeggen over kerk en wereld, maar het maakt je wel mild richting kerk en wereld. De grootste strijd heb je in je hart te voeren. Alleen die strijd is al voldoende om hartstochtelijk te bidden: uw koninkrijk kome.

 

Dat het begint bij die strijd in onszelf blijkt uit de start van het werk van Johannes de Doper en Jezus. Matteüs begint zijn boek met de geboortegeschiedenis van Jezus, maar als hij dat heeft beschreven stapt hij over naar Johannes. En dan schrijft hij in hoofdstuk 3: ‘In die tijd trad Johannes de Doper op in de woestijn van Judea. Hij verkondigde: ‘Kom tot inkeer, want het koninkrijk van de hemel is nabij!” Jezus zelf begint zijn optreden op dezelfde manier (4:17). Na zijn doop en de verzoeking in de woestijn en de gevangenneming van Johannes wijkt Hij uit naar Galilea. En dan schrijft Matteüs: ‘Vanaf dat moment begon Jezus zijn verkondiging. ‘Kom tot inkeer,’ zei Hij, ‘want het koninkrijk van de hemel is nabij!” Waar moet je je van bekeren als het koninkrijk nabij komt? Het is nog even de vraag of dat nabij komen over tijd of afstand gaat. Een koninkrijk dat oprukt kan de landsgrenzen naderen, dan gaat het over afstand. Als het over tijd gaat moet je denken aan een koning die op het punt staat te gaan regeren. In Jezus komt dat samen. Hij is de koning die op het punt staat te gaan regeren en zijn hemelrijk hangt vlak boven de aarde. Maar in de manier waarop zijn rijk nabij komt zit iets geduldigs en liefdevols. Hij vertelt dat Hij de koning is, toch eist Hij geen onderwerping. Hij vraagt erkenning van zijn koningschap. Zijn koningschap is niet van deze wereld, Hij regeert ook niet als een werelds heerser. Zijn regering is rechtvaardig. Hij ziet om naar armen en verdrukten. Onder zijn regering bloeit het leven van mensen op.

 

Zo ontdekken we waar onze bekering moet zitten. Wij denken dat we zelf koning zijn in ons leven. Koning ik. Daar is koning voetbal maar een slapjanus bij. Koning ik regeert iedere dag. Hij bepaalt onze agenda, hij beheert de financiën, hij bewaakt de grenzen. Wat zijn we vaak op onszelf gericht. We jagen onze verlangens na, we stellen doelen en willen die bereiken, we bouwen ons eigen koninkrijkje om het daarin goed te hebben. Dit begon in het paradijs, zelf God willen zijn en geen koning boven ons. Dan snap je dat Johannes en Jezus hun verkondiging beginnen met de oproep tot inkeer. Zie in dat je geen koning bent, laat staan dat je kunt regeren. Bij jou is dat de baas spelen in plaats van dienen. Bij jou is dat uitbuiten in plaats van zorgen voor. Bij jou is dat inpikken in plaats van uitdelen.

 

Zo komt vanuit Zondag 48 de vraag op: wie is koning? Wie is koning in jouw leven? Wie wil je dat er koning is in je leven? Opvallend in de geschiedenis van het volk Israël is dat ze in eerste instantie geen koning hadden. De Here wil hun koning zijn. Als het volk bij Samuël om een koning vraagt, en Samuël dit in gebed bij de Here brengt, zegt God: ‘Geef gehoor aan de stem van het volk, aan alles wat ze je vragen. Jou verwerpen ze niet. Ze verwerpen juist Mij als hun koning’ (1 Samuël 8:7). Gek genoeg overvalt deze wens de Here niet. Al in de woestijntijd had God bepaald hoe een eventuele koning zou moeten regeren. In Deuteronomium 17 zegt Mozes tegen de Israëlieten: ‘Wanneer u in het land gekomen bent dat de HEER, uw God, u zal geven en u het in bezit hebt genomen en er woont, zegt u misschien: ‘Laten we een koning aanstellen, net zoals de volken om ons heen.” Zo’n wens is begrijpelijk vanuit wat we lazen in 1 Samuël 8. Samuël had zijn zonen aangesteld als rechter na hem maar zij maken er een zooitje van, ze bevoordelen zichzelf en verdraaien het recht. De hele Rechterentijd kan getypeerd worden met de woorden: in die tijd was er geen koning in Israël. Waar iedereen zichzelf tot koning maakt heb je de sterke arm nodig van een rechtvaardig en goed mens. Maar als Israël dan zo nodig een koning moet hebben, dan moet dat volgens Deuteronomium 17 iemand zijn die de wet van God onder handbereik heeft. Vers 18-19: ‘Als de koning eenmaal over zijn rijk heerst moet hij een afschrift van dit wetboek laten maken. (...) Hij moet het onder handbereik hebben en erin lezen zolang hij leeft. Zo leert hij ontzag te hebben voor de HEER, zijn God, en alle wetten uit dit boek in acht te nemen.’ De koning van Israël regeert niet alleen bij de gratie Gods maar hij regeert ook namens God. In de koning moet het koningschap van God zichtbaar worden, en via de koning wil God zijn volk regeren.

 

Maar de geschiedenis van de koningen van Israël laat zien dat dit ideaal niet gehaald wordt. Koningen blijken mensen met in hun hart dezelfde opstand tegen God als Adam en Eva. De koningen van Israël worstelen met het koningschap van God. Soms wordt het openlijk verworpen. Tekenend is het verhaal van Jeremia 36. Koning Jojakim krijgt een profetie op schrift waarin de Here oproept tot bekering. Maar wat doet Jojakim? Telkens als er drie of vier kolommen van de rol gelezen zijn snijdt de koning die met een mes af en gooit ze in het vuur (vers 23). Een triest dieptepunt in de geschiedenis van Israëls koningen. Wat zal er door hen die God trouw bleven gebeden zijn in die tijd: uw koninkrijk kome!

 

En dan komt Gods Zoon op aarde, de koning van hemel en aarde. Maar Hij houdt zijn intocht op een ezeltje. Hij komt niet met macht en geweld, Hij wil erkend worden door mensen die inzien dat ze zelf geen koning kunnen zijn. Wanneer Jezus voor Pilatus staat  (Johannes 18:33-38) wordt Hem gevraagd: ‘Bent U de koning van de Joden?’ Waarop Jezus zegt: ‘Mijn koningschap hoort niet bij deze wereld. Als mijn koningschap bij deze wereld hoorde, zouden mijn dienaren wel gevochten hebben om te voorkomen dat Ik aan de Joden werd uitgeleverd. Maar mijn koninkrijk is niet van hier.’ Vervolgens zegt Pilatus: ‘U bent dus koning?’ ‘U zegt dat Ik koning ben,’ is Jezus’ reactie. ‘Ik ben geboren en naar de wereld gekomen om van de waarheid te getuigen, en ieder die de waarheid is toegedaan, luistert naar wat Ik zeg.’ Waarop Pilatus reageert: ‘Maar wat is waarheid?’ De waarheid is dat God koning is. Van die waarheid getuigt Jezus op aarde. Jezus is de eerste mens die Gods koningschap weer volledig erkent. Zo breekt Hij de ban van de zonde. Het is zijn Geest die na zijn hemelvaart van deze waarheid getuigt op aarde, om mensen tot de erkenning te brengen dat Jezus’ koningschap redding brengt. Redding voor een wereld vol menselijke koninkjes die de zwakken vermalen en het recht verdraaien.

 

Maar dan wordt het spannend, erken jij deze koning? Luister jij naar wat de Geest van de waarheid zegt? Na hemelvaart en Pinksteren gaat het evangelie de wereld in. God wil dat het koningschap van zijn Zoon erkend wordt. Paulus formuleert dat in Filippenzen 2:10-11 zo: ‘opdat in de naam van Jezus elke knie zich zal buigen, in de hemel, op de aarde en onder de aarde, en elke tong zal belijden: ‘Jezus Christus is Heer,’ tot eer van God, de Vader’ (zie ook Romeinen 14:11 en Jesaja 45:23). Elke knie moet zich buigen. Het koningschap van God en Christus moet erkend worden. Maar doe jij dat omdat je daar innerlijk van overtuigd bent of buig je op dat moment omdat je niet anders meer kan? God wil je overtuigen van zijn heerlijk koningschap: Hij wil nu al koning zijn in ons leven, onze koninkrijkjes moeten afgebroken worden. God werkt van binnen naar buiten. Het begint in ons hart omdat het daar in het begin fout ging. En vanuit harten die Jezus erkennen als koning vormen we nu al een samenleving van mensen die God centraal stelt, die door Hem bij elkaar gebracht is en die Hem aanbidt. Dat is de kerk, de voorproef van Gods rijk op aarde. Het koninklijk banket hebben we vandaag gevierd. Het houdt onze aandacht gericht op het koninkrijk dat we verwachten. Want het gaat niet vanzelf. De erkenning van God als koning -in ons hart, in de kerk en in de wereld- gaat in tegen onszelf. Wat hebben we stramme knieën. We moeten God vragen ze te buigen. Onze knieën en ons hoofd. Want alleen als wij mens zijn en Hij koning, komt het goed. Dat is de reden om hartstochtelijk te bidden: uw koninkrijk kome! Amen.